april 2024
april 2024
Bij dit nummer
Bij dit nummer
Bij dit nummer
Is het nu echt zo slecht gesteld met de lees- en taalvaardigheid van jongeren? De uitkomsten van het PISA-onderzoek eind 2023 logen er niet om. Vanaf 2015 kelderen we op deze ranglijst die gaat over het taal- en rekenonderwijs van kinderen en jongeren. Nederland eindigde op de een na laatste plaats na Griekenland.
Tijd voor De Omslag om het taalniveau van onze studenten onder de loep te nemen. Wat blijkt: De meeste studenten komen op een te laag niveau binnen. Het voortgezet onderwijs moet ze op niveau 3F afleveren, maar slaagt daar niet in. Op de meeste opleidingen zijn taaltoetsen bij binnenkomst afgeschaft, net als het taalonderwijs in het curriculum. Bij Hbo-Rechten, een ‘talige’ opleiding wordt om die reden het taalonderwijs vanaf 2025 weer vier jaar aangeboden. Het gaat immers niet alleen om technisch lezen, maar begrijpen studenten ook wat er staat. Wel handig bij ingewikkelde juridische teksten.
De rol van de leerkracht in het basisonderwijs is van cruciaal belang. We kunnen niet allemaal Meester Jaap zijn, maar voorlezen en kinderen enthousiast maken voor boeken en andere werelden helpen enorm bij hun ontwikkeling. Mirjam Snel docent/onderzoeker bij de Pabo, merkt dat veel studenten bij kinderliteratuur teruggrijpen op hun eigen kinderboeken. Ook zij lezen niet meer. Dat baart haar zorgen. Want hoe moeten zij hun leerlingen taalvaardig maken?
‘Het is concurreren in een markt van smartphones’, zegt VU-hoogleraar Roel van Steensel. Een gevecht dat we niet meer winnen. Maar om mee te kunnen in een complexe maatschappij, waarin je jezelf moet verhouden, fakenieuws van echt moet kunnen onderscheiden, begrip hebt voor andere culturen en meningen is goed kunnen lezen van cruciaal belang. In Ierland is het leesonderwijs heel bewust teruggebracht in de klas en het resultaat was al snel zichtbaar. Dus zo moeilijk is het niet: Gewoon lezen!
Roel van Steensel
Hoogleraar leesgedrag
aan de Vrije Universiteit
interview
interview
Roel van Steensel
Hoogleraar leesgedrag
aan de Vrije Universiteit
Concurreren in een markt van smartphones
interview
Roel van Steensel
Hoogleraar leesgedrag
aan de Vrije Universiteit
Roel van Steensel is hoogleraar leesgedrag aan de Vrije Universiteit. Hij doet onderzoek naar leesweerstand en leesplezier bij kinderen en jongeren. Wat leren ons de uitkomsten ervan? En hoe kunnen de opbrengsten het onderwijs voordeel opleveren?
Door Olaf Stomp
‘We draaien onderin mee in de lijstjes, dat klopt.’ Roel van Steensel, hoogleraar leesgedrag* aan de Vrije Universiteit, somt de slechte rapportcijfers op van Nederlandse middelbare scholieren. In vergelijking met leeftijdsgenoten wereldwijd hebben ze een lage leesmotivatie. En uit recent onderzoek van het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) blijkt dat er over de hele linie – behalve door mensen in de pensioenleeftijd – in Nederland steeds minder wordt gelezen. Het SCP houdt frequent het leesgedrag van alle Nederlanders bij. Die monitor meet hoe vaak we per week een tekst lezen die minstens tien minuten onze aandacht vasthoudt. Van Steensel: ‘En die daling zie je met name bij de jongeren van twaalf tot negentien.’
Hoe komt het dat het zo slecht is gesteld met ons leesgedrag en in het bijzonder dat van jongeren?
‘Dat kan te maken hebben met de schaarse vrije tijd die we hebben waarin we allerlei verschillende dingen willen doen. Lezen is dan een mogelijkheid. Maar er is grote concurrentie. In de eerste plaats is dat onze smartphone, die als een magneet werkt. Dat is ook wat we zien in het onderzoek dat we daarnaar gedaan hebben. Veel menselijk gedrag is automatisch, we hebben allemaal routines. Het grijpen naar je telefoon is een routine geworden. Het grijpen naar je boek is veel minder een routine geworden.’
Er wordt ook naar het onderwijs gewezen…’
Zeker, het onderwijs is ook een factor. Daar ligt momenteel sterk de nadruk op de technische benadering van begrijpend lezen. En de teksten die leerlingen lezen zijn ook redelijk inwisselbaar. Tegelijkertijd, er zijn er veel scholen in Nederland die op een andere manieren leesonderwijs vormgeven. Bijvoorbeeld omdat ze het thematisch aanpakken. Dus om alle schuld bij het onderwijs te leggen, dat vind ik te gemakkelijk.’
Je onderzoek spitst zich toe op verschillende aspecten van het lezen: leesmotivatie, leesweerstand en leesplezier. Wat houden die in?
‘Bij leesmotivatie maken we onderscheid tussen intrinsieke en extrinsieke motivatie. Als je leest omdat je lezen in zichzelf een leuke, interessante en uitdagende activiteit vindt, dan haal je de motivatie uit de activiteit zelf. De extrinsieke motivatie komt van buitenaf. Bijvoorbeeld omdat je moet lezen op school of omdat je het belangrijk vindt voor je toekomst.
Bij leesweerstand en leesplezier is er sprake van een continuüm. Het gaat van plezier naar weerstand. Als ik jou de stelling voorleg, ik vind lezen leuk en je geeft aan: “daar ben ik het helemaal mee eens”, dan weet ik, je bent enthousiast over lezen. Maar als je aangeeft, daar ben ik het helemaal mee oneens, dan kan dat twee dingen betekenen. Het kan zijn dat lezen je koud laat. Maar het kan ook zijn dat je een flinke weerstand hebt tegenover lezen. Als ik je dan de stelling voorleg: ik haat lezen en je zegt: “daar ben ik het helemaal mee eens”, dan weet ik, je hebt een flinke aversie van lezen.’
Je onderscheidt ook diep lezen, wat houdt dat begrip in?
‘Diep lezen heeft te maken met cognitieve verwerking. Het houdt allereerst in dat je een langere tijd je aandacht kunt vestigen op teksten. Verder veronderstelt het dat je ook betrokken moet kunnen zijn bij een tekst. Je moet je willen verdiepen, dat raakt dus aan motivatie. En tenslotte: voor diep lezen is ook achtergrondkennis nodig die buiten de tekst omgaat. Als er ergens de zin staat: “Sanne en Pieter bouwden een kasteel en hadden zand tussen hun tenen”, moet je kunnen snappen dat ze op het strand zijn, zonder dat het er staat. Het kan zijn dat studenten of leerlingen op school die context niet snappen. Bijvoorbeeld omdat ze van huis uit minder culturele bagage hebben meegekregen. Wat in het onderwijs helpt is om bij tekstbegrip thematisch te werken.’
Gekke vraag misschien maar waarom is goed kunnen lezen eigenlijk belangrijk? We maken steeds meer onderdeel uit van een beeldcultuur. En doen kennis via beeld op.
‘Ik kan drie redenen noemen. Allereerst een persoonlijke: door te lezen krijg je inzicht in het leven van anderen. Je leert je eigen verbeelding aan te spreken. Verder helpt goed lezen je, en dat is tegenwoordig heel belangrijk omdat daar veel in gaande is. Goed kunnen lezen zorgt ervoor dat je informatie kritischer kunt evalueren en dat helpt bijvoorbeeld bij het onderscheiden van echt en fake nieuws. Tenslotte heeft het functionele voordelen: veel van de kennis die hogeschoolstudenten tot zich nemen, komt tot hen via teksten. Dus goed kunnen lezen, dat helpt je in je studieloopbaan.’
Als ik dan even advocaat van de duivel speel bij dat laatste argument, de lesstof moet dan minder in tekst maar meer in beelden gevat worden…
‘Ja, er zouden meer kennisclips kunnen worden gemaakt en je kunt meer met webinars werken. Maar uit onderzoek blijkt dat lezen van een tekst meer voordelen heeft. Je kunt beter je eigen tempo bepalen en een tekst teruglezen.’
Is er genoeg urgentie bij onderwijsprofessionals en bestuurders dat er meer aan leesbevordering moet worden gedaan en zo ja welke actie ondernemen ze?
‘Allereerst is het belangrijk om te kijken wat het beleid ermee doet. Er zijn verschillende initiatieven. Er is een masterplan basisvaardigheden, daar is Dennis Wiersma mee gekomen, de vorige onderwijsminister. Het gaat daarbij natuurlijk wel om meer dan alleen lezen. Er is in elk geval veel geld voor vrijgemaakt. En er zijn zogenaamde kennistafels waarbij we de kloof proberen te dichten tussen beschikbare wetenschappelijke kennis over leesgedrag en de onderwijspraktijk. Ik was een tijdje voorzitter daarvan. Ik zie veel belangstelling over en weer om kennis uit te wisselen. Dus ook van schoolleiders, bestuurders en docenten.’
Eerder in het gesprek hadden we het over het afleidende effect van smartphones, die houden ons van het lezen af. Maar nieuwe technologie biedt ook mogelijkheden zeg je…
‘Jazeker. Neem e-readers. Ik zie het bij mijn dochter die niet altijd een even enthousiaste lezer is. Sinds we een abonnement hebben op Kobo Plus, leest ze ineens veel meer. Ze vindt het medium leuk. Het kan natuurlijk de nieuwigheid zijn, maar toch. Dit soort nieuwe media kunnen helpen om het lezen weer in de lift te krijgen. Bijvoorbeeld omdat je via het algoritme meteen leestips krijgt: “als je dit boek leuk vindt, dan vind je misschien dit boek ook leuk”. En je kunt ook via dat soort platforms leeservaringen delen. Daar gaat een motiverende werking van uit.’
*De leerstoel is gefinancierd door Stichting Lezen.
. . .
Concurreren in een markt van smartphones
Boeken die indruk hebben gemaakt:
Films die nergens draaien
(Yorick Goldewijk)
Het woud der verwachting
(Hella Haase)
Jij zegt het
(Connie Palmen)
interview
Roel van Steensel is hoogleraar leesgedrag aan de Vrije Universiteit. Hij doet onderzoek naar leesweerstand en leesplezier bij kinderen en jongeren. Wat leren ons de uitkomsten ervan? En hoe kunnen de opbrengsten het onderwijs voordeel opleveren?
Door Olaf Stomp
‘We draaien onderin mee in de lijstjes, dat klopt.’ Roel van Steensel, hoogleraar leesgedrag* aan de Vrije Universiteit, somt de slechte rapportcijfers op van Nederlandse middelbare scholieren. In vergelijking met leeftijdsgenoten wereldwijd hebben ze een lage leesmotivatie. En uit recent onderzoek van het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) blijkt dat er over de hele linie – behalve door mensen in de pensioenleeftijd – in Nederland steeds minder wordt gelezen. Het SCP houdt frequent het leesgedrag van alle Nederlanders bij. Die monitor meet hoe vaak we per week een tekst lezen die minstens tien minuten onze aandacht vasthoudt. Van Steensel: ‘En die daling zie je met name bij de jongeren van twaalf tot negentien.’
Hoe komt het dat het zo slecht is gesteld met ons leesgedrag en in het bijzonder dat van jongeren?
‘Dat kan te maken hebben met de schaarse vrije tijd die we hebben waarin we allerlei verschillende dingen willen doen. Lezen is dan een mogelijkheid. Maar er is grote concurrentie. In de eerste plaats is dat onze smartphone, die als een magneet werkt. Dat is ook wat we zien in het onderzoek dat we daarnaar gedaan hebben. Veel menselijk gedrag is automatisch, we hebben allemaal routines. Het grijpen naar je telefoon is een routine geworden. Het grijpen naar je boek is veel minder een routine geworden.’
Er wordt ook naar het onderwijs gewezen…’
Zeker, het onderwijs is ook een factor. Daar ligt momenteel sterk de nadruk op de technische benadering van begrijpend lezen. En de teksten die leerlingen lezen zijn ook redelijk inwisselbaar. Tegelijkertijd, er zijn er veel scholen in Nederland die op een andere manieren leesonderwijs vormgeven. Bijvoorbeeld omdat ze het thematisch aanpakken. Dus om alle schuld bij het onderwijs te leggen, dat vind ik te gemakkelijk.’
Je onderzoek spitst zich toe op verschillende aspecten van het lezen: leesmotivatie, leesweerstand en leesplezier. Wat houden die in?
‘Bij leesmotivatie maken we onderscheid tussen intrinsieke en extrinsieke motivatie. Als je leest omdat je lezen in zichzelf een leuke, interessante en uitdagende activiteit vindt, dan haal je de motivatie uit de activiteit zelf. De extrinsieke motivatie komt van buitenaf. Bijvoorbeeld omdat je moet lezen op school of omdat je het belangrijk vindt voor je toekomst.
Bij leesweerstand en leesplezier is er sprake van een continuüm. Het gaat van plezier naar weerstand. Als ik jou de stelling voorleg, ik vind lezen leuk en je geeft aan: “daar ben ik het helemaal mee eens”, dan weet ik, je bent enthousiast over lezen. Maar als je aangeeft, daar ben ik het helemaal mee oneens, dan kan dat twee dingen betekenen. Het kan zijn dat lezen je koud laat. Maar het kan ook zijn dat je een flinke weerstand hebt tegenover lezen. Als ik je dan de stelling voorleg: ik haat lezen en je zegt: “daar ben ik het helemaal mee eens”, dan weet ik, je hebt een flinke aversie van lezen.’
Je onderscheidt ook diep lezen, wat houdt dat begrip in?
‘Diep lezen heeft te maken met cognitieve verwerking. Het houdt allereerst in dat je een langere tijd je aandacht kunt vestigen op teksten. Verder veronderstelt het dat je ook betrokken moet kunnen zijn bij een tekst. Je moet je willen verdiepen, dat raakt dus aan motivatie. En tenslotte: voor diep lezen is ook achtergrondkennis nodig die buiten de tekst omgaat. Als er ergens de zin staat: “Sanne en Pieter bouwden een kasteel en hadden zand tussen hun tenen”, moet je kunnen snappen dat ze op het strand zijn, zonder dat het er staat. Het kan zijn dat studenten of leerlingen op school die context niet snappen. Bijvoorbeeld omdat ze van huis uit minder culturele bagage hebben meegekregen. Wat in het onderwijs helpt is om bij tekstbegrip thematisch te werken.’
Gekke vraag misschien maar waarom is goed kunnen lezen eigenlijk belangrijk? We maken steeds meer onderdeel uit van een beeldcultuur. En doen kennis via beeld op.
‘Ik kan drie redenen noemen. Allereerst een persoonlijke: door te lezen krijg je inzicht in het leven van anderen. Je leert je eigen verbeelding aan te spreken. Verder helpt goed lezen je, en dat is tegenwoordig heel belangrijk omdat daar veel in gaande is. Goed kunnen lezen zorgt ervoor dat je informatie kritischer kunt evalueren en dat helpt bijvoorbeeld bij het onderscheiden van echt en fake nieuws. Tenslotte heeft het functionele voordelen: veel van de kennis die hogeschoolstudenten tot zich nemen, komt tot hen via teksten. Dus goed kunnen lezen, dat helpt je in je studieloopbaan.’
Als ik dan even advocaat van de duivel speel bij dat laatste argument, de lesstof moet dan minder in tekst maar meer in beelden gevat worden…
‘Ja, er zouden meer kennisclips kunnen worden gemaakt en je kunt meer met webinars werken. Maar uit onderzoek blijkt dat lezen van een tekst meer voordelen heeft. Je kunt beter je eigen tempo bepalen en een tekst teruglezen.’
Is er genoeg urgentie bij onderwijsprofessionals en bestuurders dat er meer aan leesbevordering moet worden gedaan en zo ja welke actie ondernemen ze?
‘Allereerst is het belangrijk om te kijken wat het beleid ermee doet. Er zijn verschillende initiatieven. Er is een masterplan basisvaardigheden, daar is Dennis Wiersma mee gekomen, de vorige onderwijsminister. Het gaat daarbij natuurlijk wel om meer dan alleen lezen. Er is in elk geval veel geld voor vrijgemaakt. En er zijn zogenaamde kennistafels waarbij we de kloof proberen te dichten tussen beschikbare wetenschappelijke kennis over leesgedrag en de onderwijspraktijk. Ik was een tijdje voorzitter daarvan. Ik zie veel belangstelling over en weer om kennis uit te wisselen. Dus ook van schoolleiders, bestuurders en docenten.’
Eerder in het gesprek hadden we het over het afleidende effect van smartphones, die houden ons van het lezen af. Maar nieuwe technologie biedt ook mogelijkheden zeg je…
‘Jazeker. Neem e-readers. Ik zie het bij mijn dochter die niet altijd een even enthousiaste lezer is. Sinds we een abonnement hebben op Kobo Plus, leest ze ineens veel meer. Ze vindt het medium leuk. Het kan natuurlijk de nieuwigheid zijn, maar toch. Dit soort nieuwe media kunnen helpen om het lezen weer in de lift te krijgen. Bijvoorbeeld omdat je via het algoritme meteen leestips krijgt: “als je dit boek leuk vindt, dan vind je misschien dit boek ook leuk”. En je kunt ook via dat soort platforms leeservaringen delen. Daar gaat een motiverende werking van uit.’
*De leerstoel is gefinancierd door Stichting Lezen.
. . .
Boeken die indruk hebben gemaakt:
Films die nergens draaien
(Yorick Goldewijk)
Het woud der verwachting
(Hella Haase)
Jij zegt het
(Connie Palmen)
interview
Roel van Steensel is hoogleraar leesgedrag aan de Vrije Universiteit. Hij doet onderzoek naar leesweerstand en leesplezier bij kinderen en jongeren. Wat leren ons de uitkomsten ervan? En hoe kunnen de opbrengsten het onderwijs voordeel opleveren?
Door Olaf Stomp
‘We draaien onderin mee in de lijstjes, dat klopt.’ Roel van Steensel, hoogleraar leesgedrag* aan de Vrije Universiteit, somt de slechte rapportcijfers op van Nederlandse middelbare scholieren. In vergelijking met leeftijdsgenoten wereldwijd hebben ze een lage leesmotivatie. En uit recent onderzoek van het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) blijkt dat er over de hele linie – behalve door mensen in de pensioenleeftijd – in Nederland steeds minder wordt gelezen. Het SCP houdt frequent het leesgedrag van alle Nederlanders bij. Die monitor meet hoe vaak we per week een tekst lezen die minstens tien minuten onze aandacht vasthoudt. Van Steensel: ‘En die daling zie je met name bij de jongeren van twaalf tot negentien.’
Hoe komt het dat het zo slecht is gesteld met ons leesgedrag en in het bijzonder dat van jongeren?
‘Dat kan te maken hebben met de schaarse vrije tijd die we hebben waarin we allerlei verschillende dingen willen doen. Lezen is dan een mogelijkheid. Maar er is grote concurrentie. In de eerste plaats is dat onze smartphone, die als een magneet werkt. Dat is ook wat we zien in het onderzoek dat we daarnaar gedaan hebben. Veel menselijk gedrag is automatisch, we hebben allemaal routines. Het grijpen naar je telefoon is een routine geworden. Het grijpen naar je boek is veel minder een routine geworden.’
Er wordt ook naar het onderwijs gewezen…’
Zeker, het onderwijs is ook een factor. Daar ligt momenteel sterk de nadruk op de technische benadering van begrijpend lezen. En de teksten die leerlingen lezen zijn ook redelijk inwisselbaar. Tegelijkertijd, er zijn er veel scholen in Nederland die op een andere manieren leesonderwijs vormgeven. Bijvoorbeeld omdat ze het thematisch aanpakken. Dus om alle schuld bij het onderwijs te leggen, dat vind ik te gemakkelijk.’
Je onderzoek spitst zich toe op verschillende aspecten van het lezen: leesmotivatie, leesweerstand en leesplezier. Wat houden die in?
‘Bij leesmotivatie maken we onderscheid tussen intrinsieke en extrinsieke motivatie. Als je leest omdat je lezen in zichzelf een leuke, interessante en uitdagende activiteit vindt, dan haal je de motivatie uit de activiteit zelf. De extrinsieke motivatie komt van buitenaf. Bijvoorbeeld omdat je moet lezen op school of omdat je het belangrijk vindt voor je toekomst.
Bij leesweerstand en leesplezier is er sprake van een continuüm. Het gaat van plezier naar weerstand. Als ik jou de stelling voorleg, ik vind lezen leuk en je geeft aan: “daar ben ik het helemaal mee eens”, dan weet ik, je bent enthousiast over lezen. Maar als je aangeeft, daar ben ik het helemaal mee oneens, dan kan dat twee dingen betekenen. Het kan zijn dat lezen je koud laat. Maar het kan ook zijn dat je een flinke weerstand hebt tegenover lezen. Als ik je dan de stelling voorleg: ik haat lezen en je zegt: “daar ben ik het helemaal mee eens”, dan weet ik, je hebt een flinke aversie van lezen.’
Je onderscheidt ook diep lezen, wat houdt dat begrip in?
‘Diep lezen heeft te maken met cognitieve verwerking. Het houdt allereerst in dat je een langere tijd je aandacht kunt vestigen op teksten. Verder veronderstelt het dat je ook betrokken moet kunnen zijn bij een tekst. Je moet je willen verdiepen, dat raakt dus aan motivatie. En tenslotte: voor diep lezen is ook achtergrondkennis nodig die buiten de tekst omgaat. Als er ergens de zin staat: “Sanne en Pieter bouwden een kasteel en hadden zand tussen hun tenen”, moet je kunnen snappen dat ze op het strand zijn, zonder dat het er staat. Het kan zijn dat studenten of leerlingen op school die context niet snappen. Bijvoorbeeld omdat ze van huis uit minder culturele bagage hebben meegekregen. Wat in het onderwijs helpt is om bij tekstbegrip thematisch te werken.’
Gekke vraag misschien maar waarom is goed kunnen lezen eigenlijk belangrijk? We maken steeds meer onderdeel uit van een beeldcultuur. En doen kennis via beeld op.
‘Ik kan drie redenen noemen. Allereerst een persoonlijke: door te lezen krijg je inzicht in het leven van anderen. Je leert je eigen verbeelding aan te spreken. Verder helpt goed lezen je, en dat is tegenwoordig heel belangrijk omdat daar veel in gaande is. Goed kunnen lezen zorgt ervoor dat je informatie kritischer kunt evalueren en dat helpt bijvoorbeeld bij het onderscheiden van echt en fake nieuws. Tenslotte heeft het functionele voordelen: veel van de kennis die hogeschoolstudenten tot zich nemen, komt tot hen via teksten. Dus goed kunnen lezen, dat helpt je in je studieloopbaan.’
Als ik dan even advocaat van de duivel speel bij dat laatste argument, de lesstof moet dan minder in tekst maar meer in beelden gevat worden…
‘Ja, er zouden meer kennisclips kunnen worden gemaakt en je kunt meer met webinars werken. Maar uit onderzoek blijkt dat lezen van een tekst meer voordelen heeft. Je kunt beter je eigen tempo bepalen en een tekst teruglezen.’
