oktober 2024
oktober 2024
oktober 2024
Bij dit nummer
Bij dit nummer
Bij dit nummer
Op de HU vallen veel meer studenten uit in het eerste jaar dan bij andere grote hogescholen. Ook kampt de HU met een groter aantal langstudeerders. Die uitval kan per opleiding variëren van twaalf tot wel zestig procent. Wat hieraan ten grondslag ligt, daarover verschillen de meningen. Het meest uitgesproken is Rick Ikkersheim. Volgens de projectleider studiesucces zit uitval en langstuderen in de cultuur van de HU-organisatie en ademt het onderwijs lage verwachtingen. De oplossing ligt volgens hem voor een deel in het primaire proces met betrokken en didactisch vaardige docenten die oog hebben voor eerstejaars.
In Rotterdam werd flink in de buidel getast voor een vijfjarig programma om het studiesucces te vergroten. Niet zonder resultaat. Hogeschool Rotterdam is nu een van de best presterende hogescholen. De sleutel ligt volgens lector Ellen Klatter van deze hogeschool in het op orde brengen van de onderwijskwaliteit. Dat sluit ook bij de visie van Ikkersheim aan.
Collegelid Eva Reuling, verantwoordelijk voor het tegengaan van uitval en langstuderen, wil vooral niet sturen van bovenaf, maar is wel voor een systematische aanpak. Ze hoopt dat directeuren en opleidingen het oppakken.
De begroting om met projecten aan de slag te gaan die dit probleem moeten tackelen, is vooralsnog niet goedgekeurd. Er moet flink bezuiningd worden en met het nieuwe kabinet ziet het er voor het hoger onderwijs en voor de studenten minder rooskleurig uit. Met een langstudeerboete in het vooruitzicht, wanneer je niet opschiet of wanneer je verloren raakt in het eerste jaar en daarmee studietijd verliest, is het fijn als het vangnet en de onderwijskwaliteit binnen de onderwijsinstelling op orde is.
achtergrond
Rick Ikkersheim heeft de nobele taak als projectleider studiesucces de hoge uitval onder eerstejaars en het aantal langstudeerders terug te brengen. Langstuderen en uitval zijn te veel genormaliseerd, zo is zijn opvatting. Hij wil in drie jaar het percentage in ieder geval met tien procent reduceren. Om dat te kunnen bereiken, moet er binnen de HU een cultuuromslag plaatsvinden.
‘Stel dat het UMCU zegt: “Joh, vijftig procent van de patiënten verlaat hier de toko niet levend. We gaan werken aan patiëntsucces.” Zou jij je zieke moeder daar dan ook heen sturen?
Door Janny Ruardy
De HU is bijna koploper met uitvallers in het eerste jaar binnen het hbo. Hoe kan dat?
‘Studentuitval is een gelaagd en complex probleem, maar een gedeelte zit ook in onze organisatie. Dat zie je al in taalgebruik. We hebben het vooral over student- en studiesucces, maar het gaat om het organiseren van opleidingssucces. Daar moet het veranderen. De schuldvraag ligt dan ook niet bij de student. Ik weet dat collega’s het goed bedoelen als ze hebben over studentsucces, maar is in dit kader verkeerd gekozen. Als je het over studentsucces hebt in verband met uitval, dan krijg je vaak antwoorden die over studentkenmerken gaan: ze zijn niet gemotiveerd, ze zijn te dom, te lui, te arm of onvoorbereid. Maar als je de vraag stelt, waarom lukt het óns eigenlijk zo slecht om studenten bij ons te houden, dan krijg je andere antwoorden.
En dat zijn knoppen waar wij aan kunnen draaien. Bij veel opleidingen valt meer dan vijftig procent uit. Dat hebben we te lang voor lief genomen. Stel dat het UMCU zegt: “Joh, vijftig procent van de patiënten verlaat hier de toko niet levend. We gaan werken aan patiëntsucces.” Zou jij je zieke moeder daarheen sturen? Precies daarom vind ik dat het we moeten hebben over opleidingssucces.’
Wat moet er gebeuren?
‘Een overgangsperiode in de propedeuse verzorgen, die past bij studenten die uit mbo4 of havo5 komen. Pas daar de leeromgeving op af. We denken dat ze na een week Albufeira ineens volwassen zijn geworden. We geven ze een jaar de tijd om een volledige hbo-student te worden. Maar dat hoeft niet in één keer, niet van 0 tot 100. Het mag best een tijdje 5 km, dan 10 km per uur, 15 en dan het einde van de rit.
We doen iets raars. We socialiseren allerlei gedrag en uitkomsten die we niet willen. Havo-leerlingen komen binnen met bepaalde verwachtingen over hoe het onderwijs waarschijnlijk verloopt. Dertig of veertig uur aanwezig zijn, dat vinden ze normaal. In het werkveld ben je dat ook. Bij ons hoef je maar twaalf uur aanwezig te zijn en zelfs dat lukt niet. Dat geldt ook voor het halen van cijfers. Op de havo moeten ze genoeg voldoendes halen om over te gaan. Bij ons is het geen probleem als je je punten niet haalt, want: “zelfregie”. Zorg ervoor dat ze niet meer keuze en verantwoordelijkheid hebben dan ze aankunnen. Wij normaliseren uitkomsten waar we niet blij mee zijn, maar ze zijn wel de kern van onze cultuur. Het is niet het systeem dat tot uitval leidt, maar uitval is het systeem. In elke laag van de organisatie.’