Is er genoeg urgentie bij onderwijsprofessionals en bestuurders dat er meer aan leesbevordering moet worden gedaan en zo ja welke actie ondernemen ze?
‘Allereerst is het belangrijk om te kijken wat het beleid ermee doet. Er zijn verschillende initiatieven. Er is een masterplan basisvaardigheden, daar is Dennis Wiersma mee gekomen, de vorige onderwijsminister. Het gaat daarbij natuurlijk wel om meer dan alleen lezen. Er is in elk geval veel geld voor vrijgemaakt. En er zijn zogenaamde kennistafels waarbij we de kloof proberen te dichten tussen beschikbare wetenschappelijke kennis over leesgedrag en de onderwijspraktijk. Ik was een tijdje voorzitter daarvan. Ik zie veel belangstelling over en weer om kennis uit te wisselen. Dus ook van schoolleiders, bestuurders en docenten.’
Eerder in het gesprek hadden we het over het afleidende effect van smartphones, die houden ons van het lezen af. Maar nieuwe technologie biedt ook mogelijkheden zeg je…
‘Jazeker. Neem e-readers. Ik zie het bij mijn dochter die niet altijd een even enthousiaste lezer is. Sinds we een abonnement hebben op Kobo Plus, leest ze ineens veel meer. Ze vindt het medium leuk. Het kan natuurlijk de nieuwigheid zijn, maar toch. Dit soort nieuwe media kunnen helpen om het lezen weer in de lift te krijgen. Bijvoorbeeld omdat je via het algoritme meteen leestips krijgt: “als je dit boek leuk vindt, dan vind je misschien dit boek ook leuk”. En je kunt ook via dat soort platforms leeservaringen delen. Daar gaat een motiverende werking van uit.’
*De leerstoel is gefinancierd door Stichting Lezen.
. . .
interview
Mirjam Snel is een deskundige op het gebied van leesonderwijs. Ze ziet onvoldoende animo bij haar studenten aan de Pabo voor jeugdliteratuur. Dat vindt ze zorgelijk. En het mag nooit een argument zijn voor de toekomstige leerkrachten om geen aandacht aan boeken te besteden in de klas..
Door Janny Ruardy
Je bent veel met leesonderwijs bezig. Wat onderzoek je?
‘Leerlingen, zowel in het basisonderwijs als in het voortgezet onderwijs, kunnen meestal technisch lezen: het omzetten van tekens naar klanken, naar woorden en zinnen. Maar dat is iets anders dan begrijpend lezen. Begrijpend lezen is complexer. Leerlingen kunnen vragen over een tekst goed beantwoorden, als het antwoord in de tekst staat. Maar wanneer ze meer achtergrondkennis moeten gebruiken of kritisch naar teksten moeten kijken, dan vallen veel leerlingen uit. En dat is zorgwekkend. Ik houd me vooral bezig met diep, begrijpend lezen.’
Maken je je zorgen over het taalniveau van de studenten?
‘Op de Pabo gaat het om twee dingen: de taalvaardigheid van studenten en het opleiden van studenten om hun leerlingen taalvaardig te maken. Jouw vraag gaat over de studenten zelf. We zien dat de studenten die aan de Pabo beginnen niet aan het verwachte taalniveau voldoen (referentieniveau 3f). Dit betekent dat zij in het toch al overvolle Pabocurriculum ondersteund moeten worden om op niveau 3f te komen, zodat ze door kunnen groeien naar niveau 4f (aan het eind van de opleiding). De vraag is dan, welke ondersteuning geven we binnen het curriculum en wat valt daarbuiten?’
Hoe zit het met de leesmotivatie van de studenten?
‘Stichting Lezen onderzocht de leesmotivatie van Pabo-studenten: die is laag. Als ik studenten vraag welke jeugdliteratuur ze lezen, dan is hun kennis vaak gebaseerd op de boeken die ze vroeger zelf lazen. Zij vinden het lezen van kinderboeken niet altijd leuk en hun kennis over actuele boeken is gering. Maar al vind je het niet leuk, doe het dan voor je werk. Het mag geen excuus zijn om het te laten. Wil je graag dat leerlingen gaan lezen, dan moet je ze daarvoor enthousiast maken. En dat doe je het beste wanneer je zowel iets weet over de leerlingen, als over jeugdliteratuur.
Wat mij positief stemt en dat noem ik toch eventjes, dat zijn de nieuwe kerndoelen – nu nog in concept - van de Stichting Leerplan Ontwikkeling (SLO). Daarin wordt gelukkig in het vak Nederlands weer ingezet op literaire competenties. Een ander doel is het vak Nederlands en wereldoriënterende vakken meer met elkaar te integreren, omdat leerlingen binnen die laatstgenoemde vakken veel teksten moeten lezen en ze kennis nodig hebben om de teksten goed te begrijpen. Dat betekent, dat we onze studenten daar goed voor moeten opleiden. Ook de Taalraad heeft een actieplan geschreven, waarin de boodschap luidt dat we alleen kunnen slagen als we met z'n allen – hogescholen, professionals, uitgeverijen - vanuit dezelfde visie samenwerken.’
Is dat de oorzaak waardoor het niveau zo achteruit holt?
‘Het begint al in het basisonderwijs. Niet alle basisscholen geven leesonderwijs dat ook het diepgaand lezen stimuleert. Op die scholen wordt alleen aan oppervlakkig lezen aandacht besteed. Als deze leerlingen naar de middelbare school gaan en ze opeens lappen teksten moeten lezen of teksten met elkaar moeten vergelijken, dan merk je dat ze kritisch lezen moeilijk vinden. Wat staat er in de ene tekst? Wat staat er in de andere tekst? Dat met elkaar verbinden. Wat vind ik er zelf van? Een eigen standpunt bepalen. Gelukkig wordt daar nu meer aan gewerkt op middelbare scholen.’
Moeten de taal- en rekentoetsen weer van stal worden gehaald voor de Pabo?
‘Als de middelbare scholen hun leerlingen op 3f niveau brengen, dan is een toets niet nodig. Omdat de scholen daar niet in slagen, zou een toets wel problemen oplossen. Dan heb je inderdaad iets van een startniveau waarop onze studenten binnenkomen.’
En wanneer een student zakt, dan een extra cursus in het eerste jaar aanbieden?
‘Ik zou niemand afwijzen, maar wanneer iemand zakt zeg je dat er extra begeleiding nodig is. Zie het als een diagnostische toets, waarbij wordt aangegeven wat je kunt en waar je moeite mee hebt. Waarbij ik me afvraag of een bijspijkercursus binnen het curriculum moet vallen. Het Pabocurriculum is overvol met dertien vakken. Studenten zouden die in hun eigen tijd moeten volgen of in de randen van het rooster. Wel begeleiding, maar niet ten koste van het curriculum.’
Maak je het daardoor niet onbelangrijk?
‘Zeker niet. Maar het is ook belangrijk dat de studenten de leesdidactiek in hun vingers krijgen, zoals goed kunnen voorlezen, weten wat een rijke tekst is en een goede les kunnen voorbereiden en geven. En dat ze met hun leerlingen in gesprek kunnen gaan over een tekst. Dat hoort allemaal in het leescurriculum. Dat is ons vak.’
Hoe toetsen jullie nu het niveau van een student?
‘We toetsen op twee manieren. Studenten schrijven beroepsproducten. Dat is niet alleen binnen het vak Nederlands, maar ook bijvoorbeeld bij drama, rekenen of de wereldoriënterende vakken. Bij ieder beroepsproduct beoordelen we de taalvaardigheid. Iedere docent kijkt of een verslag goed in elkaar zit, een goede structuur heeft en de tekst correct geformuleerd is. En we hebben kennistoetsen. Die gaan met name over didactiek.
Hoe functioneren minder vaardige studenten op stages?
‘Ik koppel taalvaardigheid hierbij aan didactische vaardigheid. Ook hier hebben we een probleem. Het is belangrijk dat we inhoudelijk samenwerken met de praktijkscholen. Samen opleiden. Praktijkscholen en de opleiding moeten met elkaar afstemmen wat de studenten leren en hoe ze dat in de praktijk kunnen brengen. Als ik studenten vertel hoe een goede leesles eruit ziet en zij zien dat niet terug op een school waar ze een half jaar stage lopen, dan voelt dat als een opdracht voor zowel de student als de praktijkbegeleider, als een moetje van de opleiding.
Het zou mooi zijn, als er een inhoudelijke samenwerking zou komen tussen de opleiding en de praktijkscholen. Zodat de theorie die wij behandelen terug te zien is in de praktijk. En studenten kunnen oefenen en passende feedback krijgen.’
In de Groene Amsterdammer van december vorig jaar stond een artikel over hoe de commerciële onderwijsmarkt ons leesonderwijs gijzelt met methodes die niet bewezen zijn. Ben je het daarmee eens?
‘Ik zit bij de Kennistafel Effectief leesonderwijs. En ik denk dat het goed is dat er methodes zijn, want die geven leerkrachten steun. Maar wat we niet willen, is dat die methodes de regie overnemen. Het is uiteindelijk de leerkracht die bepaalt wat en hoe het onderwijs wordt uitgevoerd. Dat moeten wij onze studenten leren, voldoende kennis hebben om met de methode om te gaan. Die kennis is niet altijd aanwezig. Een methode is een leidraad, een hulpmiddel. Ik merk dat leerkrachten nog wel eens de verantwoordelijkheid van hun handelen afschuiven op de methode.’
Als de methode leidend is, besteden leerkrachten dan voldoende aandacht aan kinderen met verschillende niveaus?
‘Nee en soms doen ze het ook nog op de verkeerde manier. Wanneer je zwakke lezers hebt, dan willen we dat deze lezers zich sterker ontwikkelen. Dan moet je aan leerlingen ‘trekken’, waardoor ze dat extra stapje maken, zodat ze goed kunnen lezen om in onze maatschappij mee te kunnen. Wat ik wel eens zie, is dat een leerkracht bij deze zwakke leerlingen lagere doelen stelt. Waardoor het zogeheten Mattheuseffect ontstaat (rijken steeds rijker, armen steeds armer, red.). De betere leerlingen worden steeds beter en de zwakke leerlingen worden steeds zwakker. Dat is een groot probleem. Breng zwakke leerlingen in kaart en onderzoek welke steun deze leerlingen nodig hebben om de minimumdoelen te behalen die voor de hele klas gesteld zijn.
Steek extra energie in die leerlingen. Lees alvast een tekst vooraf met die kinderen -pre-teaching - zodat ze mee kunnen doen tijdens de les. Heeft een kind dyslexie, wordt er thuis niet gelezen, gaat het nooit naar een bibliotheek of spreken ze thuis een andere taal? Dit mag nooit een excuus zijn om als leerkracht te denken dat het kind het niet kan.’
De onderwijsraad pleit voor een extra jaar op de Pabo
‘Laten we eerst opnieuw goed naar ons curriculum kijken. En als we dan concluderen dat er extra tijd nodig is, kan ik me voorstellen dat het verlengd moet worden. Mijn eerste denkslag zou zijn, wat heeft een effectief leescurriculum nodig in de opleiding?
De Kennistafel is hiermee bezig. Belangrijke punten hierbij zijn, dat we samen opleiden, ook inhoudelijk. We kunnen het curriculum meer cumulatief inrichten. Daarbij komt de inhoud in een complexere context terug, waardoor feedback ook direct betekenisvol is. Studenten moeten hun feedback in een volgende opdracht verwerken.
Daarnaast moet de kennisbasis vernieuwd worden, daar wordt gelukkig op korte termijn aan gewerkt. Als laatste pleit ik voor vakintegratie op de Pabo. Meer onderling samenwerken, niet meer op eilandjes zitten. Zodat een aardrijkskundedocent weet wat hij/zij moet overbrengen aan studenten om leerlingen teksten goed te laten begrijpen. En een taaldocent meer weet over vakdidactiek om teksten goed te beoordelen en te behandelen.’
Samenwerken is toch niet zo moeilijk?
‘Daar zijn wij op onze Pabo op dit moment mee bezig. Hoe? We gaan meer in gesprek met elkaar over een tekst. Wat is een rijke tekst? Hoe kan je vragen stellen? Hoe leest een kind een tekst? Dat noemen we de tekstaanpak of de leesaanpak. Maar ook welke vragen kun je stellen over de inhoud? Op die manier zoeken we elkaar op. Het is complex, niet alleen inhoudelijk, maar het is ook een cultuuromslag.’
Wie is Mirjam Snel:
Hogeschoolhoofddocent lezen en als onderzoeker verbonden aan het lectoraat Curriculumvraagstukken funderend onderwijs. Daar houdt ze zich vooral bezig met onderzoek naar leesonderwijs. Voor de onderwijswijsinspectie ontwikkelt ze samen met het Expertisecentrum Nederlands twee onderzoeksinstrumenten die onderwijsinspecteurs volgend jaar in het basisonderwijs gebruiken om te kijken of de didactische vaardigheden van leerkrachten voor leesonderwijs voldoende zijn
Ze is voorzitter van de Kennistafel Effectief Leesonderwijs en lid van de Taalraad.
. . .
docent
Boeken die indruk hebben gemaakt:
Zolang de citroenbomen bloeien
(Zoulfa Katouh)
Zwarte zwaan
(Gideon Samson)
Wat je moet doen als je over een nijlpaard struikelt
(Martijn van der Linden)
interview
docent
Mirjam Snel is een deskundige op het gebied van leesonderwijs. Ze ziet onvoldoende animo bij haar studenten aan de Pabo voor jeugdliteratuur. Dat vindt ze zorgelijk. En het mag nooit een argument zijn voor de toekomstige leerkrachten om geen aandacht aan boeken te besteden in de klas..
Door Janny Ruardy
Je bent veel met leesonderwijs bezig. Wat onderzoek je?
‘Leerlingen, zowel in het basisonderwijs als in het voortgezet onderwijs, kunnen meestal technisch lezen: het omzetten van tekens naar klanken, naar woorden en zinnen. Maar dat is iets anders dan begrijpend lezen. Begrijpend lezen is complexer. Leerlingen kunnen vragen over een tekst goed beantwoorden, als het antwoord in de tekst staat. Maar wanneer ze meer achtergrondkennis moeten gebruiken of kritisch naar teksten moeten kijken, dan vallen veel leerlingen uit. En dat is zorgwekkend. Ik houd me vooral bezig met diep, begrijpend lezen.’
Maken je je zorgen over het taalniveau van de studenten?
‘Op de Pabo gaat het om twee dingen: de taalvaardigheid van studenten en het opleiden van studenten om hun leerlingen taalvaardig te maken. Jouw vraag gaat over de studenten zelf. We zien dat de studenten die aan de Pabo beginnen niet aan het verwachte taalniveau voldoen (referentieniveau 3f). Dit betekent dat zij in het toch al overvolle Pabocurriculum ondersteund moeten worden om op niveau 3f te komen, zodat ze door kunnen groeien naar niveau 4f (aan het eind van de opleiding). De vraag is dan, welke ondersteuning geven we binnen het curriculum en wat valt daarbuiten?’
Hoe zit het met de leesmotivatie van de studenten?
‘Stichting Lezen onderzocht de leesmotivatie van Pabo-studenten: die is laag. Als ik studenten vraag welke jeugdliteratuur ze lezen, dan is hun kennis vaak gebaseerd op de boeken die ze vroeger zelf lazen. Zij vinden het lezen van kinderboeken niet altijd leuk en hun kennis over actuele boeken is gering. Maar al vind je het niet leuk, doe het dan voor je werk. Het mag geen excuus zijn om het te laten. Wil je graag dat leerlingen gaan lezen, dan moet je ze daarvoor enthousiast maken. En dat doe je het beste wanneer je zowel iets weet over de leerlingen, als over jeugdliteratuur.
Wat mij positief stemt en dat noem ik toch eventjes, dat zijn de nieuwe kerndoelen – nu nog in concept - van de Stichting Leerplan Ontwikkeling (SLO). Daarin wordt gelukkig in het vak Nederlands weer ingezet op literaire competenties. Een ander doel is het vak Nederlands en wereldoriënterende vakken meer met elkaar te integreren, omdat leerlingen binnen die laatstgenoemde vakken veel teksten moeten lezen en ze kennis nodig hebben om de teksten goed te begrijpen. Dat betekent, dat we onze studenten daar goed voor moeten opleiden. Ook de Taalraad heeft een actieplan geschreven, waarin de boodschap luidt dat we alleen kunnen slagen als we met z'n allen – hogescholen, professionals, uitgeverijen - vanuit dezelfde visie samenwerken.’
Is dat de oorzaak waardoor het niveau zo achteruit holt?
‘Het begint al in het basisonderwijs. Niet alle basisscholen geven leesonderwijs dat ook het diepgaand lezen stimuleert. Op die scholen wordt alleen aan oppervlakkig lezen aandacht besteed. Als deze leerlingen naar de middelbare school gaan en ze opeens lappen teksten moeten lezen of teksten met elkaar moeten vergelijken, dan merk je dat ze kritisch lezen moeilijk vinden. Wat staat er in de ene tekst? Wat staat er in de andere tekst? Dat met elkaar verbinden. Wat vind ik er zelf van? Een eigen standpunt bepalen. Gelukkig wordt daar nu meer aan gewerkt op middelbare scholen.’
Moeten de taal- en rekentoetsen weer van stal worden gehaald voor de Pabo?
‘Als de middelbare scholen hun leerlingen op 3f niveau brengen, dan is een toets niet nodig. Omdat de scholen daar niet in slagen, zou een toets wel problemen oplossen. Dan heb je inderdaad iets van een startniveau waarop onze studenten binnenkomen.’
En wanneer een student zakt, dan een extra cursus in het eerste jaar aanbieden?
‘Ik zou niemand afwijzen, maar wanneer iemand zakt zeg je dat er extra begeleiding nodig is. Zie het als een diagnostische toets, waarbij wordt aangegeven wat je kunt en waar je moeite mee hebt. Waarbij ik me afvraag of een bijspijkercursus binnen het curriculum moet vallen. Het Pabocurriculum is overvol met dertien vakken. Studenten zouden die in hun eigen tijd moeten volgen of in de randen van het rooster. Wel begeleiding, maar niet ten koste van het curriculum.’
Maak je het daardoor niet onbelangrijk?
‘Zeker niet. Maar het is ook belangrijk dat de studenten de leesdidactiek in hun vingers krijgen, zoals goed kunnen voorlezen, weten wat een rijke tekst is en een goede les kunnen voorbereiden en geven. En dat ze met hun leerlingen in gesprek kunnen gaan over een tekst. Dat hoort allemaal in het leescurriculum. Dat is ons vak.’
Hoe toetsen jullie nu het niveau van een student?
‘We toetsen op twee manieren. Studenten schrijven beroepsproducten. Dat is niet alleen binnen het vak Nederlands, maar ook bijvoorbeeld bij drama, rekenen of de wereldoriënterende vakken. Bij ieder beroepsproduct beoordelen we de taalvaardigheid. Iedere docent kijkt of een verslag goed in elkaar zit, een goede structuur heeft en de tekst correct geformuleerd is. En we hebben kennistoetsen. Die gaan met name over didactiek.
Hoe functioneren minder vaardige studenten op stages?
‘Ik koppel taalvaardigheid hierbij aan didactische vaardigheid. Ook hier hebben we een probleem. Het is belangrijk dat we inhoudelijk samenwerken met de praktijkscholen. Samen opleiden. Praktijkscholen en de opleiding moeten met elkaar afstemmen wat de studenten leren en hoe ze dat in de praktijk kunnen brengen. Als ik studenten vertel hoe een goede leesles eruit ziet en zij zien dat niet terug op een school waar ze een half jaar stage lopen, dan voelt dat als een opdracht voor zowel de student als de praktijkbegeleider, als een moetje van de opleiding.
Het zou mooi zijn, als er een inhoudelijke samenwerking zou komen tussen de opleiding en de praktijkscholen. Zodat de theorie die wij behandelen terug te zien is in de praktijk. En studenten kunnen oefenen en passende feedback krijgen.’
In de Groene Amsterdammer van december vorig jaar stond een artikel over hoe de commerciële onderwijsmarkt ons leesonderwijs gijzelt met methodes die niet bewezen zijn. Ben je het daarmee eens?
‘Ik zit bij de Kennistafel Effectief leesonderwijs. En ik denk dat het goed is dat er methodes zijn, want die geven leerkrachten steun. Maar wat we niet willen, is dat die methodes de regie overnemen. Het is uiteindelijk de leerkracht die bepaalt wat en hoe het onderwijs wordt uitgevoerd. Dat moeten wij onze studenten leren, voldoende kennis hebben om met de methode om te gaan. Die kennis is niet altijd aanwezig. Een methode is een leidraad, een hulpmiddel. Ik merk dat leerkrachten nog wel eens de verantwoordelijkheid van hun handelen afschuiven op de methode.’
Als de methode leidend is, besteden leerkrachten dan voldoende aandacht aan kinderen met verschillende niveaus?
‘Nee en soms doen ze het ook nog op de verkeerde manier. Wanneer je zwakke lezers hebt, dan willen we dat deze lezers zich sterker ontwikkelen. Dan moet je aan leerlingen ‘trekken’, waardoor ze dat extra stapje maken, zodat ze goed kunnen lezen om in onze maatschappij mee te kunnen. Wat ik wel eens zie, is dat een leerkracht bij deze zwakke leerlingen lagere doelen stelt. Waardoor het zogeheten Mattheuseffect ontstaat (rijken steeds rijker, armen steeds armer, red.). De betere leerlingen worden steeds beter en de zwakke leerlingen worden steeds zwakker. Dat is een groot probleem. Breng zwakke leerlingen in kaart en onderzoek welke steun deze leerlingen nodig hebben om de minimumdoelen te behalen die voor de hele klas gesteld zijn.
Steek extra energie in die leerlingen. Lees alvast een tekst vooraf met die kinderen -pre-teaching - zodat ze mee kunnen doen tijdens de les. Heeft een kind dyslexie, wordt er thuis niet gelezen, gaat het nooit naar een bibliotheek of spreken ze thuis een andere taal? Dit mag nooit een excuus zijn om als leerkracht te denken dat het kind het niet kan.’
De onderwijsraad pleit voor een extra jaar op de Pabo
‘Laten we eerst opnieuw goed naar ons curriculum kijken. En als we dan concluderen dat er extra tijd nodig is, kan ik me voorstellen dat het verlengd moet worden. Mijn eerste denkslag zou zijn, wat heeft een effectief leescurriculum nodig in de opleiding?
De Kennistafel is hiermee bezig. Belangrijke punten hierbij zijn, dat we samen opleiden, ook inhoudelijk. We kunnen het curriculum meer cumulatief inrichten. Daarbij komt de inhoud in een complexere context terug, waardoor feedback ook direct betekenisvol is. Studenten moeten hun feedback in een volgende opdracht verwerken.