Heb je een voorbeeld?
‘Voor mijn masteronderzoek onderwijskundig leiderschap, sprak ik met een roosteraar. Die vertelde me dat de roostercapaciteit in de eerste week van het jaar altijd 150 procent is, omdat studenten toch uitvallen. Dan zitten er 45 studenten in een lokaal van 30. Ook veel docenten delen die opvatting. Als dat de mindset is waarmee je naar je werk komt, dan krijg je de uitkomst die je wilt. Lang niet bij iedereen, maar wel vaak.’
Werkt een beter voortraject tegen uitval?
‘Ik ga uit van de literatuur en daar ken ik minder, zeker hbo-specifieke initiatieven, die laten zien dat een voortraject goed werkt. Maar er zijn vast innovatieve aanpakken te bedenken. Wij zetten vooral in op allerlei interventies die we niet goed evalueren. Matching kost veel tijd, energie en geld. We evalueren het nooit. Dus we hebben geen idee hoe het werkt. Matching is volgens mij een wassen neus. Het is verplicht geloof ik, dus we kunnen er niet onderuit.’
Hebben we ook niet te maken met een verwende generatie die geen tegenslag aankan?
‘Studenten hebben veel op hun bord: mantelzorg, bijbaantjes. Veel meer dan toen ik ging studeren. Los van het feit dat ze opgroeien in een wereld vol crises, zie je dat hun welzijn onder druk staat. Ze hebben vaak allerlei andere verplichtingen. Onze studenten komen niet allemaal uit Wittevrouwen, maar ook uit Overvecht en Kanaleneiland. De studenten die ik interview hebben twee tot vier à vijf dagen per week een bijbaan. Als het onderwijs geen verplicht karakter heeft, dan kiezen studenten voor activiteiten waar ze aanwezig moeten zijn. Albert Heijn belt je als je niet komt en wij doen dat niet. Daarom moeten onze activiteiten een verplichtend karakter krijgen. Anders maken ze de verkeerde keuzes. Want uiteindelijk komen ze hier voor een diploma, toch?’
Bij associate Degree opleidingen hanteren ze een schoolse aanpak. Die werkt.
‘We kunnen veel leren van Ad's, net als van het voortgezet onderwijs en andere hogescholen. Welk gedrag is er in het voortgezet onderwijs dat we willen behouden. Wat leren we aan dat we niet willen aanleren.’
Het hbo krijgt een veel diversere groep studenten binnen dan bijvoorbeeld een universiteit?
‘Zeker. Daarom is het belangrijk dat we het probleem omarmen, zodat iedereen op zijn eigen niveau kan groeien in het eerste jaar. Daar tijd voor maken. Tegelijkertijd ligt daar het probleem. Ons onderwijs ademt lage verwachtingen. We verwachten niet dat je al je punten haalt. Er zijn hogescholen met vergelijkbare populaties die veel minder uitval hebben dan wij.’
Hoe ga je dat aanpakken?
‘Het moet bij de opleidingsteams gebeuren. Daarvoor moeten we onze organisatie anders inrichten. Maak de overgang vloeiender en zorg ervoor dat je een kleine club didactisch pedagogisch bekwame docenten verantwoordelijk maakt voor de uitvoering van het onderwijs in de propedeuse. Die club is goed met eerstejaarsgroepen en stellen studentbinding centraal. Die docenten zitten elke week even bij elkaar om die honderd studenten door te nemen. Nu hebben we het nooit over ze. Arbeidsdeling staat centraal. Docent X werkt op maandag, docent B of C op dinsdag. Er vliegen 15 à 20 docenten even in voor een les en ze verdwijnen weer.
Ik interviewde laatst een docent en die zei: “Wij hebben het wel over studenten, maar alleen over de exoten.” Dat vind ik raak. Precies dat.
Maar het gaat breder. In alle lagen van de organisatie - van receptionist tot directeur - moeten we het voorkomen van uitval en het organiseren van nominaal studeren, als onze kerntaak gaan zien. Als je naar de standaarden van keurmerkorganisatie NVAO kijkt, dan is het onze kerntaak. Dat we het mogelijk maken voor de studenten om binnen de tijd die ervoor staat de opleiding af te ronden. Nominaal studeren is vijf jaar. Bij sommige opleidingen lukt dat niet eens voor de helft.’
Ben jij de enige met die opvatting?
‘Nou, dat zou ik niet willen zeggen, maar ik voel me er wel een beetje eenzaam in. Een roepende? Ja, maar ook een gehoorde. Ik merk dat mensen luisteren. Ik heb het gevoel dat ik er als individu samen met mijn collega's juist ook grip of invloed op kan uitoefenen. Maar het gaat lang duren voordat je het eruit hebt, omdat uitval zo'n cultuur is, zo'n onderdeel van het systeem. De verandering is complex en groot.’