Daarnaast moet de kennisbasis vernieuwd worden, daar wordt gelukkig op korte termijn aan gewerkt. Als laatste pleit ik voor vakintegratie op de Pabo. Meer onderling samenwerken, niet meer op eilandjes zitten. Zodat een aardrijkskundedocent weet wat hij/zij moet overbrengen aan studenten om leerlingen teksten goed te laten begrijpen. En een taaldocent meer weet over vakdidactiek om teksten goed te beoordelen en te behandelen.’
Samenwerken is toch niet zo moeilijk?
‘Daar zijn wij op onze Pabo op dit moment mee bezig. Hoe? We gaan meer in gesprek met elkaar over een tekst. Wat is een rijke tekst? Hoe kan je vragen stellen? Hoe leest een kind een tekst? Dat noemen we de tekstaanpak of de leesaanpak. Maar ook welke vragen kun je stellen over de inhoud? Op die manier zoeken we elkaar op. Het is complex, niet alleen inhoudelijk, maar het is ook een cultuuromslag.’
Wie is Mirjam Snel:
Hogeschoolhoofddocent lezen en als onderzoeker verbonden aan het lectoraat Curriculumvraagstukken funderend onderwijs. Daar houdt ze zich vooral bezig met onderzoek naar leesonderwijs. Voor de onderwijswijsinspectie ontwikkelt ze samen met het Expertisecentrum Nederlands twee onderzoeksinstrumenten die onderwijsinspecteurs volgend jaar in het basisonderwijs gebruiken om te kijken of de didactische vaardigheden van leerkrachten voor leesonderwijs voldoende zijn
Ze is voorzitter van de Kennistafel Effectief Leesonderwijs en lid van de Taalraad.
. . .
Boeken die indruk hebben gemaakt:
Zolang de citroenbomen bloeien
(Zoulfa Katouh)
Zwarte zwaan
(Gideon Samson)
Wat je moet doen als je over een nijlpaard struikelt
(Martijn van der Linden)
Mirjam Snel is een deskundige op het gebied van leesonderwijs. Ze ziet onvoldoende animo bij haar studenten aan de Pabo voor jeugdliteratuur. Dat vindt ze zorgelijk. En het mag nooit een argument zijn voor de toekomstige leerkrachten om geen aandacht aan boeken te besteden in de klas..
Door Janny Ruardy
Je bent veel met leesonderwijs bezig. Wat onderzoek je?
‘Leerlingen, zowel in het basisonderwijs als in het voortgezet onderwijs, kunnen meestal technisch lezen: het omzetten van tekens naar klanken, naar woorden en zinnen. Maar dat is iets anders dan begrijpend lezen. Begrijpend lezen is complexer. Leerlingen kunnen vragen over een tekst goed beantwoorden, als het antwoord in de tekst staat. Maar wanneer ze meer achtergrondkennis moeten gebruiken of kritisch naar teksten moeten kijken, dan vallen veel leerlingen uit. En dat is zorgwekkend. Ik houd me vooral bezig met diep, begrijpend lezen.’
Maken je je zorgen over het taalniveau van de studenten?
‘Op de Pabo gaat het om twee dingen: de taalvaardigheid van studenten en het opleiden van studenten om hun leerlingen taalvaardig te maken. Jouw vraag gaat over de studenten zelf. We zien dat de studenten die aan de Pabo beginnen niet aan het verwachte taalniveau voldoen (referentieniveau 3f). Dit betekent dat zij in het toch al overvolle Pabocurriculum ondersteund moeten worden om op niveau 3f te komen, zodat ze door kunnen groeien naar niveau 4f (aan het eind van de opleiding). De vraag is dan, welke ondersteuning geven we binnen het curriculum en wat valt daarbuiten?’
Hoe zit het met de leesmotivatie van de studenten?
‘Stichting Lezen onderzocht de leesmotivatie van Pabo-studenten: die is laag. Als ik studenten vraag welke jeugdliteratuur ze lezen, dan is hun kennis vaak gebaseerd op de boeken die ze vroeger zelf lazen. Zij vinden het lezen van kinderboeken niet altijd leuk en hun kennis over actuele boeken is gering. Maar al vind je het niet leuk, doe het dan voor je werk. Het mag geen excuus zijn om het te laten. Wil je graag dat leerlingen gaan lezen, dan moet je ze daarvoor enthousiast maken. En dat doe je het beste wanneer je zowel iets weet over de leerlingen, als over jeugdliteratuur.
Wat mij positief stemt en dat noem ik toch eventjes, dat zijn de nieuwe kerndoelen – nu nog in concept - van de Stichting Leerplan Ontwikkeling (SLO). Daarin wordt gelukkig in het vak Nederlands weer ingezet op literaire competenties. Een ander doel is het vak Nederlands en wereldoriënterende vakken meer met elkaar te integreren, omdat leerlingen binnen die laatstgenoemde vakken veel teksten moeten lezen en ze kennis nodig hebben om de teksten goed te begrijpen. Dat betekent, dat we onze studenten daar goed voor moeten opleiden. Ook de Taalraad heeft een actieplan geschreven, waarin de boodschap luidt dat we alleen kunnen slagen als we met z'n allen – hogescholen, professionals, uitgeverijen - vanuit dezelfde visie samenwerken.’
Is dat de oorzaak waardoor het niveau zo achteruit holt?
‘Het begint al in het basisonderwijs. Niet alle basisscholen geven leesonderwijs dat ook het diepgaand lezen stimuleert. Op die scholen wordt alleen aan oppervlakkig lezen aandacht besteed. Als deze leerlingen naar de middelbare school gaan en ze opeens lappen teksten moeten lezen of teksten met elkaar moeten vergelijken, dan merk je dat ze kritisch lezen moeilijk vinden. Wat staat er in de ene tekst? Wat staat er in de andere tekst? Dat met elkaar verbinden. Wat vind ik er zelf van? Een eigen standpunt bepalen. Gelukkig wordt daar nu meer aan gewerkt op middelbare scholen.’
Moeten de taal- en rekentoetsen weer van stal worden gehaald voor de Pabo?
‘Als de middelbare scholen hun leerlingen op 3f niveau brengen, dan is een toets niet nodig. Omdat de scholen daar niet in slagen, zou een toets wel problemen oplossen. Dan heb je inderdaad iets van een startniveau waarop onze studenten binnenkomen.’
En wanneer een student zakt, dan een extra cursus in het eerste jaar aanbieden?
‘Ik zou niemand afwijzen, maar wanneer iemand zakt zeg je dat er extra begeleiding nodig is. Zie het als een diagnostische toets, waarbij wordt aangegeven wat je kunt en waar je moeite mee hebt. Waarbij ik me afvraag of een bijspijkercursus binnen het curriculum moet vallen. Het Pabocurriculum is overvol met dertien vakken. Studenten zouden die in hun eigen tijd moeten volgen of in de randen van het rooster. Wel begeleiding, maar niet ten koste van het curriculum.’
Maak je het daardoor niet onbelangrijk?
‘Zeker niet. Maar het is ook belangrijk dat de studenten de leesdidactiek in hun vingers krijgen, zoals goed kunnen voorlezen, weten wat een rijke tekst is en een goede les kunnen voorbereiden en geven. En dat ze met hun leerlingen in gesprek kunnen gaan over een tekst. Dat hoort allemaal in het leescurriculum. Dat is ons vak.’
Hoe toetsen jullie nu het niveau van een student?
‘We toetsen op twee manieren. Studenten schrijven beroepsproducten. Dat is niet alleen binnen het vak Nederlands, maar ook bijvoorbeeld bij drama, rekenen of de wereldoriënterende vakken. Bij ieder beroepsproduct beoordelen we de taalvaardigheid. Iedere docent kijkt of een verslag goed in elkaar zit, een goede structuur heeft en de tekst correct geformuleerd is. En we hebben kennistoetsen. Die gaan met name over didactiek.
Hoe functioneren minder vaardige studenten op stages?
‘Ik koppel taalvaardigheid hierbij aan didactische vaardigheid. Ook hier hebben we een probleem. Het is belangrijk dat we inhoudelijk samenwerken met de praktijkscholen. Samen opleiden. Praktijkscholen en de opleiding moeten met elkaar afstemmen wat de studenten leren en hoe ze dat in de praktijk kunnen brengen. Als ik studenten vertel hoe een goede leesles eruit ziet en zij zien dat niet terug op een school waar ze een half jaar stage lopen, dan voelt dat als een opdracht voor zowel de student als de praktijkbegeleider, als een moetje van de opleiding.
Het zou mooi zijn, als er een inhoudelijke samenwerking zou komen tussen de opleiding en de praktijkscholen. Zodat de theorie die wij behandelen terug te zien is in de praktijk. En studenten kunnen oefenen en passende feedback krijgen.’
In de Groene Amsterdammer van december vorig jaar stond een artikel over hoe de commerciële onderwijsmarkt ons leesonderwijs gijzelt met methodes die niet bewezen zijn. Ben je het daarmee eens?
‘Ik zit bij de Kennistafel Effectief leesonderwijs. En ik denk dat het goed is dat er methodes zijn, want die geven leerkrachten steun. Maar wat we niet willen, is dat die methodes de regie overnemen. Het is uiteindelijk de leerkracht die bepaalt wat en hoe het onderwijs wordt uitgevoerd. Dat moeten wij onze studenten leren, voldoende kennis hebben om met de methode om te gaan. Die kennis is niet altijd aanwezig. Een methode is een leidraad, een hulpmiddel. Ik merk dat leerkrachten nog wel eens de verantwoordelijkheid van hun handelen afschuiven op de methode.’
Als de methode leidend is, besteden leerkrachten dan voldoende aandacht aan kinderen met verschillende niveaus?
‘Nee en soms doen ze het ook nog op de verkeerde manier. Wanneer je zwakke lezers hebt, dan willen we dat deze lezers zich sterker ontwikkelen. Dan moet je aan leerlingen ‘trekken’, waardoor ze dat extra stapje maken, zodat ze goed kunnen lezen om in onze maatschappij mee te kunnen. Wat ik wel eens zie, is dat een leerkracht bij deze zwakke leerlingen lagere doelen stelt. Waardoor het zogeheten Mattheuseffect ontstaat (rijken steeds rijker, armen steeds armer, red.). De betere leerlingen worden steeds beter en de zwakke leerlingen worden steeds zwakker. Dat is een groot probleem. Breng zwakke leerlingen in kaart en onderzoek welke steun deze leerlingen nodig hebben om de minimumdoelen te behalen die voor de hele klas gesteld zijn.
Steek extra energie in die leerlingen. Lees alvast een tekst vooraf met die kinderen -pre-teaching - zodat ze mee kunnen doen tijdens de les. Heeft een kind dyslexie, wordt er thuis niet gelezen, gaat het nooit naar een bibliotheek of spreken ze thuis een andere taal? Dit mag nooit een excuus zijn om als leerkracht te denken dat het kind het niet kan.’
De onderwijsraad pleit voor een extra jaar op de Pabo
‘Laten we eerst opnieuw goed naar ons curriculum kijken. En als we dan concluderen dat er extra tijd nodig is, kan ik me voorstellen dat het verlengd moet worden. Mijn eerste denkslag zou zijn, wat heeft een effectief leescurriculum nodig in de opleiding?
De Kennistafel is hiermee bezig. Belangrijke punten hierbij zijn, dat we samen opleiden, ook inhoudelijk. We kunnen het curriculum meer cumulatief inrichten. Daarbij komt de inhoud in een complexere context terug, waardoor feedback ook direct betekenisvol is. Studenten moeten hun feedback in een volgende opdracht verwerken.
Daarnaast moet de kennisbasis vernieuwd worden, daar wordt gelukkig op korte termijn aan gewerkt. Als laatste pleit ik voor vakintegratie op de Pabo. Meer onderling samenwerken, niet meer op eilandjes zitten. Zodat een aardrijkskundedocent weet wat hij/zij moet overbrengen aan studenten om leerlingen teksten goed te laten begrijpen. En een taaldocent meer weet over vakdidactiek om teksten goed te beoordelen en te behandelen.’
Samenwerken is toch niet zo moeilijk?
‘Daar zijn wij op onze Pabo op dit moment mee bezig. Hoe? We gaan meer in gesprek met elkaar over een tekst. Wat is een rijke tekst? Hoe kan je vragen stellen? Hoe leest een kind een tekst? Dat noemen we de tekstaanpak of de leesaanpak. Maar ook welke vragen kun je stellen over de inhoud? Op die manier zoeken we elkaar op. Het is complex, niet alleen inhoudelijk, maar het is ook een cultuuromslag.’
Wie is Mirjam Snel:
Hogeschoolhoofddocent lezen en als onderzoeker verbonden aan het lectoraat Curriculumvraagstukken funderend onderwijs. Daar houdt ze zich vooral bezig met onderzoek naar leesonderwijs. Voor de onderwijswijsinspectie ontwikkelt ze samen met het Expertisecentrum Nederlands twee onderzoeksinstrumenten die onderwijsinspecteurs volgend jaar in het basisonderwijs gebruiken om te kijken of de didactische vaardigheden van leerkrachten voor leesonderwijs voldoende zijn
Ze is voorzitter van de Kennistafel Effectief Leesonderwijs en lid van de Taalraad.
. . .
Hbo-Rechten is een ‘talige’ opleiding. Studenten die deze opleiding volgen moeten goed kunnen schrijven en lezen. En als het aan taaldocenten Francine Smink en Loulou Edelman ligt doen ze dit zo helder mogelijk. De meeste studenten starten met een te laag niveau. Het goede nieuws is dat het onderwerp hoog op de agenda staat van de opleiding. In het vernieuwde curriculum dat in het collegejaar 2025/26 van start gaat is, krijgt taalonderwijs een doorlopende leerlijn.
Door Janny Ruardy
‘Studenten komen met een groot verschil in taalniveau binnen in onze opleiding’, zegt Francine Smink, docent taal en communicatieve vaardigheden. Alle studenten kunnen in periode A van het eerste jaar een cursus taalvaardigheid volgen: opfrissen van kennis van spelling, grammatica en woordenschat. Voor de toets slaagde dit jaar bij de eerste kans 45 procent voor, bij de tweede kans maar 22 procent. Wie na deze toets nog extra hulp nodig heeft kan bijspijkercursussen volgen, zoals de cursus schrijven van heldere zinnen zonder formuleerfouten, of het structureren van een adviesbrief. Want hbo-rechtenstudenten moeten hun taal- en leesniveau op orde hebben, is de gedachte.
Studenten kunnen ook terecht bij het Taalloket. Dat staat los van het onderwijs. Ze moeten er uit eigen beweging naar toe voor hulp op taalgebied. Verder maakt de opleiding gebruik van peercoaches, dat zijn ouderejaarsstudenten, die eerstejaars begeleiden bij schrijf- en leesproblemen. Daar wordt volgens Smink en Edelman wisselend gebruik van gemaakt.
Smink: ‘Het ligt eraan of er taaltoetsen aankomen. Dan komen studenten vooral. Als ze moeite hebben met een scriptie, dan lezen we een of twee paragrafen mee en stellen een ‘diagnose’. Daar gaat de student mee verder. We hebben het zo georganiseerd dat het bij alle leerjaren in het rooster staat. Dan weten studenten dat het Taalloket bestaat.’
Maar er moet meer gebeuren en daar maken Smink en Edelman, allebei bevlogen taaldocenten, zich hard voor. Edelman, hogeschooldocent en leerlijn coördinator taal zorgt ervoor dat taal in verschillende cursussen goed op elkaar aansluit: ‘Ook voor docenten belangrijk. Zodat ze bij het nakijken van stukken erop letten, dat er niet te veel taalfouten in zitten en de tekst goed te begrijpen is.
Smink ziet dat veel studenten zelf het belang van taal inzien, haar zorg is of ze alleen studenten die ondersteuning nodig hebben kunnen begeleiden.
Ze zijn beiden voorstander van helder taalgebruik en dat is in de wereld van juristen niet zo eenvoudig. Smink: ‘studenten schrijven vaak juridisch jargon, ze formuleren ingewikkeld, hebben moeite met onder andere structuur, ze schrijven passief en vaak onleesbaar. Ook hun woordenschat is gering. Om ingewikkelde juridische teksten te kunnen begrijpen, moet je goed kunnen lezen. Maar ze zoeken moeilijke woorden ook niet op.’
Edelman benadrukt, dat de meeste studenten zich ervan bewust zijn van het feit dat hun niveau omhoog moet en dat ze daar hulp bij nodig hebben.
Gelukkig zijn Edelman en Smink geen roepende in de woestijn. Op alle niveaus in de opleiding zien medewerkers en het management het belang van goed lezen en schrijven in. In het vernieuwde curriculum dat in 2025 van start gaat, krijgen studenten dan ook vier jaar taalonderwijs.
Smink: ‘Voor juristen is taal hartstikke belangrijk. Net als begrijpend lezen. Het gaat niet alleen om goed schrijven, maar ook of je begrijpt wat er staat. Juridische teksten zijn hartstikke ingewikkeld. Het is een hele kluif voor studenten om een uitspraak van een rechter te begrijpen. Wat staat er nou eigenlijk? Dat begrip is in de loop der jaren veel slechter geworden. Waar we ook naar toe willen is aandacht voor taalgericht vakonderwijs, waarbij we meer aan woordenschat gaan doen. Het zou mooi zijn als een docent bestuursrecht tijdens een juridisch werkcollege tevens aandacht besteedt aan de moeilijke woorden die studenten tegenkomen, waardoor taal niet alleen door taaldocenten wordt gegeven.’
Het antwoord op de vraag of studenten de opleiding verlaten met een voldoende taalniveau vinden Smink en Edelman lastig te beantwoorden. Ze zijn geneigd nee te zeggen, maar geven aan dat er grote verschillen zijn.
Edelman: ‘Het gaat ook over begrip. Ben je in staat om zoals we eerder bespraken een tekst te doorgronden en verbanden te leggen?
Smink: ‘En het gebrek aan woordenschat. Tijdens een les deze week stond in een tekst het woord kennisgeving. Ik vroeg wat dit betekende, het bleef echt even stil. Terwijl dat woord best transparant is. Ik heb net een project achter de rug waarin tweedejaarsstudenten beslissingen op bezwaar van de gemeente Utrecht herschreven in heldere teksten. Dan zien ze dat ze beter moeten worden in hun taal. We zullen als instituut meer hulp moeten bieden om het niveau op te krikken.’
Over de oorzaken van het niveau lijken we het allemaal eens te zijn. Breng het leesonderwijs weer terug in basis- en voortgezet onderwijs. Ook de twee taaldocenten pleiten hiervoor. Lezen is bijna verdwenen uit het gewone leven. Om die reden staat er bij het Instituut Recht een boekenkastje op de gang. Misschien nodigt het uit om eens een boek te lezen.
Hoe taalvaardig zijn jullie docenten?
Smink: ‘Dat loopt uiteen. Binnen een juridische opleiding zijn veel collega's juristen. En die zijn opgeleid in juridisch taalgebruik: in jargon en passief schrijven.’
Edelman: ‘We moeten een nieuwe generatie juristen opleiden met helder taalgebruik. Daar roept de samenleving ook om.’
Smink: ‘Wij hebben een zogenaamde Niet Voldaanregeling (NVD). Die gaat over het aantal taalfouten dat je mag maken in verslagen, werkstukken etcetera. Daar moeten alle collega's zich aan houden en de collega’s ondersteunen elkaar daarin. Ook trainen we docenten. We organiseren wel eens sessies, waarin we allemaal dezelfde pagina lezen en die vervolgens bespreken: “wat haal je er nou uit, welke taalfouten zie je”?
Docenten kunnen zelfgemaakte toetsen aan ons voorleggen met de vraag of er fouten in staan en of die helder geformuleerd zijn. Als studenten geen fouten mogen maken, maar wel een toets voorgelegd krijgen met fouten erin, dan maak je geen sterke beurt.’
. . .
docent
Favoriete boek?
Francine Smink:
De stille kracht
(Louis Couperus)
Loulou Edelman:
De trein der traagheid
(Johan Daisne)
docent
Bij hbo-Rechten staat taalonderwijs hoog op de agenda
Hbo-Rechten is een ‘talige’ opleiding. Studenten die deze opleiding volgen moeten goed kunnen schrijven en lezen. En als het aan taaldocenten Francine Smink en Loulou Edelman ligt doen ze dit zo helder mogelijk. De meeste studenten starten met een te laag niveau. Het goede nieuws is dat het onderwerp hoog op de agenda staat van de opleiding. In het vernieuwde curriculum dat in het collegejaar 2025/26 van start gaat is, krijgt taalonderwijs een doorlopende leerlijn.
Door Janny Ruardy
‘Studenten komen met een groot verschil in taalniveau binnen in onze opleiding’, zegt Francine Smink, docent taal en communicatieve vaardigheden. Alle studenten kunnen in periode A van het eerste jaar een cursus taalvaardigheid volgen: opfrissen van kennis van spelling, grammatica en woordenschat. Voor de toets slaagde dit jaar bij de eerste kans 45 procent voor, bij de tweede kans maar 22 procent. Wie na deze toets nog extra hulp nodig heeft kan bijspijkercursussen volgen, zoals de cursus schrijven van heldere zinnen zonder formuleerfouten, of het structureren van een adviesbrief. Want hbo-rechtenstudenten moeten hun taal- en leesniveau op orde hebben, is de gedachte.
Studenten kunnen ook terecht bij het Taalloket. Dat staat los van het onderwijs. Ze moeten er uit eigen beweging naar toe voor hulp op taalgebied. Verder maakt de opleiding gebruik van peercoaches, dat zijn ouderejaarsstudenten, die eerstejaars begeleiden bij schrijf- en leesproblemen. Daar wordt volgens Smink en Edelman wisselend gebruik van gemaakt.
Smink: ‘Het ligt eraan of er taaltoetsen aankomen. Dan komen studenten vooral. Als ze moeite hebben met een scriptie, dan lezen we een of twee paragrafen mee en stellen een ‘diagnose’. Daar gaat de student mee verder. We hebben het zo georganiseerd dat het bij alle leerjaren in het rooster staat. Dan weten studenten dat het Taalloket bestaat.’
Maar er moet meer gebeuren en daar maken Smink en Edelman, allebei bevlogen taaldocenten, zich hard voor. Edelman, hogeschooldocent en leerlijn coördinator taal zorgt ervoor dat taal in verschillende cursussen goed op elkaar aansluit: ‘Ook voor docenten belangrijk. Zodat ze bij het nakijken van stukken erop letten, dat er niet te veel taalfouten in zitten en de tekst goed te begrijpen is.
Smink ziet dat veel studenten zelf het belang van taal inzien, haar zorg is of ze alleen studenten die ondersteuning nodig hebben kunnen begeleiden.
Ze zijn beiden voorstander van helder taalgebruik en dat is in de wereld van juristen niet zo eenvoudig. Smink: ‘studenten schrijven vaak juridisch jargon, ze formuleren ingewikkeld, hebben moeite met onder andere structuur, ze schrijven passief en vaak onleesbaar. Ook hun woordenschat is gering. Om ingewikkelde juridische teksten te kunnen begrijpen, moet je goed kunnen lezen. Maar ze zoeken moeilijke woorden ook niet op.’