De instroom van nieuwe studenten daalt in de bachelor. En er staan bezuinigingen voor de deur. Dat kan de druk op verandering groter maken.
‘Ja, ik denk dat er meer urgentie komt. Ik zou het jammer vinden als de urgentie alleen komt uit onze eigen bedrijfsvoering. En tegelijkertijd ben ik pragmatisch genoeg om elke aanleiding in te zetten om urgentie te creëren. We hebben een ethische en professionele verantwoordelijkheid om dit probleem op te lossen.’
Er zit nogal verschil in de uitval bij opleidingen. Bij hbo-Rechten valt 71 procent uit, terwijl Mondzorg 12 procent aantikt.
‘Kijk, bij Rechten moet je een beetje opletten, omdat onze systemen uitstroom naar de universiteit ook als uitval labelen. Rechten is typisch zo'n studie die studenten bij ons alleen in de propedeuse doen om te kunnen doorstromen. Bij Mondzorg denk ik dat studenten goed weten waar ze voor kiezen. Dat helpt absoluut mee.’
We hebben het nog niet over langstudeerders gehad. Geldt voor deze groep hetzelfde?
‘Langstuderen is de norm. We hebben een laag propedeuse rendement. De HU-systemen vind ik een beetje tricky – daar moeten we nog een slag maken -, maar het rendement in de propedeuse is 42 procent in twee jaar, voor zover de cijfers betrouwbaar zijn. Ik weet niet hoe lang de gemiddelde student hier studeert, maar landelijk is het rendement voor jongens veertig procent en voor meisjes zestig.’
Wanneer is je missie geslaagd?
‘Als we studiesucces vooropzetten, dan gaan we andere keuzes maken. Ik heb mij gecommitteerd aan tien procent reductie in drie jaar. Dat vind ik een spannende, maar ik wil die opdracht omdat ik die urgentie zelf nodig heb, maar ook naar anderen. Tien procent is net genoeg om een beetje urgentie te creëren en ik ga niet helemaal nat als het tegenvalt. Maar ik denk dat ik het haal. Dat komt goed.’
Stel je ook voorwaarden om daar te komen?
‘Jazeker. Het is een veranderstrategie. We proberen drie voorloopgroepen bij elkaar te brengen waarin commitment vanuit directeuren, het MT en energie bij opleidingsteams essentieel zijn. Directeuren moeten voor mij ruzie maken met de roosteraars, gaan praten met HR, pilots gaan regelen bij hun examencommissie. Het heet Project bij de les, waarin we een passende overgangsfase ontwerpen vanuit het aanleverend onderwijs naar het hbo.
Verder wil ik verplichte studiegroepjes voor herkansers. Als je een herkansing maakt, dan moet er een alarmbel gaan. Je hebt één keer laten zien dat je het nog niet kan, dat gaan we niet een tweede keer laten gebeuren. Dus de tweede keer zijn er studiegroepjes, daar kom je vier keer naartoe en ben je klaar. We laten je niet aanmodderen. Zoiets mag op dit moment helemaal niet. Dat is illegaal. Dus ik heb een directeur nodig die zegt: “Dat gaan we voor je regelen.” Ik ben maar een onderknuppel zonder macht.’
Maar wel een onderknuppel met een belangrijke opdracht
‘En om die opdracht te doen, heb ik commitment nodig. Ik breng de energie en de verandering, maar iemand anders moet de hefboom voor me meebrengen. De begroting voor project Bij de Les moet nog goedgekeurd worden, want er wordt overal bezuinigd. Collegelid Eva Reuling ziet de complexiteit van het probleem en durft het in de bek te kijken. En ik vind het sterk dat ze niet in een quick fix mindset schiet.’
Vanwaar die drive?
‘Toen ik nog in het MT bij Archimedes zat, kwam Jan Bogerd (voormalig collegevoorzitter, red.) langs met een analyse van onze uitval. Ik kreeg daar buikpijn van. Er waren meer studenten die het niet haalden dan wel. Terwijl je elke dag in de krant leest hoe groot het lerarentekort is. Ik zei tegen de rest van het managementteam - een heel groot team - dat het indruk op mij gemaakt had en was benieuwd hoe het bij hen was binnengekomen. Ik werd weggelachen. Uitval zag je overal in het onderwijs, andere lerarenopleidingen hadden het ook. En drie zinnen later was het geen probleem meer. Dat heeft iets in mij aangezet. Ik werd nieuwsgierig, want sommige van die collega's had ik hoog zitten. Inmiddels zijn we vier jaar verder en de uitval bij Archimedes is gedaald met twintig procent. Zo is er onder meer ingezet op studentbetrokkenheid, leren leren, buddysystemen. Het werkt.’
Best practice voor andere opleidingen?