Edelman benadrukt, dat de meeste studenten zich ervan bewust zijn van het feit dat hun niveau omhoog moet en dat ze daar hulp bij nodig hebben.
Gelukkig zijn Edelman en Smink geen roepende in de woestijn. Op alle niveaus in de opleiding zien medewerkers en het management het belang van goed lezen en schrijven in. In het vernieuwde curriculum dat in 2025 van start gaat, krijgen studenten dan ook vier jaar taalonderwijs.
Smink: ‘Voor juristen is taal hartstikke belangrijk. Net als begrijpend lezen. Het gaat niet alleen om goed schrijven, maar ook of je begrijpt wat er staat. Juridische teksten zijn hartstikke ingewikkeld. Het is een hele kluif voor studenten om een uitspraak van een rechter te begrijpen. Wat staat er nou eigenlijk? Dat begrip is in de loop der jaren veel slechter geworden. Waar we ook naar toe willen is aandacht voor taalgericht vakonderwijs, waarbij we meer aan woordenschat gaan doen. Het zou mooi zijn als een docent bestuursrecht tijdens een juridisch werkcollege tevens aandacht besteedt aan de moeilijke woorden die studenten tegenkomen, waardoor taal niet alleen door taaldocenten wordt gegeven.’
Het antwoord op de vraag of studenten de opleiding verlaten met een voldoende taalniveau vinden Smink en Edelman lastig te beantwoorden. Ze zijn geneigd nee te zeggen, maar geven aan dat er grote verschillen zijn.
Edelman: ‘Het gaat ook over begrip. Ben je in staat om zoals we eerder bespraken een tekst te doorgronden en verbanden te leggen?
Smink: ‘En het gebrek aan woordenschat. Tijdens een les deze week stond in een tekst het woord kennisgeving. Ik vroeg wat dit betekende, het bleef echt even stil. Terwijl dat woord best transparant is. Ik heb net een project achter de rug waarin tweedejaarsstudenten beslissingen op bezwaar van de gemeente Utrecht herschreven in heldere teksten. Dan zien ze dat ze beter moeten worden in hun taal. We zullen als instituut meer hulp moeten bieden om het niveau op te krikken.’
Over de oorzaken van het niveau lijken we het allemaal eens te zijn. Breng het leesonderwijs weer terug in basis- en voortgezet onderwijs. Ook de twee taaldocenten pleiten hiervoor. Lezen is bijna verdwenen uit het gewone leven. Om die reden staat er bij het Instituut Recht een boekenkastje op de gang. Misschien nodigt het uit om eens een boek te lezen.
Hoe taalvaardig zijn jullie docenten?
Smink: ‘Dat loopt uiteen. Binnen een juridische opleiding zijn veel collega's juristen. En die zijn opgeleid in juridisch taalgebruik: in jargon en passief schrijven.’
Edelman: ‘We moeten een nieuwe generatie juristen opleiden met helder taalgebruik. Daar roept de samenleving ook om.’
Smink: ‘Wij hebben een zogenaamde Niet Voldaanregeling (NVD). Die gaat over het aantal taalfouten dat je mag maken in verslagen, werkstukken etcetera. Daar moeten alle collega's zich aan houden en de collega’s ondersteunen elkaar daarin. Ook trainen we docenten. We organiseren wel eens sessies, waarin we allemaal dezelfde pagina lezen en die vervolgens bespreken: “wat haal je er nou uit, welke taalfouten zie je”?
Docenten kunnen zelfgemaakte toetsen aan ons voorleggen met de vraag of er fouten in staan en of die helder geformuleerd zijn. Als studenten geen fouten mogen maken, maar wel een toets voorgelegd krijgen met fouten erin, dan maak je geen sterke beurt.’
. . .
Favoriete boek?
Francine Smink:
De stille kracht
(Louis Couperus)
Loulou Edelman:
De trein der traagheid
(Johan Daisne)
Hbo-Rechten is een ‘talige’ opleiding. Studenten die deze opleiding volgen moeten goed kunnen schrijven en lezen. En als het aan taaldocenten Francine Smink en Loulou Edelman ligt doen ze dit zo helder mogelijk. De meeste studenten starten met een te laag niveau. Het goede nieuws is dat het onderwerp hoog op de agenda staat van de opleiding. In het vernieuwde curriculum dat in het collegejaar 2025/26 van start gaat is, krijgt taalonderwijs een doorlopende leerlijn.
Door Janny Ruardy
‘Studenten komen met een groot verschil in taalniveau binnen in onze opleiding’, zegt Francine Smink, docent taal en communicatieve vaardigheden. Alle studenten kunnen in periode A van het eerste jaar een cursus taalvaardigheid volgen: opfrissen van kennis van spelling, grammatica en woordenschat. Voor de toets slaagde dit jaar bij de eerste kans 45 procent voor, bij de tweede kans maar 22 procent. Wie na deze toets nog extra hulp nodig heeft kan bijspijkercursussen volgen, zoals de cursus schrijven van heldere zinnen zonder formuleerfouten, of het structureren van een adviesbrief. Want hbo-rechtenstudenten moeten hun taal- en leesniveau op orde hebben, is de gedachte.
Studenten kunnen ook terecht bij het Taalloket. Dat staat los van het onderwijs. Ze moeten er uit eigen beweging naar toe voor hulp op taalgebied. Verder maakt de opleiding gebruik van peercoaches, dat zijn ouderejaarsstudenten, die eerstejaars begeleiden bij schrijf- en leesproblemen. Daar wordt volgens Smink en Edelman wisselend gebruik van gemaakt.
Smink: ‘Het ligt eraan of er taaltoetsen aankomen. Dan komen studenten vooral. Als ze moeite hebben met een scriptie, dan lezen we een of twee paragrafen mee en stellen een ‘diagnose’. Daar gaat de student mee verder. We hebben het zo georganiseerd dat het bij alle leerjaren in het rooster staat. Dan weten studenten dat het Taalloket bestaat.’
Maar er moet meer gebeuren en daar maken Smink en Edelman, allebei bevlogen taaldocenten, zich hard voor. Edelman, hogeschooldocent en leerlijn coördinator taal zorgt ervoor dat taal in verschillende cursussen goed op elkaar aansluit: ‘Ook voor docenten belangrijk. Zodat ze bij het nakijken van stukken erop letten, dat er niet te veel taalfouten in zitten en de tekst goed te begrijpen is.
Smink ziet dat veel studenten zelf het belang van taal inzien, haar zorg is of ze alleen studenten die ondersteuning nodig hebben kunnen begeleiden.
Ze zijn beiden voorstander van helder taalgebruik en dat is in de wereld van juristen niet zo eenvoudig. Smink: ‘studenten schrijven vaak juridisch jargon, ze formuleren ingewikkeld, hebben moeite met onder andere structuur, ze schrijven passief en vaak onleesbaar. Ook hun woordenschat is gering. Om ingewikkelde juridische teksten te kunnen begrijpen, moet je goed kunnen lezen. Maar ze zoeken moeilijke woorden ook niet op.’
Edelman benadrukt, dat de meeste studenten zich ervan bewust zijn van het feit dat hun niveau omhoog moet en dat ze daar hulp bij nodig hebben.
Gelukkig zijn Edelman en Smink geen roepende in de woestijn. Op alle niveaus in de opleiding zien medewerkers en het management het belang van goed lezen en schrijven in. In het vernieuwde curriculum dat in 2025 van start gaat, krijgen studenten dan ook vier jaar taalonderwijs.
Smink: ‘Voor juristen is taal hartstikke belangrijk. Net als begrijpend lezen. Het gaat niet alleen om goed schrijven, maar ook of je begrijpt wat er staat. Juridische teksten zijn hartstikke ingewikkeld. Het is een hele kluif voor studenten om een uitspraak van een rechter te begrijpen. Wat staat er nou eigenlijk? Dat begrip is in de loop der jaren veel slechter geworden. Waar we ook naar toe willen is aandacht voor taalgericht vakonderwijs, waarbij we meer aan woordenschat gaan doen. Het zou mooi zijn als een docent bestuursrecht tijdens een juridisch werkcollege tevens aandacht besteedt aan de moeilijke woorden die studenten tegenkomen, waardoor taal niet alleen door taaldocenten wordt gegeven.’
Het antwoord op de vraag of studenten de opleiding verlaten met een voldoende taalniveau vinden Smink en Edelman lastig te beantwoorden. Ze zijn geneigd nee te zeggen, maar geven aan dat er grote verschillen zijn.
Edelman: ‘Het gaat ook over begrip. Ben je in staat om zoals we eerder bespraken een tekst te doorgronden en verbanden te leggen?
Smink: ‘En het gebrek aan woordenschat. Tijdens een les deze week stond in een tekst het woord kennisgeving. Ik vroeg wat dit betekende, het bleef echt even stil. Terwijl dat woord best transparant is. Ik heb net een project achter de rug waarin tweedejaarsstudenten beslissingen op bezwaar van de gemeente Utrecht herschreven in heldere teksten. Dan zien ze dat ze beter moeten worden in hun taal. We zullen als instituut meer hulp moeten bieden om het niveau op te krikken.’
Over de oorzaken van het niveau lijken we het allemaal eens te zijn. Breng het leesonderwijs weer terug in basis- en voortgezet onderwijs. Ook de twee taaldocenten pleiten hiervoor. Lezen is bijna verdwenen uit het gewone leven. Om die reden staat er bij het Instituut Recht een boekenkastje op de gang. Misschien nodigt het uit om eens een boek te lezen.
Hoe taalvaardig zijn jullie docenten?
Smink: ‘Dat loopt uiteen. Binnen een juridische opleiding zijn veel collega's juristen. En die zijn opgeleid in juridisch taalgebruik: in jargon en passief schrijven.’
Edelman: ‘We moeten een nieuwe generatie juristen opleiden met helder taalgebruik. Daar roept de samenleving ook om.’
Smink: ‘Wij hebben een zogenaamde Niet Voldaanregeling (NVD). Die gaat over het aantal taalfouten dat je mag maken in verslagen, werkstukken etcetera. Daar moeten alle collega's zich aan houden en de collega’s ondersteunen elkaar daarin. Ook trainen we docenten. We organiseren wel eens sessies, waarin we allemaal dezelfde pagina lezen en die vervolgens bespreken: “wat haal je er nou uit, welke taalfouten zie je”?
Docenten kunnen zelfgemaakte toetsen aan ons voorleggen met de vraag of er fouten in staan en of die helder geformuleerd zijn. Als studenten geen fouten mogen maken, maar wel een toets voorgelegd krijgen met fouten erin, dan maak je geen sterke beurt.’
. . .
‘We zitten in een neerwaartse spiraal’
Willeke Dikkerboom is docent communicatie en Nederlands bij het instituut Built Environment. Daarnaast is ze projectleider U-talent. Nederlandse taal maakt sinds 2012 geen onderdeel meer uit van het lesprogramma en dat merkt ze.
Door Janny Ruardy
‘Ik werk al heel lang bij de HU en tot 2012 werd Nederlands als apart vak gegeven in ons instituut. Dat is afgeschaft en vanaf dit moment ligt de nadruk op techniekvakken. Onze studenten moeten vrij veel doen in korte tijd en daardoor is er weinig ruimte over voor taalonderwijs. Het is jammer om te constateren dat het taalniveau van de studenten sindsdien is gekelderd en daar maak ik me al tijden zorgen over.
Het was voor mij een reden om een paar jaar geleden hierover aan de bel te trekken bij Design en Engineering. Er is toen een online taalprogramma aangeschaft, dat studenten op vrijwillige basis kunnen volgen om hun niveau bij te spijkeren. Aangezien het programma vrijblijvend was, kwam er niet zoveel van terecht. Nu nemen we studenten een zogenaamde diagnostische toets af als ze net met hun studie zijn gestart. Is die onvoldoende, dan sturen we ze door naar Taal Support.
De meeste bèta’s zijn niet bewust met taal bezig. Dat geldt ook voor de docenten die bij ons lesgeven. Toch worden de producten die studenten maken door die docenten beoordeeld. Daardoor blijven er veel fouten in die producten zitten. Eveneens komt het voor dat docenten fout geformuleerde onderzoeksvragen goedkeuren. Het gaat dus niet alleen om taalvaardigheden, maar ook om onderzoekvaardigheden. Het is heel complex.
We hebben in ons instituut te maken met een grotere instroom van vwo’ers, omdat de Universiteit Utrecht geen technische studies aanbiedt. Deze groep beheerst lezen en schrijven beter, dan de studenten die vanuit het mbo binnenstromen. Die laatste groep wordt vaak wanhopig van een schrijfopdracht en zou graag Nederlandse les willen hebben. Ook deze groep sturen we naar Taal Support. Het is frustrerend dat er geen ruimte is voor taalonderwijs in de bachelor. In tegenstelling tot de master, waar het gewoon in het curriculum zit en ik mijn vak geef.
We zitten in een neerwaartse spiraal, als we het over het taalniveau van bachelor studenten hebben. Voor taalonderwijs heb je een specialist in huis nodig en producten niet laten beoordelen door een vakdocent die het Nederlands niet goed beheerst.
Hoe we dit tij kunnen keren? Laten we starten met het aanbieden van een taalminor. Die is er nu niet en ik denk dat de animo hiervoor heel groot zal zijn.’
. . .
docent
Boeken die indruk hebben gemaakt:
Is dit een mens?
(Primo Levi)
Dit zijn de namen
(Tommie Wieringa)
Storm in juni
(Irene Nemivorsky)
interview
Interview
‘We zitten in een neerwaartse spiraal’
Willeke Dikkerboom is docent communicatie en Nederlands bij het instituut Built Environment. Daarnaast is ze projectleider U-talent. Nederlandse taal maakt sinds 2012 geen onderdeel meer uit van het lesprogramma en dat merkt ze.
Door Janny Ruardy
‘Ik werk al heel lang bij de HU en tot 2012 werd Nederlands als apart vak gegeven in ons instituut. Dat is afgeschaft en vanaf dit moment ligt de nadruk op techniekvakken. Onze studenten moeten vrij veel doen in korte tijd en daardoor is er weinig ruimte over voor taalonderwijs. Het is jammer om te constateren dat het taalniveau van de studenten sindsdien is gekelderd en daar maak ik me al tijden zorgen over.
Het was voor mij een reden om een paar jaar geleden hierover aan de bel te trekken bij Design en Engineering. Er is toen een online taalprogramma aangeschaft, dat studenten op vrijwillige basis kunnen volgen om hun niveau bij te spijkeren. Aangezien het programma vrijblijvend was, kwam er niet zoveel van terecht. Nu nemen we studenten een zogenaamde diagnostische toets af als ze net met hun studie zijn gestart. Is die onvoldoende, dan sturen we ze door naar Taal Support.
De meeste bèta’s zijn niet bewust met taal bezig. Dat geldt ook voor de docenten die bij ons lesgeven. Toch worden de producten die studenten maken door die docenten beoordeeld. Daardoor blijven er veel fouten in die producten zitten. Eveneens komt het voor dat docenten fout geformuleerde onderzoeksvragen goedkeuren. Het gaat dus niet alleen om taalvaardigheden, maar ook om onderzoekvaardigheden. Het is heel complex.
We hebben in ons instituut te maken met een grotere instroom van vwo’ers, omdat de Universiteit Utrecht geen technische studies aanbiedt. Deze groep beheerst lezen en schrijven beter, dan de studenten die vanuit het mbo binnenstromen. Die laatste groep wordt vaak wanhopig van een schrijfopdracht en zou graag Nederlandse les willen hebben. Ook deze groep sturen we naar Taal Support. Het is frustrerend dat er geen ruimte is voor taalonderwijs in de bachelor. In tegenstelling tot de master, waar het gewoon in het curriculum zit en ik mijn vak geef.
We zitten in een neerwaartse spiraal, als we het over het taalniveau van bachelor studenten hebben. Voor taalonderwijs heb je een specialist in huis nodig en producten niet laten beoordelen door een vakdocent die het Nederlands niet goed beheerst.
Hoe we dit tij kunnen keren? Laten we starten met het aanbieden van een taalminor. Die is er nu niet en ik denk dat de animo hiervoor heel groot zal zijn.’
. . .
docent
Boeken die indruk hebben gemaakt:
Is dit een mens?
(Primo Levi)
Dit zijn de namen
(Tommie Wieringa)
Storm in juni
(Irene Nemivorsky)
Willeke Dikkerboom is docent communicatie en Nederlands bij het instituut Built Environment. Daarnaast is ze projectleider U-talent. Nederlandse taal maakt sinds 2012 geen onderdeel meer uit van het lesprogramma en dat merkt ze.
Door Janny Ruardy
‘Ik werk al heel lang bij de HU en tot 2012 werd Nederlands als apart vak gegeven in ons instituut. Dat is afgeschaft en vanaf dit moment ligt de nadruk op techniekvakken. Onze studenten moeten vrij veel doen in korte tijd en daardoor is er weinig ruimte over voor taalonderwijs. Het is jammer om te constateren dat het taalniveau van de studenten sindsdien is gekelderd en daar maak ik me al tijden zorgen over.
Het was voor mij een reden om een paar jaar geleden hierover aan de bel te trekken bij Design en Engineering. Er is toen een online taalprogramma aangeschaft, dat studenten op vrijwillige basis kunnen volgen om hun niveau bij te spijkeren. Aangezien het programma vrijblijvend was, kwam er niet zoveel van terecht. Nu nemen we studenten een zogenaamde diagnostische toets af als ze net met hun studie zijn gestart. Is die onvoldoende, dan sturen we ze door naar Taal Support.
De meeste bèta’s zijn niet bewust met taal bezig. Dat geldt ook voor de docenten die bij ons lesgeven. Toch worden de producten die studenten maken door die docenten beoordeeld. Daardoor blijven er veel fouten in die producten zitten. Eveneens komt het voor dat docenten fout geformuleerde onderzoeksvragen goedkeuren. Het gaat dus niet alleen om taalvaardigheden, maar ook om onderzoekvaardigheden. Het is heel complex.
We hebben in ons instituut te maken met een grotere instroom van vwo’ers, omdat de Universiteit Utrecht geen technische studies aanbiedt. Deze groep beheerst lezen en schrijven beter, dan de studenten die vanuit het mbo binnenstromen. Die laatste groep wordt vaak wanhopig van een schrijfopdracht en zou graag Nederlandse les willen hebben. Ook deze groep sturen we naar Taal Support. Het is frustrerend dat er geen ruimte is voor taalonderwijs in de bachelor. In tegenstelling tot de master, waar het gewoon in het curriculum zit en ik mijn vak geef.
We zitten in een neerwaartse spiraal, als we het over het taalniveau van bachelor studenten hebben. Voor taalonderwijs heb je een specialist in huis nodig en producten niet laten beoordelen door een vakdocent die het Nederlands niet goed beheerst.
Hoe we dit tij kunnen keren? Laten we starten met het aanbieden van een taalminor. Die is er nu niet en ik denk dat de animo hiervoor heel groot zal zijn.’
. . .
docenten aan het woord
Begrip ontbreekt vaak
docenten aan het woord
Begrip ontbreekt vaak
docenten aan het woord
Begrip ontbreekt vaak
Anneloes Spaan zette samen met een collega in 2020 Taalsupport op binnen de HU. Als coördinator stuurt ze vooral de coaches aan. ‘En ik ben de overkoepelende persoon die zorgt voor continuïteit en kwaliteit.’ Het uitvoerende werk wordt zoveel mogelijk door de studentcoaches gedaan: voor en door studenten.
Hoe werkt dat?
‘Wij werven taalvaardige studenten als coaches en die trainen we in drie bijeenkomsten in non directive coaching. Zodat ze in staat zijn om goede gesprekken te voeren. Een probleem bij een opdracht is het uitgangspunt van de coaching. Een student kan aan het begin van een opdracht komen of halverwege de opdracht vastlopen. Door vragen te stellen willen we de student tot inzicht laten komen. De student heeft zelf de regie. Voor sommigen is één gesprek genoeg. Maar per product of schrijfopdracht kan een student vijf gesprekken krijgen.’
Welke studenten komen bij jullie?
‘Studenten uit alle richtingen: deeltijd, voltijd. Sinds kort hebben we ook de NT2 taalcoaching erbij. Dat zat eerst bij HU Home. Alle taalondersteuning zit nu bij ons. Dat is goed voor de toegankelijkheid. Vanaf 20 maart 2024 komt er een taalcafé voor studenten met NT2-achtergrond om vooral te oefenen met spreekvaardigheid.’
Met welke vragen komen studenten?
‘Bijvoorbeeld meekijken met een eerste versie van een scriptie of een opdracht. De rode draad vinden, academische schrijfstijl ontwikkelen, schrijven in spreektaal, structuur aanbrengen. Soms komen ze uit zichzelf, maar ook docenten, slb’ers of decanen verwijzen door. Wat een misvatting is, is dat studenten bij ons kunnen komen voor spelling en grammatica. Daar heb je de spellingscontrole voor. Wat wij belangrijk vinden, is dat de regie altijd bij de student blijft. Dus wij doen niks met inhoud van de tekst. We zeggen niet wat wel of niet klopt.’
Zien jullie dat studenten steeds meer moeite hebben met lezen en schrijven?
‘Ja, dat zien wij, maar studenten komen bij ons met andere dingen. Ik heb het idee dat het ook te maken heeft met hoge eisen stellen aan je product en daarmee ook aan taalvaardigheid. Het zou goed zijn, als er binnen de opleidingen meer aandacht komt voor de stappen die je doet voordat je een product inlevert. Taalsupport kan hierbij ondersteunen. Ik denk dat studenten toch ook vaak, misschien onder tijdsdruk, denken: “nou, klaar, hop, weg”.’’
Ligt daar dan geen taak voor jullie?
‘Jazeker, daarom bieden wij tweemaal per jaar een schrijfdriedaagse aan, vaak volgens de Pomodoro-techniek: 25 of 50 minuten heel intensief aan het werk, dan even pauze.
In de driedaagse kun je kilometers maken. En leer je hoe je je tekst kunt checken voordat je hem inlevert. Sommigen vinden het lastig om thuis te werken. Maar het zou beter zijn om taal- en onderzoekvaardigheid in het gehele curriculum aan te bieden, het cumulatieve curriculum. Dan leer je vanaf jaar één hoe je je een onderzoek moet doen of vakspecifieke teksten moet schrijven. In plaats van dat je aan het einde van het vierde jaar ineens een product moet inleveren, waarvoor je nog nooit vaardigheden hebt aangeleerd. Er zijn opleidingen waar dat gebeurt, maar ook veel opleidingen waar weinig aandacht voor taal is.’
Taal Support is niet heel bekend binnen de HU?
‘We zijn bij bepaalde opleidingen goed bekend en zij sturen studenten door. Het kan ook te maken hebben met HU-wegwijs, waardoor we slecht te vinden zijn. Het zou fijn zijn als we Taalsupport zouden kunnen uitbreiden, een eigen vaste plek hebben. Daardoor zal de zichtbaarheid groter worden.’
. . .
Favoriete boeken?