‘Ja, bij Social Work gaan ze het ook zo doen. Bij de HU weten we weinig van elkaar. Daarom wil ik bij Project bij de Les mensen uit verschillende opleidingen bij elkaar halen. Te starten met een nulmeting en vervolgens een stevig traject met een aantal opleidingen inzetten. Tegelijkertijd evalueren van wat we ervan leren.
En verspreiden, ook tijdens het project: bij de start, bij directeursdagen, bij een festival.
Terwijl ik met je praat dringt het ineens tot mij door, dat we één van de belangrijkste functies van de docenten, een kerntaak, hebben weg georganiseerd. Beleidsmakers vinden studiesucces vaak zo complex, dat ze oplossingen in het secundaire proces zoeken. Dat is een misvatting binnen de hogeschool. Een pedagogisch didactische aanpak moet plaatsvinden in het primair proces. Wij creëren in het secundaire proces een leerteam, dat vaak weinig met het onderwijs te maken heeft. Wat hebben we daaraan? Het gaat erom dat je met een kleine club docenten die pedagogische verantwoordelijkheid draagt. Deze docenten sporen een student aan, wanneer die geholpen moet worden bij studeren. Niet in een leerteam, maar in de les. Dat moet niet bij één persoon zonder macht liggen om iets te regelen voor die studenten. Ik denk dat Slb’er en leerteambegeleiders ontwerpfouten zijn. We hebben meer ontwerpfouten, maar dit vind ik een belangrijke. Ze werken hard, maar leveren vaak niet op wat we hopen dat ze opleveren.
‘Dat geldt ook voor HU-gemeenschapsvorming, een leger aan studentenpsychologen en decanen. De uitval gaat hiermee niet omlaag. En dat is niet omdat die mensen slecht werk doen of niet betrokken zijn, helemaal niet zelfs. Maar het moet in het primair proces plaatsvinden. Daar moet de binding ontstaan, de begeleiding plaatsvinden en de pedagogische aanpak zitten. Als je dat uit het primair proces haalt, vergroot je het probleem. Dus veel van wat wij zien als oplossingen, zijn problemen. Daarom pleit ik voor verplichte aanwezigheid. Vooral voor studenten die het nodig hebben. Betrokken studenten komen wel. De minst betrokkenen die hebben ’t het hardst nodig.’
. . .
Rick Ikkersheim heeft de nobele taak als projectleider studiesucces de hoge uitval onder eerstejaars en het aantal langstudeerders terug te brengen. Langstuderen en uitval zijn te veel genormaliseerd, zo is zijn opvatting. Hij wil in drie jaar het percentage in ieder geval met tien procent reduceren. Om dat te kunnen bereiken, moet er binnen de HU een cultuuromslag plaatsvinden.
‘Stel dat het UMCU zegt: “Joh, vijftig procent van de patiënten verlaat hier de toko niet levend. We gaan werken aan patiëntsucces.” Zou jij je zieke moeder daar dan ook heen sturen?
Door Janny Ruardy
De HU is bijna koploper met uitvallers in het eerste jaar binnen het hbo. Hoe kan dat?
‘Studentuitval is een gelaagd en complex probleem, maar een gedeelte zit ook in onze organisatie. Dat zie je al in taalgebruik. We hebben het vooral over student- en studiesucces, maar het gaat om het organiseren van opleidingssucces. Daar moet het veranderen. De schuldvraag ligt dan ook niet bij de student. Ik weet dat collega’s het goed bedoelen als ze hebben over studentsucces, maar is in dit kader verkeerd gekozen. Als je het over studentsucces hebt in verband met uitval, dan krijg je vaak antwoorden die over studentkenmerken gaan: ze zijn niet gemotiveerd, ze zijn te dom, te lui, te arm of onvoorbereid. Maar als je de vraag stelt, waarom lukt het óns eigenlijk zo slecht om studenten bij ons te houden, dan krijg je andere antwoorden.
En dat zijn knoppen waar wij aan kunnen draaien. Bij veel opleidingen valt meer dan vijftig procent uit. Dat hebben we te lang voor lief genomen. Stel dat het UMCU zegt: “Joh, vijftig procent van de patiënten verlaat hier de toko niet levend. We gaan werken aan patiëntsucces.” Zou jij je zieke moeder daarheen sturen? Precies daarom vind ik dat het we moeten hebben over opleidingssucces.’
Wat moet er gebeuren?
‘Een overgangsperiode in de propedeuse verzorgen, die past bij studenten die uit mbo4 of havo5 komen. Pas daar de leeromgeving op af. We denken dat ze na een week Albufeira ineens volwassen zijn geworden. We geven ze een jaar de tijd om een volledige hbo-student te worden. Maar dat hoeft niet in één keer, niet van 0 tot 100. Het mag best een tijdje 5 km, dan 10 km per uur, 15 en dan het einde van de rit.