De naam van de roos
(Umberto Eco)
Rode rozen en tortilla’s
(Laura Esquivel)
Luister
(Sacha Bronwasser)
Het Taalsupport Centre
Het Taalsupport Centre
Anneloes Spaan zette samen met een collega in 2020 Taalsupport op binnen de HU. Als coördinator stuurt ze vooral de coaches aan. ‘En ik ben de overkoepelende persoon die zorgt voor continuïteit en kwaliteit.’ Het uitvoerende werk wordt zoveel mogelijk door de studentcoaches gedaan: voor en door studenten.
Hoe werkt dat?
‘Wij werven taalvaardige studenten als coaches en die trainen we in drie bijeenkomsten in non directive coaching. Zodat ze in staat zijn om goede gesprekken te voeren. Een probleem bij een opdracht is het uitgangspunt van de coaching. Een student kan aan het begin van een opdracht komen of halverwege de opdracht vastlopen. Door vragen te stellen willen we de student tot inzicht laten komen. De student heeft zelf de regie. Voor sommigen is één gesprek genoeg. Maar per product of schrijfopdracht kan een student vijf gesprekken krijgen.’
Welke studenten komen bij jullie?
‘Studenten uit alle richtingen: deeltijd, voltijd. Sinds kort hebben we ook de NT2 taalcoaching erbij. Dat zat eerst bij HU Home. Alle taalondersteuning zit nu bij ons. Dat is goed voor de toegankelijkheid. Vanaf 20 maart 2024 komt er een taalcafé voor studenten met NT2-achtergrond om vooral te oefenen met spreekvaardigheid.’
Met welke vragen komen studenten?
‘Bijvoorbeeld meekijken met een eerste versie van een scriptie of een opdracht. De rode draad vinden, academische schrijfstijl ontwikkelen, schrijven in spreektaal, structuur aanbrengen. Soms komen ze uit zichzelf, maar ook docenten, slb’ers of decanen verwijzen door. Wat een misvatting is, is dat studenten bij ons kunnen komen voor spelling en grammatica. Daar heb je de spellingscontrole voor. Wat wij belangrijk vinden, is dat de regie altijd bij de student blijft. Dus wij doen niks met inhoud van de tekst. We zeggen niet wat wel of niet klopt.’
Zien jullie dat studenten steeds meer moeite hebben met lezen en schrijven?
‘Ja, dat zien wij, maar studenten komen bij ons met andere dingen. Ik heb het idee dat het ook te maken heeft met hoge eisen stellen aan je product en daarmee ook aan taalvaardigheid. Het zou goed zijn, als er binnen de opleidingen meer aandacht komt voor de stappen die je doet voordat je een product inlevert. Taalsupport kan hierbij ondersteunen. Ik denk dat studenten toch ook vaak, misschien onder tijdsdruk, denken: “nou, klaar, hop, weg”.’’
Ligt daar dan geen taak voor jullie?
‘Jazeker, daarom bieden wij tweemaal per jaar een schrijfdriedaagse aan, vaak volgens de Pomodoro-techniek: 25 of 50 minuten heel intensief aan het werk, dan even pauze.
In de driedaagse kun je kilometers maken. En leer je hoe je je tekst kunt checken voordat je hem inlevert. Sommigen vinden het lastig om thuis te werken. Maar het zou beter zijn om taal- en onderzoekvaardigheid in het gehele curriculum aan te bieden, het cumulatieve curriculum. Dan leer je vanaf jaar één hoe je je een onderzoek moet doen of vakspecifieke teksten moet schrijven. In plaats van dat je aan het einde van het vierde jaar ineens een product moet inleveren, waarvoor je nog nooit vaardigheden hebt aangeleerd. Er zijn opleidingen waar dat gebeurt, maar ook veel opleidingen waar weinig aandacht voor taal is.’
Taal Support is niet heel bekend binnen de HU?
‘We zijn bij bepaalde opleidingen goed bekend en zij sturen studenten door. Het kan ook te maken hebben met HU-wegwijs, waardoor we slecht te vinden zijn. Het zou fijn zijn als we Taalsupport zouden kunnen uitbreiden, een eigen vaste plek hebben. Daardoor zal de zichtbaarheid groter worden.’
. . .
Favoriete boeken?
De naam van de roos
(Umberto Eco)
Rode rozen en tortilla’s
(Laura Esquivel)
Luister
(Sacha Bronwasser)
Anneloes Spaan zette samen met een collega in 2020 het Taalsupport Centre op binnen de HU. Als coördinator stuurt ze vooral de coaches aan. ‘En ik ben de overkoepelende persoon die zorgt voor continuïteit en kwaliteit.’ Het uitvoerende werk wordt zoveel mogelijk door de studentcoaches gedaan: voor en door studenten.
Hoe werkt dat?
‘Wij werven taalvaardige studenten als coaches en die trainen we in drie bijeenkomsten in non directive coaching. Zodat ze in staat zijn om goede gesprekken te voeren. Een probleem bij een opdracht is het uitgangspunt van de coaching. Een student kan aan het begin van een opdracht komen of halverwege de opdracht vastlopen. Door vragen te stellen willen we de student tot inzicht laten komen. De student heeft zelf de regie. Voor sommigen is één gesprek genoeg. Maar per product of schrijfopdracht kan een student vijf gesprekken krijgen.’
Welke studenten komen bij jullie?
‘Studenten uit alle richtingen: deeltijd, voltijd. Sinds kort hebben we ook de NT2 taalcoaching erbij. Dat zat eerst bij HU Home. Alle taalondersteuning zit nu bij ons. Dat is goed voor de toegankelijkheid. Vanaf 20 maart 2024 komt er een taalcafé voor studenten met NT2-achtergrond om vooral te oefenen met spreekvaardigheid.’
Met welke vragen komen studenten?
‘Bijvoorbeeld meekijken met een eerste versie van een scriptie of een opdracht. De rode draad vinden, academische schrijfstijl ontwikkelen, schrijven in spreektaal, structuur aanbrengen. Soms komen ze uit zichzelf, maar ook docenten, slb’ers of decanen verwijzen door. Wat een misvatting is, is dat studenten bij ons kunnen komen voor spelling en grammatica. Daar heb je de spellingscontrole voor. Wat wij belangrijk vinden, is dat de regie altijd bij de student blijft. Dus wij doen niks met inhoud van de tekst. We zeggen niet wat wel of niet klopt.’
Zien jullie dat studenten steeds meer moeite hebben met lezen en schrijven?
‘Ja, dat zien wij, maar studenten komen bij ons met andere dingen. Ik heb het idee dat het ook te maken heeft met hoge eisen stellen aan je product en daarmee ook aan taalvaardigheid. Het zou goed zijn, als er binnen de opleidingen meer aandacht komt voor de stappen die je doet voordat je een product inlevert. Taalsupport kan hierbij ondersteunen. Ik denk dat studenten toch ook vaak, misschien onder tijdsdruk, denken: “nou, klaar, hop, weg”.’’
Ligt daar dan geen taak voor jullie?
‘Jazeker, daarom bieden wij tweemaal per jaar een schrijfdriedaagse aan, vaak volgens de Pomodoro-techniek: 25 of 50 minuten heel intensief aan het werk, dan even pauze.
In de driedaagse kun je kilometers maken. En leer je hoe je je tekst kunt checken voordat je hem inlevert. Sommigen vinden het lastig om thuis te werken. Maar het zou beter zijn om taal- en onderzoekvaardigheid in het gehele curriculum aan te bieden, het cumulatieve curriculum. Dan leer je vanaf jaar één hoe je je een onderzoek moet doen of vakspecifieke teksten moet schrijven. In plaats van dat je aan het einde van het vierde jaar ineens een product moet inleveren, waarvoor je nog nooit vaardigheden hebt aangeleerd. Er zijn opleidingen waar dat gebeurt, maar ook veel opleidingen waar weinig aandacht voor taal is.’
Taal Support is niet heel bekend binnen de HU?
‘We zijn bij bepaalde opleidingen goed bekend en zij sturen studenten door. Het kan ook te maken hebben met HU-wegwijs, waardoor we slecht te vinden zijn. Het zou fijn zijn als we Taalsupport zouden kunnen uitbreiden, een eigen vaste plek hebben. Daardoor zal de zichtbaarheid groter worden.’
. . .
Lennart Vonk is sinds de start van het Taalsupport Centre werkzaam als coach voor acht uur per week, nu zelfs in een seniorpositie. De derdejaarsstudent Nederlandse Taal en Cultuurstudies aan de Universiteit Utrecht houdt zich vooral bezig met planning en matches: welke student koppelt hij aan een van de dertien coaches die aan Taalsupport verbonden zijn?
‘We gaan niet met een rood pennetje door een tekst, maar ondersteunen bij het schrijfproces. Waar studenten vooral moeite mee hebben, is structuur in teksten aanbrengen, de rode draad ontbreekt vaak.’
En als het wemelt van de taalfouten? ‘Nee, daar zeggen we niets van. Dat is de taak van de docent.’
Vonk vertelt dat studentcoaches die aan de Academische Pabo (alpo) studeren een model voor coaches hebben ontwikkeld, aan de hand waarvan ze leren om als volwaardige coach te functioneren. Een die ook kan helpen bij meer complexe vragen waarmee studenten aankloppen.
‘Taalsupport heeft een duidelijk doel: betere schrijvers van studenten maken. Voor de een is dat doel al bij een gesprek gehaald, terwijl de ander meerdere coachingsgesprekken nodig heeft. Toch bieden we in de verschillende driedaagse workshops ook hulp bij spelling of grammatica.’
Ook Vonk vindt het jammer, dat Taalsupport relatief onzichtbaar is binnen de HU. ‘Een centrale plek, waar studenten terecht kunnen met een vraag, zou heel fijn zijn. De HU heeft taalvaardigheid echter niet hoog op de agenda staan, maar ook veel studenten geven geen hoge prioriteit aan schrijf- en taalvaardigheid. ‘Dat is heel jammer.’
. . .
Favoriete boeken?
De zwijger Het leven van Willem van Oranje
(Rene van Stipriaan)
Lof der zotheid
(Desiderius Erasmus)
Misschien moet je iets lager mikken
(Milio van de Kamp)
Het Taalsupport Centre
Het Taalsupport Centre
Lennart Vonk is sinds de start van het Taalsupport Centre werkzaam als coach voor acht uur per week, nu zelfs in een seniorpositie. De derdejaarsstudent Nederlandse Taal en Cultuurstudies aan de Universiteit Utrecht houdt zich vooral bezig met planning en matches: welke student koppelt hij aan een van de dertien coaches die aan Taalsupport verbonden zijn?
‘We gaan niet met een rood pennetje door een tekst, maar ondersteunen bij het schrijfproces. Waar studenten vooral moeite mee hebben, is structuur in teksten aanbrengen, de rode draad ontbreekt vaak.’
En als het wemelt van de taalfouten? ‘Nee, daar zeggen we niets van. Dat is de taak van de docent.’
Vonk vertelt dat studentcoaches die aan de Academische Pabo (alpo) studeren een model voor coaches hebben ontwikkeld, aan de hand waarvan ze leren om als volwaardige coach te functioneren. Een die ook kan helpen bij meer complexe vragen waarmee studenten aankloppen.
‘Taalsupport heeft een duidelijk doel: betere schrijvers van studenten maken. Voor de een is dat doel al bij een gesprek gehaald, terwijl de ander meerdere coachingsgesprekken nodig heeft. Toch bieden we in de verschillende driedaagse workshops ook hulp bij spelling of grammatica.’
Ook Vonk vindt het jammer, dat Taalsupport relatief onzichtbaar is binnen de HU. ‘Een centrale plek, waar studenten terecht kunnen met een vraag, zou heel fijn zijn. De HU heeft taalvaardigheid echter niet hoog op de agenda staan, maar ook veel studenten geven geen hoge prioriteit aan schrijf- en taalvaardigheid. ‘Dat is heel jammer.’
. . .
Favoriete boeken?
De zwijger Het leven van Willem van Oranje
(Rene van Stipriaan)
Lof der zotheid
(Desiderius Erasmus)
Misschien moet je iets lager mikken
(Milio van de Kamp)
Lennart Vonk is sinds de start van het Taalsupport Centre werkzaam als coach voor acht uur per week, nu zelfs in een seniorpositie. De derdejaarsstudent Nederlandse Taal en Cultuurstudies aan de Universiteit Utrecht houdt zich vooral bezig met planning en matches: welke student koppelt hij aan een van de dertien coaches die aan Taalsupport verbonden zijn?
‘We gaan niet met een rood pennetje door een tekst, maar ondersteunen bij het schrijfproces. Waar studenten vooral moeite mee hebben, is structuur in teksten aanbrengen, de rode draad ontbreekt vaak.’
En als het wemelt van de taalfouten? ‘Nee, daar zeggen we niets van. Dat is de taak van de docent.’
Vonk vertelt dat studentcoaches die aan de Academische Pabo (alpo) studeren een model voor coaches hebben ontwikkeld, aan de hand waarvan ze leren om als volwaardige coach te functioneren. Een die ook kan helpen bij meer complexe vragen waarmee studenten aankloppen.
‘Taalsupport heeft een duidelijk doel: betere schrijvers van studenten maken. Voor de een is dat doel al bij een gesprek gehaald, terwijl de ander meerdere coachingsgesprekken nodig heeft. Toch bieden we in de verschillende driedaagse workshops ook hulp bij spelling of grammatica.’
Ook Vonk vindt het jammer, dat Taalsupport relatief onzichtbaar zijn binnen de HU. ‘Een centrale plek, waar studenten terecht kunnen met een vraag, zou heel fijn zijn. De HU heeft taalvaardigheid echter niet hoog op de agenda staan, maar ook veel studenten geven geen hoge prioriteit aan schrijf- en taalvaardigheid. ‘Dat is heel jammer.’
. . .
Deirdre Wirtz (51) is al dertig jaar verpleegkundige. Om meer verdieping in haar werk te krijgen, besloot ze twee jaar geleden de deeltijd Hbo- Verpleegkunde te gaan doen aan de HU. Drie dagen werken en een dag naar de school. Nadat een stuk voor de tweede keer als onvoldoende werd beoordeeld op onder andere literatuurverwijzing wilde ze graag hulp hierbij. Van de beoordelende docent werd ze niet veel wijzer en de SLB’er verwees haar naar HU student support.
Na een zoektocht door de website van de HU kwam ze terecht bij ze Taalsupport. Waar ze in eerste instantie dacht niets te zoeken te hebben, omdat zij worstelde met schrijfvaardigheden en literatuuronderzoek doen en niet met de d’s en dt’s, zoals de naam Taalsupport vermoedt.
Ze volgde een aantal workshops, waarin ze leerde hoe je structuur aanbrengt in teksten en kreeg meer handvatten hoe je literatuuronderzoek doet. Toch miste ze de persoonlijke begeleiding, ze wilde met iemand praten. Haar eerste coach via Taalsupport wilde alleen online contact. Dat paste niet bij Deirdre. Daarom wilde ze een coach, met wie ze om tafel kon zitten. Dat werd een jonge student van de ALPO. Een topper volgens Deirdre. Hij kon goed uitleggen. Door hem leerde ze hoe je structuur aanbrengt in een stuk en hoe je bronverwijzing doet.
Op de vraag of hier geen taak voor de opleiding ligt, zegt ze, dat er weinig aandacht wordt besteed aan het aanleren van onderzoekend vermogen. ‘Je moet al veel zelfstudie doen. Schrijfvaardigheden aanleren is belangrijk en hier word je veelal op beoordeeld.’
Ook vindt ze het jammer, dat er zo weinig studenten afweten van het bestaan van Taalsupport, ‘Anders had ik er al veel eerder aangeklopt om workshops te volgen en was mijn worsteling met het schrijven minder geweest.’
. . .
Het Taalsupport Centre
Favoriete boek?
Slotcouplet
(Sander de Hosson )
Het Taalsupport Centre
Deirdre Wirtz (51) is al dertig jaar verpleegkundige. Om meer verdieping in haar werk te krijgen, besloot ze twee jaar geleden de deeltijd Hbo- Verpleegkunde te gaan doen aan de HU. Drie dagen werken en een dag naar de school. Nadat een stuk voor de tweede keer als onvoldoende werd beoordeeld op onder andere literatuurverwijzing wilde ze graag hulp hierbij. Van de beoordelende docent werd ze niet veel wijzer en de SLB’er verwees haar naar HU student support.
Na een zoektocht door de website van de HU kwam ze terecht bij ze Taalsupport. Waar ze in eerste instantie dacht niets te zoeken te hebben, omdat zij worstelde met schrijfvaardigheden en literatuuronderzoek doen en niet met de d’s en dt’s, zoals de naam Taalsupport vermoedt.
Ze volgde een aantal workshops, waarin ze leerde hoe je structuur aanbrengt in teksten en kreeg meer handvatten hoe je literatuuronderzoek doet. Toch miste ze de persoonlijke begeleiding, ze wilde met iemand praten. Haar eerste coach via Taalsupport wilde alleen online contact. Dat paste niet bij Deirdre. Daarom wilde ze een coach, met wie ze om tafel kon zitten. Dat werd een jonge student van de ALPO. Een topper volgens Deirdre. Hij kon goed uitleggen. Door hem leerde ze hoe je structuur aanbrengt in een stuk en hoe je bronverwijzing doet.
Op de vraag of hier geen taak voor de opleiding ligt, zegt ze, dat er weinig aandacht wordt besteed aan het aanleren van onderzoekend vermogen. ‘Je moet al veel zelfstudie doen. Schrijfvaardigheden aanleren is belangrijk en hier word je veelal op beoordeeld.’
Ook vindt ze het jammer, dat er zo weinig studenten afweten van het bestaan van Taalsupport, ‘Anders had ik er al veel eerder aangeklopt om workshops te volgen en was mijn worsteling met het schrijven minder geweest.’
. . .
Favoriete boek?
Slotcouplet
(Sander de Hosson )
Deirdre Wirtz (51) is al dertig jaar verpleegkundige. Om meer verdieping in haar werk te krijgen, besloot ze twee jaar geleden de deeltijd Hbo- Verpleegkunde te gaan doen aan de HU. Drie dagen werken en een dag naar de school. Nadat een stuk voor de tweede keer als onvoldoende werd beoordeeld op onder andere literatuurverwijzing wilde ze graag hulp hierbij. Van de beoordelende docent werd ze niet veel wijzer en de SLB’er verwees haar naar HU student support.
Na een zoektocht door de website van de HU kwam ze terecht bij ze Taalsupport. Waar ze in eerste instantie dacht niets te zoeken te hebben, omdat zij worstelde met schrijfvaardigheden en literatuuronderzoek doen en niet met de d’s en dt’s, zoals de naam Taalsupport vermoedt.
Ze volgde een aantal workshops, waarin ze leerde hoe je structuur aanbrengt in teksten en kreeg meer handvatten hoe je literatuuronderzoek doet. Toch miste ze de persoonlijke begeleiding, ze wilde met iemand praten. Haar eerste coach via Taalsupport wilde alleen online contact. Dat paste niet bij Deirdre. Daarom wilde ze een coach, met wie ze om tafel kon zitten. Dat werd een jonge student van de ALPO. Een topper volgens Deirdre. Hij kon goed uitleggen. Door hem leerde ze hoe je structuur aanbrengt in een stuk en hoe je bronverwijzing doet.
Op de vraag of hier geen taak voor de opleiding ligt, zegt ze, dat er weinig aandacht wordt besteed aan het aanleren van onderzoekend vermogen. ‘Je moet al veel zelfstudie doen. Schrijfvaardigheden aanleren is belangrijk en hier word je veelal op beoordeeld.’
Ook vindt ze het jammer, dat er zo weinig studenten afweten van het bestaan van Taalsupport, ‘Anders had ik er al veel eerder aangeklopt om workshops te volgen en was mijn worsteling met het schrijven minder geweest.’
. . .
Studenten aan het woord
Studenten over hun eigen taalniveau
studenten aan het woord
Studenten over hun eigen taalniveau
Studenten aan het woord
Studenten over hun eigen taalniveau
In aanloop naar de Tweede Kamerverkiezingen schreef hij in oktober 2023 in NRC een pleidooi voor een Nederlandse taalwet. Die wet is er nog niet, weten we een paar maanden na de verkiezingen. Maar wat kunnen we wel doen om het land te redden van de leesarmoede? David Roelofs stelt zich beschikbaar als minister van Lezen.
Door Marc Jansen
In zijn opiniestuk schetste hij de hoofdoorzaken van de kwaliteitsdaling: het lerarentekort, de opleiding van leraren, de manier van toetsen en de methodes als onderdeel daarvan. Een taalwet zou het begin van de aanpak kunnen zijn.
Roelofs: ‘Het gaat mij erom dat de overheid de regie neemt. Want het is toch vreemd: er gaat een enorm stuk van de begroting naar onderwijs. En in iedere andere sector verwacht je dan een bepaald rendement of resultaat van een investering. Maar in het onderwijs wordt dat rendement niet gehaald. Dus zouden we even kritisch kunnen kijken: hoe kunnen we wel resultaat behalen? Eén van de meest voor de hand liggende interventies: eis dat het onderwijs werkt met methodes die evidence informed zijn.’
Natuurlijk, Roelofs kent de bezwaren. Zoals: Kom je zo niet aan dat grote goed in Nederland, de vrijheid van onderwijs? En gaan we dan sommige methodes verbieden?
‘Impliciet zeg je dat’, beseft Roelofs. ‘Maar leren lezen en schrijven lijken me zodanig van belang dat het boven de onderwijsvrijheid staat.’ En een verbod op sommige methodes vindt hij goed verdedigbaar. ‘Daarvoor is lezen een veel te elementaire vaardigheid.’
Daarnaast wil hij zijn stelligheid ook graag nuanceren. In de discussie over goede leesmethodes ziet hij dat het debat onder professionals scherp en goed wordt gevoerd. ‘Onderwijsmensen zoals docenten of methodemakers kijken heel kritisch: Wat blijkt uit de wetenschappelijke literatuur en wat werkt wel of niet in het klaslokaal? En dan is duidelijk dat er niet zomaar één methode is die altijd werkt.
Maar in de andere, maatschappelijke discussie hoor ik sterk de vraag: is leren nog wel leuk en bieden we de leerlingen genoeg vrijheid en keuzes? Binnen die context zeg ik: laten we wat strenger zijn en vasthouden aan wat werkt. Dan is leuk of niet leuk niet zo aan de orde. Toen ik mijn rijbewijs ging halen, vroeg ook niemand: vind je dit nou leuk? Je moet het gewoon halen.’
Nog even over de vraag wat wel of niet werkt. Heb je daar voorbeelden van?
‘Wat niet werkt: methodes met heel korte tekstjes over uiteenlopende onderwerpen met nogal vrije vragen erbij. Denk aan een korte tekst over ruimtevaart en daarna de vraag: wat zou jij doen als je op Mars loopt? Uit onderzoek blijkt: daar leer je in feite niets van. Dat is overduidelijk slecht, weten we.’
En de goede methodes?
‘Daarin heb je een rijke tekst, geen afgezwakte, versimpelde tekst. Met woorden die leerlingen niet kennen, complexere zinnen, meerdere alinea's, nuance. Met onderwerpen waarover de leerling al eerder teksten heeft gelezen of voorkennis over heeft. En de vragen gaan expliciet over de inhoud van de tekst. Dus niet over hoeveel hoofdzinnen of welke signaalwoorden je kunt vinden.
Dat laatste gebeurt nu eindeloos, zelfs nog in taaltoetsen bij hogescholen. Weer vragen ze daar: kun je grammaticale constructies herkennen. Terwijl dat niet zo interessant is. Want studenten moeten vooral complexe teksten lezen en op niveau kunnen schrijven. En dat is veel te weinig aan bod gekomen in het vak Nederlands.’
Sinds dit schooljaar geeft hij les aan de HAN in Nijmegen. Communicatievakken bij Economie en Commerciële Economie. De studenten schrijven rapportages, zakelijke teksten, soms ook reclameteksten. Hij probeert zich binnen de hogeschool hard te maken voor een taalbeleid. Ook omdat het ergste nog moet komen, zo verwacht hij. De 15-jarigen uit de laatste PISA-meting komen immers pas over twee jaar in het hbo. En de groep die tijdens corona in de onderbouw van een middelbare school zat, heeft echt iets gemist. ‘Die groep is rampzalig. En die moet nog komen.’
Toen ik mijn rijbewijs ging halen, vroeg ook niemand: vind je dit nou leuk? Je moet het gewoon halen’
Maar hoe merk je dat studenten weinig taalvaardig zijn? Waar kun je het aanwijzen?
‘Ik merk het in hun spreken: daarin krijg ik heel vage antwoorden op vrij heldere vragen. Ze missen ofwel de kennis ofwel een bepaalde woordenschat om een helder antwoord te geven.
Maar het probleem doet zich vooral voor op papier. Laatst lag het toets systeem eruit en namen we een toets op papier af. Dus zonder ChatGPT, zonder autocorrect van Word, met alleen hun eigen hoofd, pen en papier. En ze moesten een offerte schrijven. Dan zie je een schrikbarende afspiegeling van het taalniveau. Dat gaat bijvoorbeeld over samengestelde zinnen die constructiefouten bevatten. Terwijl er vijf jaar lang bij ze op is gehamerd dat je het kunt zien aan signaalwoorden. Maar ze kunnen het niet zelf in praktijk brengen. Dat vind ik heftig om te zien.’
Daar komt bij dat het lastig wordt om studenten uit te leggen wat ze fout doen. ‘Ironisch genoeg schiet mijn taal dan tekort’, schetst Roelofs het probleem. ‘Ik kan het in grammaticale taal uitleggen, over incongruenties van persoonsvormen en meervoudsvormen, maar dan kunnen ze het niet toepassen. Dus daar zit de uitdaging voor ons als docenten. Er is geen tijd om nog een keer de hele grammatica uit te gaan leggen. Maar je kunt een student ook niet naar huis sturen en zeggen: probeer het volgende keer maar opnieuw.’
Zou je dan zo iemand kunnen adviseren: lees eens een boek of een langer verhaal in de krant?
‘Nou ja, dat zou ik iemand altijd adviseren. Je taalgevoel verbetert daardoor, je begrijpt meer woorden, krijgt meer gevoel voor zinsstructuren. Maar voor een significant effect moet je jarenlang tijd aan lezen besteden. Dat is dus niet gebeurd in het primaire en voortgezet onderwijs. Daardoor is er geen quick fix in het hoger onderwijs.’
Daar komt nog eens ChatGPT bij. Studenten gebruiken het om leesbare teksten te krijgen. Hij waarschuwt ze. ‘Als je dit nu al uitbesteedt, leg je het aan het einde van de opleiding af tegen mensen die ChatGPT kunnen gebruiken én taalvaardig zijn. Dan verlies je de strijd op de arbeidsmarkt.’
Soms werkt zo’n waarschuwing. Maar Roelofs wil meer handvatten voor zichzelf en studenten. ‘Wat kun je wel of niet doen om de taalachterstand aan te pakken? Wat zijn realistische verwachtingen op een hbo? En welke mogelijkheden zijn er voor de studenten? Misschien kun je ze een soort talenpunt bieden of andere mogelijkheden. Hogeschool Rotterdam is één van de eerste hiermee, en op dat terrein valt er nog iets te bouwen. Daar bouw ik graag aan mee.’
Naast het docent-zijn geeft Roelofs trainingen aan bedrijven. Het gaat om ‘cultureel kapitaal’ en hoe je dat kunt vergroten door te lezen. Dat helpt organisaties om het gesprek aan te gaan over culturele verschillen, maar ook om standpunten in te nemen bij moeilijke kwesties - zo is zijn ervaring.
Bij de Hogeschool Utrecht ontstond ophef nadat ze een lezingenreeks over de Holocaust wilden uitstellen. Heb je dat meegekregen?
‘Dat is een goed voorbeeld, daarin kan culturele geletterdheid helpen. Je moet zaken los van elkaar kunnen zien, dus ook de vraag waar de Holocaust over ging en wat de daden van Israël nu zijn. Tegelijkertijd zijn die vragen op een bepaalde manier met elkaar verbonden. En het zien van die nuances, dat versta ik onder culturele geletterdheid. Als organisatie moet je een standpunt kunnen innemen, maar dat ook kunnen beargumenteren. En dat vraagt om kennis. Van de geschiedenis, van het huidige conflict. Hierover lezen kan je verder helpen.’
Lezen is dé oplossing?
‘Eigenlijk wel. Of het nou gaat om informatie opnemen, of om creatief en kritisch denken: als je leest, gebeurt er zo veel meer in je hersenen dan als een film kijkt of podcast luistert. Daardoor sta je veel meer aan voor een onderzoekende houding. Dus ja, lezen is het middel om cultureel geletterd te raken.’
‘De groep die tijdens corona in de onderbouw van een middelbare school zat, heeft echt iets gemist. Die groep is rampzalig. En die moet nog komen’
Is dat besef ook toe te passen in het hbo-onderwijs?
‘De insteek om lezen te gebruiken zodat je verder komt in het leven, komt jammer genoeg nauwelijks aan bod binnen een hogeschool. Stilzwijgend wordt afstand genomen van het boek als kennisdrager en komen er steeds meer digitale opleukmethodes. Als docenten laten we te weinig zien dat we met boeken werken. Wat wij weten, dat weten we uit boeken.
We zouden dat middel duidelijker moeten gebruiken. En nu des te meer, in de discussie over ChatGPT. Is het belangrijk dat studenten rapporten kunnen genereren? En dat wij dan kunnen zeggen: het is voldoende of niet? Dat is geen onderwijs meer. Dat is het sanctioneren van vergaand plagiaat. Maar het onderwijs kan zich ook niet afsluiten van deze ontwikkeling. Dus moet je jezelf opnieuw de vraag stellen: waartoe zijn wij op aarde als onderwijsinstelling? In de hoop dat die discussie het boek gaat herwaarderen als drager van kennis.’
Zelf switch je nu tussen lesgeven, het bedrijfsleven adviseren en onderzoeken. Wil je daarin nog meer één kant op?
‘Ik zie nog braakliggend terrein op het gebied van beleid en politiek. Het lesgeven helpt me bij de vraag: wat werkt wel of niet bij studenten. Dat geeft mij informatie die anders is dan in wetenschappelijke artikelen staat of in het maatschappelijk debat voorkomt. Zo hoor ik in de praktijk studenten soms heel vage dingen tegen elkaar zeggen. Dan denk ik: volgens mij weet nu niemand wat het betekent. En toch hebben zij elkaar begrepen. Dat vind ik fascinerend.
Iets soortgelijks zie ik bij het geven van feedback. Dat vinden studenten moeilijk. Op zich een bekend fenomeen. Maar bij studenten kan het ook in één keer omslaan. Bijna lomp, zeg maar. Het door elkaar heen gebruiken van stijlen op deze manier, dat is een communicatieconventie die ik niet ken.
Als laatste voorbeeld: Veel studenten appen naar elkaar zonder een punt achter hun zin te zetten, want “dat komt agressief over ‘. Die taalbeleving is door sociale media heel anders. En dat kun je dus beter ervaren als docent dan dat je alleen maar in de wereld van beleid en wetenschap zit.’
Maar: als je meer de wereld van politiek in zou willen: welke partij of stroming pakt het leesprobleem het beste aan?
‘Het liefst zou ik zien dat dit onderwerp überhaupt niet gepolitiseerd wordt. Linkse en rechtse partijen zouden het erover eens moeten zijn dat een kind goed leert lezen. Dat lijkt me evident. Nu zie je bij rechtse partijen de nadruk op directe instructie en een sober curriculum, met niet teveel aandacht voor bepaalde burgerschapsvaardigheden. Voor het leesonderwijs is dat heel helpend. En linkse partijen hebben ook goede ideeën, bijvoorbeeld als het aankomt op de bemensing van het onderwijs.
Maar je ziet ook dat het recht op onderwijsvrijheid op een verkeerde manier wordt gebruikt in de politiek. Dan geldt het als argument om islamitische scholen te weren en om een soort van vreemd christelijk-nationalistisch idee hoog te houden. En bij die afslag ben je weer een heel stuk verwijderd van waar het eigenlijk om zou moeten gaan. Namelijk: ervoor zorgen dat we met een paar ingrepen kinderen leren lezen. Welke partij dit zou moeten doen, dat weet ik eigenlijk niet. Misschien zou voor de taalwet een zakenkabinet nog het beste zijn. Daarvoor stel ik me graag beschikbaar als minister van onderwijs.’
David Roelofs deed onderzoek naar lezen aan de UU, geeft les aan de HAN en heeft een adviesbureau over geletterdheid.
. . .
Kandidaat
voor minister van lezen
interview
Favoriete boek?
‘Ik heb een plank met mijn best-of, zeg maar, met de beste boeken. Dus dan ga ik daar even in neuzen.’
Een paar dagen later: ‘Deze mag je noteren:
De meester en margarita
(Michail Boelgakov )
In aanloop naar de Tweede Kamerverkiezingen schreef hij in oktober 2023 in NRC een pleidooi voor een Nederlandse taalwet. Die wet is er nog niet, weten we een paar maanden na de verkiezingen. Maar wat kunnen we wel doen om het land te redden van de leesarmoede? David Roelofs stelt zich beschikbaar als minister van Lezen.
Door Marc Jansen
In zijn opiniestuk schetste hij de hoofdoorzaken van de kwaliteitsdaling: het lerarentekort, de opleiding van leraren, de manier van toetsen en de methodes als onderdeel daarvan. Een taalwet zou het begin van de aanpak kunnen zijn.
Roelofs: ‘Het gaat mij erom dat de overheid de regie neemt. Want het is toch vreemd: er gaat een enorm stuk van de begroting naar onderwijs. En in iedere andere sector verwacht je dan een bepaald rendement of resultaat van een investering. Maar in het onderwijs wordt dat rendement niet gehaald. Dus zouden we even kritisch kunnen kijken: hoe kunnen we wel resultaat behalen? Eén van de meest voor de hand liggende interventies: eis dat het onderwijs werkt met methodes die evidence informed zijn.’
Natuurlijk, Roelofs kent de bezwaren. Zoals: Kom je zo niet aan dat grote goed in Nederland, de vrijheid van onderwijs? En gaan we dan sommige methodes verbieden?
‘Impliciet zeg je dat’, beseft Roelofs. ‘Maar leren lezen en schrijven lijken me zodanig van belang dat het boven de onderwijsvrijheid staat.’ En een verbod op sommige methodes vindt hij goed verdedigbaar. ‘Daarvoor is lezen een veel te elementaire vaardigheid.’
Daarnaast wil hij zijn stelligheid ook graag nuanceren. In de discussie over goede leesmethodes ziet hij dat het debat onder professionals scherp en goed wordt gevoerd. ‘Onderwijsmensen zoals docenten of methodemakers kijken heel kritisch: Wat blijkt uit de wetenschappelijke literatuur en wat werkt wel of niet in het klaslokaal? En dan is duidelijk dat er niet zomaar één methode is die altijd werkt.
Maar in de andere, maatschappelijke discussie hoor ik sterk de vraag: is leren nog wel leuk en bieden we de leerlingen genoeg vrijheid en keuzes? Binnen die context zeg ik: laten we wat strenger zijn en vasthouden aan wat werkt. Dan is leuk of niet leuk niet zo aan de orde. Toen ik mijn rijbewijs ging halen, vroeg ook niemand: vind je dit nou leuk? Je moet het gewoon halen.’
Nog even over de vraag wat wel of niet werkt. Heb je daar voorbeelden van?
‘Wat niet werkt: methodes met heel korte tekstjes over uiteenlopende onderwerpen met nogal vrije vragen erbij. Denk aan een korte tekst over ruimtevaart en daarna de vraag: wat zou jij doen als je op Mars loopt? Uit onderzoek blijkt: daar leer je in feite niets van. Dat is overduidelijk slecht, weten we.’
En de goede methodes?
‘Daarin heb je een rijke tekst, geen afgezwakte, versimpelde tekst. Met woorden die leerlingen niet kennen, complexere zinnen, meerdere alinea's, nuance. Met onderwerpen waarover de leerling al eerder teksten heeft gelezen of voorkennis over heeft. En de vragen gaan expliciet over de inhoud van de tekst. Dus niet over hoeveel hoofdzinnen of welke signaalwoorden je kunt vinden.
Dat laatste gebeurt nu eindeloos, zelfs nog in taaltoetsen bij hogescholen. Weer vragen ze daar: kun je grammaticale constructies herkennen. Terwijl dat niet zo interessant is. Want studenten moeten vooral complexe teksten lezen en op niveau kunnen schrijven. En dat is veel te weinig aan bod gekomen in het vak Nederlands.’
Sinds dit schooljaar geeft hij les aan de HAN in Nijmegen. Communicatievakken bij Economie en Commerciële Economie. De studenten schrijven rapportages, zakelijke teksten, soms ook reclameteksten. Hij probeert zich binnen de hogeschool hard te maken voor een taalbeleid. Ook omdat het ergste nog moet komen, zo verwacht hij. De 15-jarigen uit de laatste PISA-meting komen immers pas over twee jaar in het hbo. En de groep die tijdens corona in de onderbouw van een middelbare school zat, heeft echt iets gemist. ‘Die groep is rampzalig. En die moet nog komen.’
Toen ik mijn rijbewijs ging halen, vroeg ook niemand: vind je dit nou leuk? Je moet het gewoon halen’
Maar hoe merk je dat studenten weinig taalvaardig zijn? Waar kun je het aanwijzen?
‘Ik merk het in hun spreken: daarin krijg ik heel vage antwoorden op vrij heldere vragen. Ze missen ofwel de kennis ofwel een bepaalde woordenschat om een helder antwoord te geven.
Maar het probleem doet zich vooral voor op papier. Laatst lag het toets systeem eruit en namen we een toets op papier af. Dus zonder ChatGPT, zonder autocorrect van Word, met alleen hun eigen hoofd, pen en papier. En ze moesten een offerte schrijven. Dan zie je een schrikbarende afspiegeling van het taalniveau. Dat gaat bijvoorbeeld over samengestelde zinnen die constructiefouten bevatten. Terwijl er vijf jaar lang bij ze op is gehamerd dat je het kunt zien aan signaalwoorden. Maar ze kunnen het niet zelf in praktijk brengen. Dat vind ik heftig om te zien.’
Daar komt bij dat het lastig wordt om studenten uit te leggen wat ze fout doen. ‘Ironisch genoeg schiet mijn taal dan tekort’, schetst Roelofs het probleem. ‘Ik kan het in grammaticale taal uitleggen, over incongruenties van persoonsvormen en meervoudsvormen, maar dan kunnen ze het niet toepassen. Dus daar zit de uitdaging voor ons als docenten. Er is geen tijd om nog een keer de hele grammatica uit te gaan leggen. Maar je kunt een student ook niet naar huis sturen en zeggen: probeer het volgende keer maar opnieuw.’
Zou je dan zo iemand kunnen adviseren: lees eens een boek of een langer verhaal in de krant?
‘Nou ja, dat zou ik iemand altijd adviseren. Je taalgevoel verbetert daardoor, je begrijpt meer woorden, krijgt meer gevoel voor zinsstructuren. Maar voor een significant effect moet je jarenlang tijd aan lezen besteden. Dat is dus niet gebeurd in het primaire en voortgezet onderwijs. Daardoor is er geen quick fix in het hoger onderwijs.’
Daar komt nog eens ChatGPT bij. Studenten gebruiken het om leesbare teksten te krijgen. Hij waarschuwt ze. ‘Als je dit nu al uitbesteedt, leg je het aan het einde van de opleiding af tegen mensen die ChatGPT kunnen gebruiken én taalvaardig zijn. Dan verlies je de strijd op de arbeidsmarkt.’
Soms werkt zo’n waarschuwing. Maar Roelofs wil meer handvatten voor zichzelf en studenten. ‘Wat kun je wel of niet doen om de taalachterstand aan te pakken? Wat zijn realistische verwachtingen op een hbo? En welke mogelijkheden zijn er voor de studenten? Misschien kun je ze een soort talenpunt bieden of andere mogelijkheden. Hogeschool Rotterdam is één van de eerste hiermee, en op dat terrein valt er nog iets te bouwen. Daar bouw ik graag aan mee.’
Naast het docent-zijn geeft Roelofs trainingen aan bedrijven. Het gaat om ‘cultureel kapitaal’ en hoe je dat kunt vergroten door te lezen. Dat helpt organisaties om het gesprek aan te gaan over culturele verschillen, maar ook om standpunten in te nemen bij moeilijke kwesties - zo is zijn ervaring.
Bij de Hogeschool Utrecht ontstond ophef nadat ze een lezingenreeks over de Holocaust wilden uitstellen. Heb je dat meegekregen?
‘Dat is een goed voorbeeld, daarin kan culturele geletterdheid helpen. Je moet zaken los van elkaar kunnen zien, dus ook de vraag waar de Holocaust over ging en wat de daden van Israël nu zijn. Tegelijkertijd zijn die vragen op een bepaalde manier met elkaar verbonden. En het zien van die nuances, dat versta ik onder culturele geletterdheid. Als organisatie moet je een standpunt kunnen innemen, maar dat ook kunnen beargumenteren. En dat vraagt om kennis. Van de geschiedenis, van het huidige conflict. Hierover lezen kan je verder helpen.’
Lezen is dé oplossing?
‘Eigenlijk wel. Of het nou gaat om informatie opnemen, of om creatief en kritisch denken: als je leest, gebeurt er zo veel meer in je hersenen dan als een film kijkt of podcast luistert. Daardoor sta je veel meer aan voor een onderzoekende houding. Dus ja, lezen is het middel om cultureel geletterd te raken.’
‘De groep die tijdens corona in de onderbouw van een middelbare school zat, heeft echt iets gemist. Die groep is rampzalig. En die moet nog komen’
Is dat besef ook toe te passen in het hbo-onderwijs?
‘De insteek om lezen te gebruiken zodat je verder komt in het leven, komt jammer genoeg nauwelijks aan bod binnen een hogeschool. Stilzwijgend wordt afstand genomen van het boek als kennisdrager en komen er steeds meer digitale opleukmethodes. Als docenten laten we te weinig zien dat we met boeken werken. Wat wij weten, dat weten we uit boeken.
We zouden dat middel duidelijker moeten gebruiken. En nu des te meer, in de discussie over ChatGPT. Is het belangrijk dat studenten rapporten kunnen genereren? En dat wij dan kunnen zeggen: het is voldoende of niet? Dat is geen onderwijs meer. Dat is het sanctioneren van vergaand plagiaat. Maar het onderwijs kan zich ook niet afsluiten van deze ontwikkeling. Dus moet je jezelf opnieuw de vraag stellen: waartoe zijn wij op aarde als onderwijsinstelling? In de hoop dat die discussie het boek gaat herwaarderen als drager van kennis.’
Zelf switch je nu tussen lesgeven, het bedrijfsleven adviseren en onderzoeken. Wil je daarin nog meer één kant op?
‘Ik zie nog braakliggend terrein op het gebied van beleid en politiek. Het lesgeven helpt me bij de vraag: wat werkt wel of niet bij studenten. Dat geeft mij informatie die anders is dan in wetenschappelijke artikelen staat of in het maatschappelijk debat voorkomt. Zo hoor ik in de praktijk studenten soms heel vage dingen tegen elkaar zeggen. Dan denk ik: volgens mij weet nu niemand wat het betekent. En toch hebben zij elkaar begrepen. Dat vind ik fascinerend.
Iets soortgelijks zie ik bij het geven van feedback. Dat vinden studenten moeilijk. Op zich een bekend fenomeen. Maar bij studenten kan het ook in één keer omslaan. Bijna lomp, zeg maar. Het door elkaar heen gebruiken van stijlen op deze manier, dat is een communicatieconventie die ik niet ken.
Als laatste voorbeeld: Veel studenten appen naar elkaar zonder een punt achter hun zin te zetten, want “dat komt agressief over ‘. Die taalbeleving is door sociale media heel anders. En dat kun je dus beter ervaren als docent dan dat je alleen maar in de wereld van beleid en wetenschap zit.’
Maar: als je meer de wereld van politiek in zou willen: welke partij of stroming pakt het leesprobleem het beste aan?
‘Het liefst zou ik zien dat dit onderwerp überhaupt niet gepolitiseerd wordt. Linkse en rechtse partijen zouden het erover eens moeten zijn dat een kind goed leert lezen. Dat lijkt me evident. Nu zie je bij rechtse partijen de nadruk op directe instructie en een sober curriculum, met niet teveel aandacht voor bepaalde burgerschapsvaardigheden. Voor het leesonderwijs is dat heel helpend. En linkse partijen hebben ook goede ideeën, bijvoorbeeld als het aankomt op de bemensing van het onderwijs.
Maar je ziet ook dat het recht op onderwijsvrijheid op een verkeerde manier wordt gebruikt in de politiek. Dan geldt het als argument om islamitische scholen te weren en om een soort van vreemd christelijk-nationalistisch idee hoog te houden. En bij die afslag ben je weer een heel stuk verwijderd van waar het eigenlijk om zou moeten gaan. Namelijk: ervoor zorgen dat we met een paar ingrepen kinderen leren lezen. Welke partij dit zou moeten doen, dat weet ik eigenlijk niet. Misschien zou voor de taalwet een zakenkabinet nog het beste zijn. Daarvoor stel ik me graag beschikbaar als minister van onderwijs.’
David Roelofs deed onderzoek naar lezen aan de UU, geeft les aan de HAN en heeft een adviesbureau over geletterdheid.
. . .
interview
In aanloop naar de Tweede Kamerverkiezingen schreef hij in oktober 2023 in NRC een pleidooi voor een Nederlandse taalwet. Die wet is er nog niet, weten we een paar maanden na de verkiezingen. Maar wat kunnen we wel doen om het land te redden van de leesarmoede? David Roelofs stelt zich beschikbaar als minister van Lezen.
Door Marc Jansen
In zijn opiniestuk schetste hij de hoofdoorzaken van de kwaliteitsdaling: het lerarentekort, de opleiding van leraren, de manier van toetsen en de methodes als onderdeel daarvan. Een taalwet zou het begin van de aanpak kunnen zijn.