We doen iets raars. We socialiseren allerlei gedrag en uitkomsten die we niet willen. Havo-leerlingen komen binnen met bepaalde verwachtingen over hoe het onderwijs waarschijnlijk verloopt. Dertig of veertig uur aanwezig zijn, dat vinden ze normaal. In het werkveld ben je dat ook. Bij ons hoef je maar twaalf uur aanwezig te zijn en zelfs dat lukt niet. Dat geldt ook voor het halen van cijfers. Op de havo moeten ze genoeg voldoendes halen om over te gaan. Bij ons is het geen probleem als je je punten niet haalt, want: “zelfregie”. Zorg ervoor dat ze niet meer keuze en verantwoordelijkheid hebben dan ze aankunnen. Wij normaliseren uitkomsten waar we niet blij mee zijn, maar ze zijn wel de kern van onze cultuur. Het is niet het systeem dat tot uitval leidt, maar uitval is het systeem. In elke laag van de organisatie.’
Heb je een voorbeeld?
‘Voor mijn masteronderzoek onderwijskundig leiderschap, sprak ik met een roosteraar. Die vertelde me dat de roostercapaciteit in de eerste week van het jaar altijd 150 procent is, omdat studenten toch uitvallen. Dan zitten er 45 studenten in een lokaal van 30. Ook veel docenten delen die opvatting. Als dat de mindset is waarmee je naar je werk komt, dan krijg je de uitkomst die je wilt. Lang niet bij iedereen, maar wel vaak.’
Werkt een beter voortraject tegen uitval?
‘Ik ga uit van de literatuur en daar ken ik minder, zeker hbo-specifieke initiatieven, die laten zien dat een voortraject goed werkt. Maar er zijn vast innovatieve aanpakken te bedenken. Wij zetten vooral in op allerlei interventies die we niet goed evalueren. Matching kost veel tijd, energie en geld. We evalueren het nooit. Dus we hebben geen idee hoe het werkt. Matching is volgens mij een wassen neus. Het is verplicht geloof ik, dus we kunnen er niet onderuit.’
Hebben we ook niet te maken met een verwende generatie die geen tegenslag aankan?
‘Studenten hebben veel op hun bord: mantelzorg, bijbaantjes. Veel meer dan toen ik ging studeren. Los van het feit dat ze opgroeien in een wereld vol crises, zie je dat hun welzijn onder druk staat. Ze hebben vaak allerlei andere verplichtingen. Onze studenten komen niet allemaal uit Wittevrouwen, maar ook uit Overvecht en Kanaleneiland. De studenten die ik interview hebben twee tot vier à vijf dagen per week een bijbaan. Als het onderwijs geen verplicht karakter heeft, dan kiezen studenten voor activiteiten waar ze aanwezig moeten zijn. Albert Heijn belt je als je niet komt en wij doen dat niet. Daarom moeten onze activiteiten een verplichtend karakter krijgen. Anders maken ze de verkeerde keuzes. Want uiteindelijk komen ze hier voor een diploma, toch?’
Bij associate Degree opleidingen hanteren ze een schoolse aanpak. Die werkt.
‘We kunnen veel leren van Ad's, net als van het voortgezet onderwijs en andere hogescholen. Welk gedrag is er in het voortgezet onderwijs dat we willen behouden. Wat leren we aan dat we niet willen aanleren.’
Het hbo krijgt een veel diversere groep studenten binnen dan bijvoorbeeld een universiteit?
‘Zeker. Daarom is het belangrijk dat we het probleem omarmen, zodat iedereen op zijn eigen niveau kan groeien in het eerste jaar. Daar tijd voor maken. Tegelijkertijd ligt daar het probleem. Ons onderwijs ademt lage verwachtingen. We verwachten niet dat je al je punten haalt. Er zijn hogescholen met vergelijkbare populaties die veel minder uitval hebben dan wij.’
Hoe ga je dat aanpakken?
‘Het moet bij de opleidingsteams gebeuren. Daarvoor moeten we onze organisatie anders inrichten. Maak de overgang vloeiender en zorg ervoor dat je een kleine club didactisch pedagogisch bekwame docenten verantwoordelijk maakt voor de uitvoering van het onderwijs in de propedeuse. Die club is goed met eerstejaarsgroepen en stellen studentbinding centraal. Die docenten zitten elke week even bij elkaar om die honderd studenten door te nemen. Nu hebben we het nooit over ze. Arbeidsdeling staat centraal. Docent X werkt op maandag, docent B of C op dinsdag. Er vliegen 15 à 20 docenten even in voor een les en ze verdwijnen weer.
Ik interviewde laatst een docent en die zei: “Wij hebben het wel over studenten, maar alleen over de exoten.” Dat vind ik raak. Precies dat.
Maar het gaat breder. In alle lagen van de organisatie - van receptionist tot directeur - moeten we het voorkomen van uitval en het organiseren van nominaal studeren, als onze kerntaak gaan zien. Als je naar de standaarden van keurmerkorganisatie NVAO kijkt, dan is het onze kerntaak. Dat we het mogelijk maken voor de studenten om binnen de tijd die ervoor staat de opleiding af te ronden. Nominaal studeren is vijf jaar. Bij sommige opleidingen lukt dat niet eens voor de helft.’
Ben jij de enige met die opvatting?