Roelofs: ‘Het gaat mij erom dat de overheid de regie neemt. Want het is toch vreemd: er gaat een enorm stuk van de begroting naar onderwijs. En in iedere andere sector verwacht je dan een bepaald rendement of resultaat van een investering. Maar in het onderwijs wordt dat rendement niet gehaald. Dus zouden we even kritisch kunnen kijken: hoe kunnen we wel resultaat behalen? Eén van de meest voor de hand liggende interventies: eis dat het onderwijs werkt met methodes die evidence informed zijn.’
Natuurlijk, Roelofs kent de bezwaren. Zoals: Kom je zo niet aan dat grote goed in Nederland, de vrijheid van onderwijs? En gaan we dan sommige methodes verbieden?
‘Impliciet zeg je dat’, beseft Roelofs. ‘Maar leren lezen en schrijven lijken me zodanig van belang dat het boven de onderwijsvrijheid staat.’ En een verbod op sommige methodes vindt hij goed verdedigbaar. ‘Daarvoor is lezen een veel te elementaire vaardigheid.’
Daarnaast wil hij zijn stelligheid ook graag nuanceren. In de discussie over goede leesmethodes ziet hij dat het debat onder professionals scherp en goed wordt gevoerd. ‘Onderwijsmensen zoals docenten of methodemakers kijken heel kritisch: Wat blijkt uit de wetenschappelijke literatuur en wat werkt wel of niet in het klaslokaal? En dan is duidelijk dat er niet zomaar één methode is die altijd werkt.
Maar in de andere, maatschappelijke discussie hoor ik sterk de vraag: is leren nog wel leuk en bieden we de leerlingen genoeg vrijheid en keuzes? Binnen die context zeg ik: laten we wat strenger zijn en vasthouden aan wat werkt. Dan is leuk of niet leuk niet zo aan de orde. Toen ik mijn rijbewijs ging halen, vroeg ook niemand: vind je dit nou leuk? Je moet het gewoon halen.’
Nog even over de vraag wat wel of niet werkt. Heb je daar voorbeelden van?
‘Wat niet werkt: methodes met heel korte tekstjes over uiteenlopende onderwerpen met nogal vrije vragen erbij. Denk aan een korte tekst over ruimtevaart en daarna de vraag: wat zou jij doen als je op Mars loopt? Uit onderzoek blijkt: daar leer je in feite niets van. Dat is overduidelijk slecht, weten we.’
En de goede methodes?
‘Daarin heb je een rijke tekst, geen afgezwakte, versimpelde tekst. Met woorden die leerlingen niet kennen, complexere zinnen, meerdere alinea's, nuance. Met onderwerpen waarover de leerling al eerder teksten heeft gelezen of voorkennis over heeft. En de vragen gaan expliciet over de inhoud van de tekst. Dus niet over hoeveel hoofdzinnen of welke signaalwoorden je kunt vinden.
Dat laatste gebeurt nu eindeloos, zelfs nog in taaltoetsen bij hogescholen. Weer vragen ze daar: kun je grammaticale constructies herkennen. Terwijl dat niet zo interessant is. Want studenten moeten vooral complexe teksten lezen en op niveau kunnen schrijven. En dat is veel te weinig aan bod gekomen in het vak Nederlands.’
Sinds dit schooljaar geeft hij les aan de HAN in Nijmegen. Communicatievakken bij Economie en Commerciële Economie. De studenten schrijven rapportages, zakelijke teksten, soms ook reclameteksten. Hij probeert zich binnen de hogeschool hard te maken voor een taalbeleid. Ook omdat het ergste nog moet komen, zo verwacht hij. De 15-jarigen uit de laatste PISA-meting komen immers pas over twee jaar in het hbo. En de groep die tijdens corona in de onderbouw van een middelbare school zat, heeft echt iets gemist. ‘Die groep is rampzalig. En die moet nog komen.’
Toen ik mijn rijbewijs ging halen, vroeg ook niemand: vind je dit nou leuk? Je moet het gewoon halen’
Maar hoe merk je dat studenten weinig taalvaardig zijn? Waar kun je het aanwijzen?
‘Ik merk het in hun spreken: daarin krijg ik heel vage antwoorden op vrij heldere vragen. Ze missen ofwel de kennis ofwel een bepaalde woordenschat om een helder antwoord te geven.
Maar het probleem doet zich vooral voor op papier. Laatst lag het toets systeem eruit en namen we een toets op papier af. Dus zonder ChatGPT, zonder autocorrect van Word, met alleen hun eigen hoofd, pen en papier. En ze moesten een offerte schrijven. Dan zie je een schrikbarende afspiegeling van het taalniveau. Dat gaat bijvoorbeeld over samengestelde zinnen die constructiefouten bevatten. Terwijl er vijf jaar lang bij ze op is gehamerd dat je het kunt zien aan signaalwoorden. Maar ze kunnen het niet zelf in praktijk brengen. Dat vind ik heftig om te zien.’
Daar komt bij dat het lastig wordt om studenten uit te leggen wat ze fout doen. ‘Ironisch genoeg schiet mijn taal dan tekort’, schetst Roelofs het probleem. ‘Ik kan het in grammaticale taal uitleggen, over incongruenties van persoonsvormen en meervoudsvormen, maar dan kunnen ze het niet toepassen. Dus daar zit de uitdaging voor ons als docenten. Er is geen tijd om nog een keer de hele grammatica uit te gaan leggen. Maar je kunt een student ook niet naar huis sturen en zeggen: probeer het volgende keer maar opnieuw.’
Zou je dan zo iemand kunnen adviseren: lees eens een boek of een langer verhaal in de krant?
‘Nou ja, dat zou ik iemand altijd adviseren. Je taalgevoel verbetert daardoor, je begrijpt meer woorden, krijgt meer gevoel voor zinsstructuren. Maar voor een significant effect moet je jarenlang tijd aan lezen besteden. Dat is dus niet gebeurd in het primaire en voortgezet onderwijs. Daardoor is er geen quick fix in het hoger onderwijs.’
Daar komt nog eens ChatGPT bij. Studenten gebruiken het om leesbare teksten te krijgen. Hij waarschuwt ze. ‘Als je dit nu al uitbesteedt, leg je het aan het einde van de opleiding af tegen mensen die ChatGPT kunnen gebruiken én taalvaardig zijn. Dan verlies je de strijd op de arbeidsmarkt.’
Soms werkt zo’n waarschuwing. Maar Roelofs wil meer handvatten voor zichzelf en studenten. ‘Wat kun je wel of niet doen om de taalachterstand aan te pakken? Wat zijn realistische verwachtingen op een hbo? En welke mogelijkheden zijn er voor de studenten? Misschien kun je ze een soort talenpunt bieden of andere mogelijkheden. Hogeschool Rotterdam is één van de eerste hiermee, en op dat terrein valt er nog iets te bouwen. Daar bouw ik graag aan mee.’
Naast het docent-zijn geeft Roelofs trainingen aan bedrijven. Het gaat om ‘cultureel kapitaal’ en hoe je dat kunt vergroten door te lezen. Dat helpt organisaties om het gesprek aan te gaan over culturele verschillen, maar ook om standpunten in te nemen bij moeilijke kwesties - zo is zijn ervaring.
Bij de Hogeschool Utrecht ontstond ophef nadat ze een lezingenreeks over de Holocaust wilden uitstellen. Heb je dat meegekregen?
‘Dat is een goed voorbeeld, daarin kan culturele geletterdheid helpen. Je moet zaken los van elkaar kunnen zien, dus ook de vraag waar de Holocaust over ging en wat de daden van Israël nu zijn. Tegelijkertijd zijn die vragen op een bepaalde manier met elkaar verbonden. En het zien van die nuances, dat versta ik onder culturele geletterdheid. Als organisatie moet je een standpunt kunnen innemen, maar dat ook kunnen beargumenteren. En dat vraagt om kennis. Van de geschiedenis, van het huidige conflict. Hierover lezen kan je verder helpen.’
Lezen is dé oplossing?
‘Eigenlijk wel. Of het nou gaat om informatie opnemen, of om creatief en kritisch denken: als je leest, gebeurt er zo veel meer in je hersenen dan als een film kijkt of podcast luistert. Daardoor sta je veel meer aan voor een onderzoekende houding. Dus ja, lezen is het middel om cultureel geletterd te raken.’
‘De groep die tijdens corona in de onderbouw van een middelbare school zat, heeft echt iets gemist. Die groep is rampzalig. En die moet nog komen’
Is dat besef ook toe te passen in het hbo-onderwijs?
‘De insteek om lezen te gebruiken zodat je verder komt in het leven, komt jammer genoeg nauwelijks aan bod binnen een hogeschool. Stilzwijgend wordt afstand genomen van het boek als kennisdrager en komen er steeds meer digitale opleukmethodes. Als docenten laten we te weinig zien dat we met boeken werken. Wat wij weten, dat weten we uit boeken.
We zouden dat middel duidelijker moeten gebruiken. En nu des te meer, in de discussie over ChatGPT. Is het belangrijk dat studenten rapporten kunnen genereren? En dat wij dan kunnen zeggen: het is voldoende of niet? Dat is geen onderwijs meer. Dat is het sanctioneren van vergaand plagiaat. Maar het onderwijs kan zich ook niet afsluiten van deze ontwikkeling. Dus moet je jezelf opnieuw de vraag stellen: waartoe zijn wij op aarde als onderwijsinstelling? In de hoop dat die discussie het boek gaat herwaarderen als drager van kennis.’
Zelf switch je nu tussen lesgeven, het bedrijfsleven adviseren en onderzoeken. Wil je daarin nog meer één kant op?
‘Ik zie nog braakliggend terrein op het gebied van beleid en politiek. Het lesgeven helpt me bij de vraag: wat werkt wel of niet bij studenten. Dat geeft mij informatie die anders is dan in wetenschappelijke artikelen staat of in het maatschappelijk debat voorkomt. Zo hoor ik in de praktijk studenten soms heel vage dingen tegen elkaar zeggen. Dan denk ik: volgens mij weet nu niemand wat het betekent. En toch hebben zij elkaar begrepen. Dat vind ik fascinerend.
Iets soortgelijks zie ik bij het geven van feedback. Dat vinden studenten moeilijk. Op zich een bekend fenomeen. Maar bij studenten kan het ook in één keer omslaan. Bijna lomp, zeg maar. Het door elkaar heen gebruiken van stijlen op deze manier, dat is een communicatieconventie die ik niet ken.
Als laatste voorbeeld: Veel studenten appen naar elkaar zonder een punt achter hun zin te zetten, want “dat komt agressief over ‘. Die taalbeleving is door sociale media heel anders. En dat kun je dus beter ervaren als docent dan dat je alleen maar in de wereld van beleid en wetenschap zit.’
Maar: als je meer de wereld van politiek in zou willen: welke partij of stroming pakt het leesprobleem het beste aan?
‘Het liefst zou ik zien dat dit onderwerp überhaupt niet gepolitiseerd wordt. Linkse en rechtse partijen zouden het erover eens moeten zijn dat een kind goed leert lezen. Dat lijkt me evident. Nu zie je bij rechtse partijen de nadruk op directe instructie en een sober curriculum, met niet teveel aandacht voor bepaalde burgerschapsvaardigheden. Voor het leesonderwijs is dat heel helpend. En linkse partijen hebben ook goede ideeën, bijvoorbeeld als het aankomt op de bemensing van het onderwijs.
Maar je ziet ook dat het recht op onderwijsvrijheid op een verkeerde manier wordt gebruikt in de politiek. Dan geldt het als argument om islamitische scholen te weren en om een soort van vreemd christelijk-nationalistisch idee hoog te houden. En bij die afslag ben je weer een heel stuk verwijderd van waar het eigenlijk om zou moeten gaan. Namelijk: ervoor zorgen dat we met een paar ingrepen kinderen leren lezen. Welke partij dit zou moeten doen, dat weet ik eigenlijk niet. Misschien zou voor de taalwet een zakenkabinet nog het beste zijn. Daarvoor stel ik me graag beschikbaar als minister van onderwijs.’
David Roelofs deed onderzoek naar lezen aan de UU, geeft les aan de HAN en heeft een adviesbureau over geletterdheid.
. . .
onderwijs
onderwijs
Leesrevolutie
in de HU? Vooral de buitenwereld reageert positief
Leesrevolutie in de HU? Vooral de buitenwereld reageert positief
Bijna twee jaar geleden kondigden Geert van Rooijen en Lys Norbruis, docenten bij de Lerarenopleiding Nederlands, een leesrevolutie aan. Het leidde tot veel, maar de revolutie is nog niet voltooid.
Door Marc Jansen
Ze wilden dat alle studenten aan de HU meer gingen lezen. Met een minimum van drie boeken per jaar. En meer aandacht voor leesbevordering in het curriculum van de educatieve opleidingen. Daarnaast, heel praktisch: een leeshoek met boekenruilkast. Of de leesrevolutie geslaagd is?
‘Laat ik dit eerst positief framen’, begint “revolutionair” Geert van Rooijen. ‘Buiten de HU werd ons initiatief heel sterk opgepikt. Ik kreeg ineens verzoeken vanuit de hogescholen in Rotterdam en Amsterdam om mee te praten. Yra van Dijk, hoogleraar Literatuur, nam contact op. Later kwam daar Els Stronks van de Universiteit Utrecht bij. Binnen de HU hebben we het contact met Mirjam Snel van de Pabo geïntensiveerd. En de HU had een handtekening gezet onder een convenant vanuit de gemeente Utrecht en met name de bibliotheek. Dat leek ergens onder in een lade terecht te komen. Maar die hebben we eruit gehaald.
En de boekenhoek is er gekomen, op de zevende verdieping van Padualaan 97. Een jaar lang heeft ie lopen verstoffen, maar het afgelopen half jaar wisselen de boeken ineens wel.
Lys en ik zijn bovendien een honours traject gestart met een leesclub. Daarin hebben zestien studenten in drie maanden acht boeken gelezen en besproken. Waar ik echt enthousiast van werd: die studenten kwamen van over de hele HU: van communicatie, fysiotherapie, verpleegkunde, Nederlandse gebarentaal en Nederlands. Er wordt dus over de hele HU nog gelezen.’
Maar het grote ideaal van deze revolutie is nog niet bereikt: drie boeken per jaar, verplicht voor elke leraar in wording en liefst voor elke HU-student. Zelfs de aanzet ertoe is er nog niet, zo laat hij het positieve frame even achter zich. ‘We hebben daar afgelopen drie jaar best vaak bot gevangen. Dan merk je dat een instituut als Archimedes toch een relatief log apparaat is. En als je een idee daadwerkelijk voor alle studenten voor elkaar wil krijgen, moet je jezelf binnen heel veel gremia gaan profileren. Daar hadden we niet genoeg tijd voor. Dus dat idee ligt er nog. En we krijgen nu een nieuwe directeur, dus ook nieuwe kansen.’
De inmiddels vertrokken directeur, Theo Douma, had het niet bovenaan zijn prioriteitenlijst staan, concludeert hij met licht gevoel voor understatement. ‘Digitale geletterdheid was belangrijk, de gewone geletterdheid wat minder. Daarin was hij heel expliciet: als jullie de gewone geletterdheid ook op de kaart willen zetten is dat mooi, maar dan moet je dat zelf initiëren. Punt.’
Van Rooijen probeerde het. ‘Ik zag dat de buitenwereld juist enthousiast werd bij dat idee over die drie boeken, dus we wilden ook echt proberen om de juiste ingangen te vinden. Maar als je een aantal keren nul op het rekest krijgt, besteed ik liever mijn tijd aan de lerarenopleiding Nederlands. Daar ligt mijn core business. En daar hebben we nu het lezen echt goed op de kaart. Dat horen we ook tijdens peerreviews met andere hogescholen.
Wij lezen met onze studenten tussen de 20 en de 25 boeken, zowel jeugdliteratuur als literatuur voor volwassenen. Daarmee is het nu geborgd: als docent Nederlands moet je kennis hebben van zowel de geschiedenis van de literatuur als van wat er op dit moment gebeurt. En ook: hoe word je een goede leesbevorderaar.’
Nog even terug naar het begin. Wat bracht jullie ertoe om die revolutie af te kondigen?
‘Vroeger was onze aanname: als je docent Nederlands wil worden, dan heb je ook iets met lezen. Dat klopte heel lang, maar de afgelopen vijf jaar krijgen we tijdens open dagen de vraag: moet je een leesfanaat zijn om docent Nederlands te kunnen worden? Of is het niet erg als ik niet lees? Daar hebben we natuurlijk als antwoord op: ja, je moet gaan lezen. Want je moet dat straks ook overdragen en dat betekent ook dat je een bepaald enthousiasme nodig hebt. Maar we kunnen niet meer automatisch aannemen dat het enthousiasme er is.
Daarnaast komt er nu een generatie studenten die veel minder gelezen heeft, ook in hun middelbareschooltijd. Bij hen is de leesvaardigheid van zowel literatuur als van lesboeken een stukje minder geworden is. De trend uit de PISA-metingen zie je hier ook.
Wij als lerarenopleiding Nederlands moeten daarop anticiperen, dat is duidelijk.’
Is dat niet vreemd: als ze niet enthousiast zijn over lezen, waarom willen ze dan een lerarenopleiding Nederlands doen?
‘Zij zien Nederlands op zichzelf als heel belangrijk communicatiemiddel. En het schoolvak Nederlands is zich in de afgelopen twintig jaar veel meer gaan richten op vaardigheden. Je moet kunnen schrijven, lezen, spreken. Wat je precies schrijft, leest, of spreekt, dat maakt in principe niet zoveel uit. We hebben sterk ingezet op dat technische aspect van Nederlands. Dus ja, dan krijg je ook eerstejaars die zeggen: dit vind ik interessant, dit wil ik mijn leerlingen ook aanleren, zodat ze zich kunnen redden in de maatschappij.
Het is dus niet zo dat de ene benadering beter is dan de ander. Maar daar zit wel een punt waarop ik graag wil insteken: lezen kan helpen om jezelf beter te redden in die maatschappij. Juist het lezen van literatuur. Dus laat alle docenten in opleiding drie boeken lezen, want je kunt er ook aardrijkskunde interessanter van maken, de Tweede Wereldoorlog levendiger, en wiskunde interessanter. Laatst las ik een prachtige graphic novel uit Frankrijk. Die maakt heel inzichtelijk waarom wind- en zonne-energie mooie ideeën zijn, maar tegelijkertijd nog niet dé oplossing voor onze energievraag. Literatuur kan echt helpen, fictie ook, om op andere vlakken iets te doen. Dat wil ik duidelijker in het onderwijs inbrengen: hé, dit is de reden om te lezen.’
Van Rooijen verwijst naar onderzoek: van lezen word je taalvaardiger. Je kunt zelf beter schrijven en formuleren. De vraag is nu hoe die kennis toe te passen in het onderwijs. ‘Ik heb ook in het middelbaar onderwijs lesgegeven en daar boden we alles modulair aan: stukje schrijven, stukje lezen, stukje literatuur. Maar je moet die verbindingen constant duidelijk maken. En daar gaan we ook naar toe, gelukkig, in de nieuwe kerndoelen voor het schoolvak Nederlands, voor de basisschool en de onderbouw van de middelbare school. Daar heb ik ook aan meegewerkt. En daar gaat het dus niet zozeer om de losse vaardigheden, maar het laten zien van verbindingen. Het wordt wat integraler aangeboden.’
Probleem dat daarbij opdoemt: hoe krijg je de lesmethodes mee? Van Rooijen: ‘We hebben vaak discussies over die lesmethodes. En het is een veelkoppiger monster dan alleen die methodes. Docenten krijgen weinig voorbereidingstijd, de groepen zijn groot dus de werkdruk ligt al vrij hoog. Als een methode dan mooi voorgesneden is, kun je het beter voor jezelf hanteerbaar maken en ga je daarvoor.’
Hij wijst ook op een verhaal dat in De Groene stond: daaruit blijkt dat maar een paar grote bemiddelaars de markt van lesmethodes in handen hebben. ‘Dat zijn niet de meest innovatieve organisaties. Die maken wat de markt koopt en blijven dat maken. En dan is er de vraag: wie beslist uiteindelijk welke methode op school komt. Docenten hebben daar een zegje in, maar de makelaar van methodes bepaalt het eigenlijk. Het aparte daaraan vind ik dat zo’n verhaal weinig echte reuring veroorzaakt. Er is vast een aantal docenten Nederlands die in het land gezegd hebben: “Hé kijk, zo gebeurt het, beste directie. En dan zegt de directie: maar dit is het budget wat we hebben, kom jij maar met een andere oplossing. En die is er dan vaak niet. En die docent kent daarin ook niet de weg.’
En dan is er nog het lerarentekort. Dat helpt ook niet om veel ruimte te maken voor leesbevordering. Van Rooijen: ‘Lerarenopleidingen worden nog net niet gedwongen om iedereen aan te nemen en er doorheen te sluizen. Dat maakt het moeilijk om nu aan veranderingen te werken.’
Maar goed, hij begon met een positief frame. ‘Laat ik daar even naar terugkeren. We hebben niet alleen nieuwe kerndoelen geformuleerd, maar er gaat ook veel geld naar vakdidactisch onderzoek. De Universiteit Utrecht heeft met Els Stronks het onderzoeksproject LeesEvolutie opgericht waar zes miljoen naartoe gaat. Meer dan vijftig onderzoekers uit diverse wetenschappelijke disciplines en professionals uit het onderwijs werken de komende acht jaar samen om het leesonderwijs te verbeteren. Wat kan wel of juist niet bijdragen en voor wie?
Hij wijst naar Ierland, waar de overheid zich 15 jaar geleden uiterst dwingend opstelde: we gaan het anders doen want met de leesvaardigheid loopt het verkeerd. We betrekken alle scholen daarbij, bibliotheken en wijkgemeenschappen. En nu zien ze dat het niveau gaat stijgen. ‘Daar zit de kracht in: dat er echt regie is genomen. In Nederland is het geen issue in de formatie. Dus de bodem hebben we nog niet bereikt. Ik zie de start nog niet, dat is misschien wel het meest zorgwekkende.’
Zie je komend jaar nog wel iets gebeuren op eigen terrein?
‘Jazeker. In Rotterdam wordt een groot onderzoek opgezet naar leesbevordering, hogeschoolbreed. Lys kijkt of we dat ook naar de HU kunnen brengen. We kijken of we kunnen aansluiten bij het consortium van de UU. En een nieuwe directie bij mijn instituut betekent ook een nieuwe mogelijkheid om iedereen te laten lezen. Want dat doel, dat houden we levend.’
. . .
onderwijs
Favoriete boek?
‘Er is niet één favoriet boek, er zijn er meer. En het mooie van mijn beroep is dat je veel mag lezen maar dat je ook de mogelijkheden kunt zien van een boek. Dus ik noem er vier:
Dagen van zand, een graphic novel over de VS in de jaren twintig. Gaat ook over klimaatverandering en wat dat met mensen doet.