‘Nou, dat zou ik niet willen zeggen, maar ik voel me er wel een beetje eenzaam in. Een roepende? Ja, maar ook een gehoorde. Ik merk dat mensen luisteren. Ik heb het gevoel dat ik er als individu samen met mijn collega's juist ook grip of invloed op kan uitoefenen. Maar het gaat lang duren voordat je het eruit hebt, omdat uitval zo'n cultuur is, zo'n onderdeel van het systeem. De verandering is complex en groot.’
De instroom van nieuwe studenten daalt in de bachelor. En er staan bezuinigingen voor de deur. Dat kan de druk op verandering groter maken.
‘Ja, ik denk dat er meer urgentie komt. Ik zou het jammer vinden als de urgentie alleen komt uit onze eigen bedrijfsvoering. En tegelijkertijd ben ik pragmatisch genoeg om elke aanleiding in te zetten om urgentie te creëren. We hebben een ethische en professionele verantwoordelijkheid om dit probleem op te lossen.’
Er zit nogal verschil in de uitval bij opleidingen. Bij hbo-Rechten valt 71 procent uit, terwijl Mondzorg 12 procent aantikt.
‘Kijk, bij Rechten moet je een beetje opletten, omdat onze systemen uitstroom naar de universiteit ook als uitval labelen. Rechten is typisch zo'n studie die studenten bij ons alleen in de propedeuse doen om te kunnen doorstromen. Bij Mondzorg denk ik dat studenten goed weten waar ze voor kiezen. Dat helpt absoluut mee.’
We hebben het nog niet over langstudeerders gehad. Geldt voor deze groep hetzelfde?
‘Langstuderen is de norm. We hebben een laag propedeuse rendement. De HU-systemen vind ik een beetje tricky – daar moeten we nog een slag maken -, maar het rendement in de propedeuse is 42 procent in twee jaar, voor zover de cijfers betrouwbaar zijn. Ik weet niet hoe lang de gemiddelde student hier studeert, maar landelijk is het rendement voor jongens veertig procent en voor meisjes zestig.’
Wanneer is je missie geslaagd?
‘Als we studiesucces vooropzetten, dan gaan we andere keuzes maken. Ik heb mij gecommitteerd aan tien procent reductie in drie jaar. Dat vind ik een spannende, maar ik wil die opdracht omdat ik die urgentie zelf nodig heb, maar ook naar anderen. Tien procent is net genoeg om een beetje urgentie te creëren en ik ga niet helemaal nat als het tegenvalt. Maar ik denk dat ik het haal. Dat komt goed.’
Stel je ook voorwaarden om daar te komen?
‘Jazeker. Het is een veranderstrategie. We proberen drie voorloopgroepen bij elkaar te brengen waarin commitment vanuit directeuren, het MT en energie bij opleidingsteams essentieel zijn. Directeuren moeten voor mij ruzie maken met de roosteraars, gaan praten met HR, pilots gaan regelen bij hun examencommissie. Het heet Project bij de les, waarin we een passende overgangsfase ontwerpen vanuit het aanleverend onderwijs naar het hbo.
Verder wil ik verplichte studiegroepjes voor herkansers. Als je een herkansing maakt, dan moet er een alarmbel gaan. Je hebt één keer laten zien dat je het nog niet kan, dat gaan we niet een tweede keer laten gebeuren. Dus de tweede keer zijn er studiegroepjes, daar kom je vier keer naartoe en ben je klaar. We laten je niet aanmodderen. Zoiets mag op dit moment helemaal niet. Dat is illegaal. Dus ik heb een directeur nodig die zegt: “Dat gaan we voor je regelen.” Ik ben maar een onderknuppel zonder macht.’
Maar wel een onderknuppel met een belangrijke opdracht
‘En om die opdracht te doen, heb ik commitment nodig. Ik breng de energie en de verandering, maar iemand anders moet de hefboom voor me meebrengen. De begroting voor project Bij de Les moet nog goedgekeurd worden, want er wordt overal bezuinigd. Collegelid Eva Reuling ziet de complexiteit van het probleem en durft het in de bek te kijken. En ik vind het sterk dat ze niet in een quick fix mindset schiet.’
Vanwaar die drive?
‘Toen ik nog in het MT bij Archimedes zat, kwam Jan Bogerd (voormalig collegevoorzitter, red.) langs met een analyse van onze uitval. Ik kreeg daar buikpijn van. Er waren meer studenten die het niet haalden dan wel. Terwijl je elke dag in de krant leest hoe groot het lerarentekort is. Ik zei tegen de rest van het managementteam - een heel groot team - dat het indruk op mij gemaakt had en was benieuwd hoe het bij hen was binnengekomen. Ik werd weggelachen. Uitval zag je overal in het onderwijs, andere lerarenopleidingen hadden het ook. En drie zinnen later was het geen probleem meer. Dat heeft iets in mij aangezet. Ik werd nieuwsgierig, want sommige van die collega's had ik hoog zitten. Inmiddels zijn we vier jaar verder en de uitval bij Archimedes is gedaald met twintig procent. Zo is er onder meer ingezet op studentbetrokkenheid, leren leren, buddysystemen. Het werkt.’
Best practice voor andere opleidingen?
‘Ja, bij Social Work gaan ze het ook zo doen. Bij de HU weten we weinig van elkaar. Daarom wil ik bij Project bij de Les mensen uit verschillende opleidingen bij elkaar halen. Te starten met een nulmeting en vervolgens een stevig traject met een aantal opleidingen inzetten. Tegelijkertijd evalueren van wat we ervan leren.
En verspreiden, ook tijdens het project: bij de start, bij directeursdagen, bij een festival.
Terwijl ik met je praat dringt het ineens tot mij door, dat we één van de belangrijkste functies van de docenten, een kerntaak, hebben weg georganiseerd. Beleidsmakers vinden studiesucces vaak zo complex, dat ze oplossingen in het secundaire proces zoeken. Dat is een misvatting binnen de hogeschool. Een pedagogisch didactische aanpak moet plaatsvinden in het primair proces. Wij creëren in het secundaire proces een leerteam, dat vaak weinig met het onderwijs te maken heeft. Wat hebben we daaraan? Het gaat erom dat je met een kleine club docenten die pedagogische verantwoordelijkheid draagt. Deze docenten sporen een student aan, wanneer die geholpen moet worden bij studeren. Niet in een leerteam, maar in de les. Dat moet niet bij één persoon zonder macht liggen om iets te regelen voor die studenten. Ik denk dat Slb’er en leerteambegeleiders ontwerpfouten zijn. We hebben meer ontwerpfouten, maar dit vind ik een belangrijke. Ze werken hard, maar leveren vaak niet op wat we hopen dat ze opleveren.
‘Dat geldt ook voor HU-gemeenschapsvorming, een leger aan studentenpsychologen en decanen. De uitval gaat hiermee niet omlaag. En dat is niet omdat die mensen slecht werk doen of niet betrokken zijn, helemaal niet zelfs. Maar het moet in het primair proces plaatsvinden. Daar moet de binding ontstaan, de begeleiding plaatsvinden en de pedagogische aanpak zitten. Als je dat uit het primair proces haalt, vergroot je het probleem. Dus veel van wat wij zien als oplossingen, zijn problemen. Daarom pleit ik voor verplichte aanwezigheid. Vooral voor studenten die het nodig hebben. Betrokken studenten komen wel. De minst betrokkenen die hebben ’t het hardst nodig.’
. . .
Rick Ikkersheim heeft de nobele taak als projectleider studiesucces de hoge uitval onder eerstejaars en het aantal langstudeerders terug te brengen. Langstuderen en uitval zijn te veel genormaliseerd, zo is zijn opvatting. Hij wil in drie jaar het percentage in ieder geval met tien procent reduceren. Om dat te kunnen bereiken, moet er binnen de HU een cultuuromslag plaatsvinden.
‘Stel dat het UMCU zegt: “Joh, vijftig procent van de patiënten verlaat hier de toko niet levend. We gaan werken aan patiëntsucces.” Zou jij je zieke moeder daar dan ook heen sturen?
Door Janny Ruardy
De HU is bijna koploper met uitvallers in het eerste jaar binnen het hbo. Hoe kan dat?
‘Studentuitval is een gelaagd en complex probleem, maar een gedeelte zit ook in onze organisatie. Dat zie je al in taalgebruik. We hebben het vooral over student- en studiesucces, maar het gaat om het organiseren van opleidingssucces. Daar moet het veranderen. De schuldvraag ligt dan ook niet bij de student. Ik weet dat collega’s het goed bedoelen als ze hebben over studentsucces, maar is in dit kader verkeerd gekozen. Als je het over studentsucces hebt in verband met uitval, dan krijg je vaak antwoorden die over studentkenmerken gaan: ze zijn niet gemotiveerd, ze zijn te dom, te lui, te arm of onvoorbereid. Maar als je de vraag stelt, waarom lukt het óns eigenlijk zo slecht om studenten bij ons te houden, dan krijg je andere antwoorden.
En dat zijn knoppen waar wij aan kunnen draaien. Bij veel opleidingen valt meer dan vijftig procent uit. Dat hebben we te lang voor lief genomen. Stel dat het UMCU zegt: “Joh, vijftig procent van de patiënten verlaat hier de toko niet levend. We gaan werken aan patiëntsucces.” Zou jij je zieke moeder daarheen sturen? Precies daarom vind ik dat het we moeten hebben over opleidingssucces.’
Wat moet er gebeuren?
‘Een overgangsperiode in de propedeuse verzorgen, die past bij studenten die uit mbo4 of havo5 komen. Pas daar de leeromgeving op af. We denken dat ze na een week Albufeira ineens volwassen zijn geworden. We geven ze een jaar de tijd om een volledige hbo-student te worden. Maar dat hoeft niet in één keer, niet van 0 tot 100. Het mag best een tijdje 5 km, dan 10 km per uur, 15 en dan het einde van de rit.
We doen iets raars. We socialiseren allerlei gedrag en uitkomsten die we niet willen. Havo-leerlingen komen binnen met bepaalde verwachtingen over hoe het onderwijs waarschijnlijk verloopt. Dertig of veertig uur aanwezig zijn, dat vinden ze normaal. In het werkveld ben je dat ook. Bij ons hoef je maar twaalf uur aanwezig te zijn en zelfs dat lukt niet. Dat geldt ook voor het halen van cijfers. Op de havo moeten ze genoeg voldoendes halen om over te gaan. Bij ons is het geen probleem als je je punten niet haalt, want: “zelfregie”. Zorg ervoor dat ze niet meer keuze en verantwoordelijkheid hebben dan ze aankunnen. Wij normaliseren uitkomsten waar we niet blij mee zijn, maar ze zijn wel de kern van onze cultuur. Het is niet het systeem dat tot uitval leidt, maar uitval is het systeem. In elke laag van de organisatie.’
Heb je een voorbeeld?
‘Voor mijn masteronderzoek onderwijskundig leiderschap, sprak ik met een roosteraar. Die vertelde me dat de roostercapaciteit in de eerste week van het jaar altijd 150 procent is, omdat studenten toch uitvallen. Dan zitten er 45 studenten in een lokaal van 30. Ook veel docenten delen die opvatting. Als dat de mindset is waarmee je naar je werk komt, dan krijg je de uitkomst die je wilt. Lang niet bij iedereen, maar wel vaak.’
Werkt een beter voortraject tegen uitval?
‘Ik ga uit van de literatuur en daar ken ik minder, zeker hbo-specifieke initiatieven, die laten zien dat een voortraject goed werkt. Maar er zijn vast innovatieve aanpakken te bedenken. Wij zetten vooral in op allerlei interventies die we niet goed evalueren. Matching kost veel tijd, energie en geld. We evalueren het nooit. Dus we hebben geen idee hoe het werkt. Matching is volgens mij een wassen neus. Het is verplicht geloof ik, dus we kunnen er niet onderuit.’
Hebben we ook niet te maken met een verwende generatie die geen tegenslag aankan?
‘Studenten hebben veel op hun bord: mantelzorg, bijbaantjes. Veel meer dan toen ik ging studeren. Los van het feit dat ze opgroeien in een wereld vol crises, zie je dat hun welzijn onder druk staat. Ze hebben vaak allerlei andere verplichtingen. Onze studenten komen niet allemaal uit Wittevrouwen, maar ook uit Overvecht en Kanaleneiland. De studenten die ik interview hebben twee tot vier à vijf dagen per week een bijbaan. Als het onderwijs geen verplicht karakter heeft, dan kiezen studenten voor activiteiten waar ze aanwezig moeten zijn. Albert Heijn belt je als je niet komt en wij doen dat niet. Daarom moeten onze activiteiten een verplichtend karakter krijgen. Anders maken ze de verkeerde keuzes. Want uiteindelijk komen ze hier voor een diploma, toch?’
Bij associate Degree opleidingen hanteren ze een schoolse aanpak. Die werkt.
‘We kunnen veel leren van Ad's, net als van het voortgezet onderwijs en andere hogescholen. Welk gedrag is er in het voortgezet onderwijs dat we willen behouden. Wat leren we aan dat we niet willen aanleren.’
Het hbo krijgt een veel diversere groep studenten binnen dan bijvoorbeeld een universiteit?
‘Zeker. Daarom is het belangrijk dat we het probleem omarmen, zodat iedereen op zijn eigen niveau kan groeien in het eerste jaar. Daar tijd voor maken. Tegelijkertijd ligt daar het probleem. Ons onderwijs ademt lage verwachtingen. We verwachten niet dat je al je punten haalt. Er zijn hogescholen met vergelijkbare populaties die veel minder uitval hebben dan wij.’
Hoe ga je dat aanpakken?
‘Het moet bij de opleidingsteams gebeuren. Daarvoor moeten we onze organisatie anders inrichten. Maak de overgang vloeiender en zorg ervoor dat je een kleine club didactisch pedagogisch bekwame docenten verantwoordelijk maakt voor de uitvoering van het onderwijs in de propedeuse. Die club is goed met eerstejaarsgroepen en stellen studentbinding centraal. Die docenten zitten elke week even bij elkaar om die honderd studenten door te nemen. Nu hebben we het nooit over ze. Arbeidsdeling staat centraal. Docent X werkt op maandag, docent B of C op dinsdag. Er vliegen 15 à 20 docenten even in voor een les en ze verdwijnen weer.
Ik interviewde laatst een docent en die zei: “Wij hebben het wel over studenten, maar alleen over de exoten.” Dat vind ik raak. Precies dat.
Maar het gaat breder. In alle lagen van de organisatie - van receptionist tot directeur - moeten we het voorkomen van uitval en het organiseren van nominaal studeren, als onze kerntaak gaan zien. Als je naar de standaarden van keurmerkorganisatie NVAO kijkt, dan is het onze kerntaak. Dat we het mogelijk maken voor de studenten om binnen de tijd die ervoor staat de opleiding af te ronden. Nominaal studeren is vijf jaar. Bij sommige opleidingen lukt dat niet eens voor de