Wil, van Jeroen Olyslaegers. Een prachtboek over Antwerpen in de oorlog. Maar ook over welke keuzes je maakt en welke kun je maken?
Misjka, van Edward van de Vendel, prachtverhaal over een meisje wier familie is gevlucht uit Afghanistan. Dit kan de nieuwe Anne Frank zijn, prachtboek voor groep 7 en 8 en de onderbouw, om het te hebben over integratie.
Zeis, van Neal Shusterman, utopisch verhaal over AI en een samenleving waarin doodgaan is afgeschaft.
Laat me vijf minuten doorgaan en ik noem er nog vijf, dus ik ga echt niet met één boek op de foto.’
onderwijs
Bijna twee jaar geleden kondigden Geert van Rooijen en Lys Norbruis, docenten bij de Lerarenopleiding Nederlands, een leesrevolutie aan. Het leidde tot veel, maar de revolutie is nog niet voltooid.
Door Marc Jansen
Ze wilden dat alle studenten aan de HU meer gingen lezen. Met een minimum van drie boeken per jaar. En meer aandacht voor leesbevordering in het curriculum van de educatieve opleidingen. Daarnaast, heel praktisch: een leeshoek met boekenruilkast. Of de leesrevolutie geslaagd is?
‘Laat ik dit eerst positief framen’, begint “revolutionair” Geert van Rooijen. ‘Buiten de HU werd ons initiatief heel sterk opgepikt. Ik kreeg ineens verzoeken vanuit de hogescholen in Rotterdam en Amsterdam om mee te praten. Yra van Dijk, hoogleraar Literatuur, nam contact op. Later kwam daar Els Stronks van de Universiteit Utrecht bij. Binnen de HU hebben we het contact met Mirjam Snel van de Pabo geïntensiveerd. En de HU had een handtekening gezet onder een convenant vanuit de gemeente Utrecht en met name de bibliotheek. Dat leek ergens onder in een lade terecht te komen. Maar die hebben we eruit gehaald.
En de boekenhoek is er gekomen, op de zevende verdieping van Padualaan 97. Een jaar lang heeft ie lopen verstoffen, maar het afgelopen half jaar wisselen de boeken ineens wel.
Lys en ik zijn bovendien een honours traject gestart met een leesclub. Daarin hebben zestien studenten in drie maanden acht boeken gelezen en besproken. Waar ik echt enthousiast van werd: die studenten kwamen van over de hele HU: van communicatie, fysiotherapie, verpleegkunde, Nederlandse gebarentaal en Nederlands. Er wordt dus over de hele HU nog gelezen.’
Maar het grote ideaal van deze revolutie is nog niet bereikt: drie boeken per jaar, verplicht voor elke leraar in wording en liefst voor elke HU-student. Zelfs de aanzet ertoe is er nog niet, zo laat hij het positieve frame even achter zich. ‘We hebben daar afgelopen drie jaar best vaak bot gevangen. Dan merk je dat een instituut als Archimedes toch een relatief log apparaat is. En als je een idee daadwerkelijk voor alle studenten voor elkaar wil krijgen, moet je jezelf binnen heel veel gremia gaan profileren. Daar hadden we niet genoeg tijd voor. Dus dat idee ligt er nog. En we krijgen nu een nieuwe directeur, dus ook nieuwe kansen.’
De inmiddels vertrokken directeur, Theo Douma, had het niet bovenaan zijn prioriteitenlijst staan, concludeert hij met licht gevoel voor understatement. ‘Digitale geletterdheid was belangrijk, de gewone geletterdheid wat minder. Daarin was hij heel expliciet: als jullie de gewone geletterdheid ook op de kaart willen zetten is dat mooi, maar dan moet je dat zelf initiëren. Punt.’
Van Rooijen probeerde het. ‘Ik zag dat de buitenwereld juist enthousiast werd bij dat idee over die drie boeken, dus we wilden ook echt proberen om de juiste ingangen te vinden. Maar als je een aantal keren nul op het rekest krijgt, besteed ik liever mijn tijd aan de lerarenopleiding Nederlands. Daar ligt mijn core business. En daar hebben we nu het lezen echt goed op de kaart. Dat horen we ook tijdens peerreviews met andere hogescholen.
Wij lezen met onze studenten tussen de 20 en de 25 boeken, zowel jeugdliteratuur als literatuur voor volwassenen. Daarmee is het nu geborgd: als docent Nederlands moet je kennis hebben van zowel de geschiedenis van de literatuur als van wat er op dit moment gebeurt. En ook: hoe word je een goede leesbevorderaar.’
Nog even terug naar het begin. Wat bracht jullie ertoe om die revolutie af te kondigen?
‘Vroeger was onze aanname: als je docent Nederlands wil worden, dan heb je ook iets met lezen. Dat klopte heel lang, maar de afgelopen vijf jaar krijgen we tijdens open dagen de vraag: moet je een leesfanaat zijn om docent Nederlands te kunnen worden? Of is het niet erg als ik niet lees? Daar hebben we natuurlijk als antwoord op: ja, je moet gaan lezen. Want je moet dat straks ook overdragen en dat betekent ook dat je een bepaald enthousiasme nodig hebt. Maar we kunnen niet meer automatisch aannemen dat het enthousiasme er is.
Daarnaast komt er nu een generatie studenten die veel minder gelezen heeft, ook in hun middelbareschooltijd. Bij hen is de leesvaardigheid van zowel literatuur als van lesboeken een stukje minder geworden is. De trend uit de PISA-metingen zie je hier ook.
Wij als lerarenopleiding Nederlands moeten daarop anticiperen, dat is duidelijk.’
Is dat niet vreemd: als ze niet enthousiast zijn over lezen, waarom willen ze dan een lerarenopleiding Nederlands doen?
‘Zij zien Nederlands op zichzelf als heel belangrijk communicatiemiddel. En het schoolvak Nederlands is zich in de afgelopen twintig jaar veel meer gaan richten op vaardigheden. Je moet kunnen schrijven, lezen, spreken. Wat je precies schrijft, leest, of spreekt, dat maakt in principe niet zoveel uit. We hebben sterk ingezet op dat technische aspect van Nederlands. Dus ja, dan krijg je ook eerstejaars die zeggen: dit vind ik interessant, dit wil ik mijn leerlingen ook aanleren, zodat ze zich kunnen redden in de maatschappij.
Het is dus niet zo dat de ene benadering beter is dan de ander. Maar daar zit wel een punt waarop ik graag wil insteken: lezen kan helpen om jezelf beter te redden in die maatschappij. Juist het lezen van literatuur. Dus laat alle docenten in opleiding drie boeken lezen, want je kunt er ook aardrijkskunde interessanter van maken, de Tweede Wereldoorlog levendiger, en wiskunde interessanter. Laatst las ik een prachtige graphic novel uit Frankrijk. Die maakt heel inzichtelijk waarom wind- en zonne-energie mooie ideeën zijn, maar tegelijkertijd nog niet dé oplossing voor onze energievraag. Literatuur kan echt helpen, fictie ook, om op andere vlakken iets te doen. Dat wil ik duidelijker in het onderwijs inbrengen: hé, dit is de reden om te lezen.’
Van Rooijen verwijst naar onderzoek: van lezen word je taalvaardiger. Je kunt zelf beter schrijven en formuleren. De vraag is nu hoe die kennis toe te passen in het onderwijs. ‘Ik heb ook in het middelbaar onderwijs lesgegeven en daar boden we alles modulair aan: stukje schrijven, stukje lezen, stukje literatuur. Maar je moet die verbindingen constant duidelijk maken. En daar gaan we ook naar toe, gelukkig, in de nieuwe kerndoelen voor het schoolvak Nederlands, voor de basisschool en de onderbouw van de middelbare school. Daar heb ik ook aan meegewerkt. En daar gaat het dus niet zozeer om de losse vaardigheden, maar het laten zien van verbindingen. Het wordt wat integraler aangeboden.’
Probleem dat daarbij opdoemt: hoe krijg je de lesmethodes mee? Van Rooijen: ‘We hebben vaak discussies over die lesmethodes. En het is een veelkoppiger monster dan alleen die methodes. Docenten krijgen weinig voorbereidingstijd, de groepen zijn groot dus de werkdruk ligt al vrij hoog. Als een methode dan mooi voorgesneden is, kun je het beter voor jezelf hanteerbaar maken en ga je daarvoor.’
Hij wijst ook op een verhaal dat in De Groene stond: daaruit blijkt dat maar een paar grote bemiddelaars de markt van lesmethodes in handen hebben. ‘Dat zijn niet de meest innovatieve organisaties. Die maken wat de markt koopt en blijven dat maken. En dan is er de vraag: wie beslist uiteindelijk welke methode op school komt. Docenten hebben daar een zegje in, maar de makelaar van methodes bepaalt het eigenlijk. Het aparte daaraan vind ik dat zo’n verhaal weinig echte reuring veroorzaakt. Er is vast een aantal docenten Nederlands die in het land gezegd hebben: “Hé kijk, zo gebeurt het, beste directie. En dan zegt de directie: maar dit is het budget wat we hebben, kom jij maar met een andere oplossing. En die is er dan vaak niet. En die docent kent daarin ook niet de weg.’
En dan is er nog het lerarentekort. Dat helpt ook niet om veel ruimte te maken voor leesbevordering. Van Rooijen: ‘Lerarenopleidingen worden nog net niet gedwongen om iedereen aan te nemen en er doorheen te sluizen. Dat maakt het moeilijk om nu aan veranderingen te werken.’
Maar goed, hij begon met een positief frame. ‘Laat ik daar even naar terugkeren. We hebben niet alleen nieuwe kerndoelen geformuleerd, maar er gaat ook veel geld naar vakdidactisch onderzoek. De Universiteit Utrecht heeft met Els Stronks het onderzoeksproject LeesEvolutie opgericht waar zes miljoen naartoe gaat. Meer dan vijftig onderzoekers uit diverse wetenschappelijke disciplines en professionals uit het onderwijs werken de komende acht jaar samen om het leesonderwijs te verbeteren. Wat kan wel of juist niet bijdragen en voor wie?
Hij wijst naar Ierland, waar de overheid zich 15 jaar geleden uiterst dwingend opstelde: we gaan het anders doen want met de leesvaardigheid loopt het verkeerd. We betrekken alle scholen daarbij, bibliotheken en wijkgemeenschappen. En nu zien ze dat het niveau gaat stijgen. ‘Daar zit de kracht in: dat er echt regie is genomen. In Nederland is het geen issue in de formatie. Dus de bodem hebben we nog niet bereikt. Ik zie de start nog niet, dat is misschien wel het meest zorgwekkende.’
Zie je komend jaar nog wel iets gebeuren op eigen terrein?
‘Jazeker. In Rotterdam wordt een groot onderzoek opgezet naar leesbevordering, hogeschoolbreed. Lys kijkt of we dat ook naar de HU kunnen brengen. We kijken of we kunnen aansluiten bij het consortium van de UU. En een nieuwe directie bij mijn instituut betekent ook een nieuwe mogelijkheid om iedereen te laten lezen. Want dat doel, dat houden we levend.’
. . .
Bijna twee jaar geleden kondigden Geert van Rooijen en Lys Norbruis, docenten bij de Lerarenopleiding Nederlands, een leesrevolutie aan. Het leidde tot veel, maar de revolutie is nog niet voltooid.
Door Marc Jansen
Ze wilden dat alle studenten aan de HU meer gingen lezen. Met een minimum van drie boeken per jaar. En meer aandacht voor leesbevordering in het curriculum van de educatieve opleidingen. Daarnaast, heel praktisch: een leeshoek met boekenruilkast. Of de leesrevolutie geslaagd is?
‘Laat ik dit eerst positief framen’, begint “revolutionair” Geert van Rooijen. ‘Buiten de HU werd ons initiatief heel sterk opgepikt. Ik kreeg ineens verzoeken vanuit de hogescholen in Rotterdam en Amsterdam om mee te praten. Yra van Dijk, hoogleraar Literatuur, nam contact op. Later kwam daar Els Stronks van de Universiteit Utrecht bij. Binnen de HU hebben we het contact met Mirjam Snel van de Pabo geïntensiveerd. En de HU had een handtekening gezet onder een convenant vanuit de gemeente Utrecht en met name de bibliotheek. Dat leek ergens onder in een lade terecht te komen. Maar die hebben we eruit gehaald.
En de boekenhoek is er gekomen, op de zevende verdieping van Padualaan 97. Een jaar lang heeft ie lopen verstoffen, maar het afgelopen half jaar wisselen de boeken ineens wel.
Lys en ik zijn bovendien een honours traject gestart met een leesclub. Daarin hebben zestien studenten in drie maanden acht boeken gelezen en besproken. Waar ik echt enthousiast van werd: die studenten kwamen van over de hele HU: van communicatie, fysiotherapie, verpleegkunde, Nederlandse gebarentaal en Nederlands. Er wordt dus over de hele HU nog gelezen.’
Maar het grote ideaal van deze revolutie is nog niet bereikt: drie boeken per jaar, verplicht voor elke leraar in wording en liefst voor elke HU-student. Zelfs de aanzet ertoe is er nog niet, zo laat hij het positieve frame even achter zich. ‘We hebben daar afgelopen drie jaar best vaak bot gevangen. Dan merk je dat een instituut als Archimedes toch een relatief log apparaat is. En als je een idee daadwerkelijk voor alle studenten voor elkaar wil krijgen, moet je jezelf binnen heel veel gremia gaan profileren. Daar hadden we niet genoeg tijd voor. Dus dat idee ligt er nog. En we krijgen nu een nieuwe directeur, dus ook nieuwe kansen.’
De inmiddels vertrokken directeur, Theo Douma, had het niet bovenaan zijn prioriteitenlijst staan, concludeert hij met licht gevoel voor understatement. ‘Digitale geletterdheid was belangrijk, de gewone geletterdheid wat minder. Daarin was hij heel expliciet: als jullie de gewone geletterdheid ook op de kaart willen zetten is dat mooi, maar dan moet je dat zelf initiëren. Punt.’
Van Rooijen probeerde het. ‘Ik zag dat de buitenwereld juist enthousiast werd bij dat idee over die drie boeken, dus we wilden ook echt proberen om de juiste ingangen te vinden. Maar als je een aantal keren nul op het rekest krijgt, besteed ik liever mijn tijd aan de lerarenopleiding Nederlands. Daar ligt mijn core business. En daar hebben we nu het lezen echt goed op de kaart. Dat horen we ook tijdens peerreviews met andere hogescholen.
Wij lezen met onze studenten tussen de 20 en de 25 boeken, zowel jeugdliteratuur als literatuur voor volwassenen. Daarmee is het nu geborgd: als docent Nederlands moet je kennis hebben van zowel de geschiedenis van de literatuur als van wat er op dit moment gebeurt. En ook: hoe word je een goede leesbevorderaar.’
Nog even terug naar het begin. Wat bracht jullie ertoe om die revolutie af te kondigen?
‘Vroeger was onze aanname: als je docent Nederlands wil worden, dan heb je ook iets met lezen. Dat klopte heel lang, maar de afgelopen vijf jaar krijgen we tijdens open dagen de vraag: moet je een leesfanaat zijn om docent Nederlands te kunnen worden? Of is het niet erg als ik niet lees? Daar hebben we natuurlijk als antwoord op: ja, je moet gaan lezen. Want je moet dat straks ook overdragen en dat betekent ook dat je een bepaald enthousiasme nodig hebt. Maar we kunnen niet meer automatisch aannemen dat het enthousiasme er is.
Daarnaast komt er nu een generatie studenten die veel minder gelezen heeft, ook in hun middelbareschooltijd. Bij hen is de leesvaardigheid van zowel literatuur als van lesboeken een stukje minder geworden is. De trend uit de PISA-metingen zie je hier ook.
Wij als lerarenopleiding Nederlands moeten daarop anticiperen, dat is duidelijk.’
Is dat niet vreemd: als ze niet enthousiast zijn over lezen, waarom willen ze dan een lerarenopleiding Nederlands doen?
‘Zij zien Nederlands op zichzelf als heel belangrijk communicatiemiddel. En het schoolvak Nederlands is zich in de afgelopen twintig jaar veel meer gaan richten op vaardigheden. Je moet kunnen schrijven, lezen, spreken. Wat je precies schrijft, leest, of spreekt, dat maakt in principe niet zoveel uit. We hebben sterk ingezet op dat technische aspect van Nederlands. Dus ja, dan krijg je ook eerstejaars die zeggen: dit vind ik interessant, dit wil ik mijn leerlingen ook aanleren, zodat ze zich kunnen redden in de maatschappij.
Het is dus niet zo dat de ene benadering beter is dan de ander. Maar daar zit wel een punt waarop ik graag wil insteken: lezen kan helpen om jezelf beter te redden in die maatschappij. Juist het lezen van literatuur. Dus laat alle docenten in opleiding drie boeken lezen, want je kunt er ook aardrijkskunde interessanter van maken, de Tweede Wereldoorlog levendiger, en wiskunde interessanter. Laatst las ik een prachtige graphic novel uit Frankrijk. Die maakt heel inzichtelijk waarom wind- en zonne-energie mooie ideeën zijn, maar tegelijkertijd nog niet dé oplossing voor onze energievraag. Literatuur kan echt helpen, fictie ook, om op andere vlakken iets te doen. Dat wil ik duidelijker in het onderwijs inbrengen: hé, dit is de reden om te lezen.’
Van Rooijen verwijst naar onderzoek: van lezen word je taalvaardiger. Je kunt zelf beter schrijven en formuleren. De vraag is nu hoe die kennis toe te passen in het onderwijs. ‘Ik heb ook in het middelbaar onderwijs lesgegeven en daar boden we alles modulair aan: stukje schrijven, stukje lezen, stukje literatuur. Maar je moet die verbindingen constant duidelijk maken. En daar gaan we ook naar toe, gelukkig, in de nieuwe kerndoelen voor het schoolvak Nederlands, voor de basisschool en de onderbouw van de middelbare school. Daar heb ik ook aan meegewerkt. En daar gaat het dus niet zozeer om de losse vaardigheden, maar het laten zien van verbindingen. Het wordt wat integraler aangeboden.’
Probleem dat daarbij opdoemt: hoe krijg je de lesmethodes mee? Van Rooijen: ‘We hebben vaak discussies over die lesmethodes. En het is een veelkoppiger monster dan alleen die methodes. Docenten krijgen weinig voorbereidingstijd, de groepen zijn groot dus de werkdruk ligt al vrij hoog. Als een methode dan mooi voorgesneden is, kun je het beter voor jezelf hanteerbaar maken en ga je daarvoor.’
Hij wijst ook op een verhaal dat in De Groene stond: daaruit blijkt dat maar een paar grote bemiddelaars de markt van lesmethodes in handen hebben. ‘Dat zijn niet de meest innovatieve organisaties. Die maken wat de markt koopt en blijven dat maken. En dan is er de vraag: wie beslist uiteindelijk welke methode op school komt. Docenten hebben daar een zegje in, maar de makelaar van methodes bepaalt het eigenlijk. Het aparte daaraan vind ik dat zo’n verhaal weinig echte reuring veroorzaakt. Er is vast een aantal docenten Nederlands die in het land gezegd hebben: “Hé kijk, zo gebeurt het, beste directie. En dan zegt de directie: maar dit is het budget wat we hebben, kom jij maar met een andere oplossing. En die is er dan vaak niet. En die docent kent daarin ook niet de weg.’
En dan is er nog het lerarentekort. Dat helpt ook niet om veel ruimte te maken voor leesbevordering. Van Rooijen: ‘Lerarenopleidingen worden nog net niet gedwongen om iedereen aan te nemen en er doorheen te sluizen. Dat maakt het moeilijk om nu aan veranderingen te werken.’
Maar goed, hij begon met een positief frame. ‘Laat ik daar even naar terugkeren. We hebben niet alleen nieuwe kerndoelen geformuleerd, maar er gaat ook veel geld naar vakdidactisch onderzoek. De Universiteit Utrecht heeft met Els Stronks het onderzoeksproject LeesEvolutie opgericht waar zes miljoen naartoe gaat. Meer dan vijftig onderzoekers uit diverse wetenschappelijke disciplines en professionals uit het onderwijs werken de komende acht jaar samen om het leesonderwijs te verbeteren. Wat kan wel of juist niet bijdragen en voor wie?
Hij wijst naar Ierland, waar de overheid zich 15 jaar geleden uiterst dwingend opstelde: we gaan het anders doen want met de leesvaardigheid loopt het verkeerd. We betrekken alle scholen daarbij, bibliotheken en wijkgemeenschappen. En nu zien ze dat het niveau gaat stijgen. ‘Daar zit de kracht in: dat er echt regie is genomen. In Nederland is het geen issue in de formatie. Dus de bodem hebben we nog niet bereikt. Ik zie de start nog niet, dat is misschien wel het meest zorgwekkende.’
Zie je komend jaar nog wel iets gebeuren op eigen terrein?
‘Jazeker. In Rotterdam wordt een groot onderzoek opgezet naar leesbevordering, hogeschoolbreed. Lys kijkt of we dat ook naar de HU kunnen brengen. We kijken of we kunnen aansluiten bij het consortium van de UU. En een nieuwe directie bij mijn instituut betekent ook een nieuwe mogelijkheid om iedereen te laten lezen. Want dat doel, dat houden we levend.’
. . .
Chapeau
Colofon
Productie en eindredactie:
Janny Ruardy
Tekst:
Marc Janssen
Janny Ruardy
Olaf Stomp
Fotografie:
Kees Rutten
Fotomontage:
Kees Rutten
Video:
Hilde Verweij
Vormgeving en realisatie:
Een online magazine over onderwijs, onderzoek, studenten en docenten. Gericht op de toekomst en puttend uit het verleden.
In juni 2024 komt het volgende nummer uit met als thema: De lange weg van het Associate Degree.
Wie het interessant vindt om mee te denken hierover of ideeën heeft voor artikelen in een van de volgende nummers, mail naar:
Een online magazine over onderwijs, onderzoek, studenten en docenten. Gericht op de toekomst en puttend uit het verleden.
In juni 2024 komt het volgende nummer uit met als thema: De lange weg van het Associate Degree.
Wie het interessant vindt om mee te denken hierover of ideeën heeft voor artikelen in een van de volgende nummers, mail naar:
Colofon
Productie en eindredactie:
Janny Ruardy
Tekst:
Marc Janssen
Janny Ruardy
Olaf Stomp
Fotografie:
Kees Rutten
Fotomontages
Kees Rutten
Video:
Hilde Verweij
Vormgeving en realisatie:
Een online magazine over onderwijs, onderzoek, studenten en docenten. Gericht op de toekomst en puttend uit het verleden.
In juni 2024 komt het volgende nummer uit met als thema: De lange weg van het Associate Degree.
Wie het interessant vindt om mee te denken hierover of ideeën heeft voor artikelen in een van de volgende nummers, mail naar:
Colofon
Productie en eindredactie:
Janny Ruardy
Tekst:
Marc Janssen
Janny Ruardy
Olaf Stomp
Fotografie:
Kees Rutten
Fotomontages
Kees Rutten
Video:
Hilde Verweij
Vormgeving en realisatie: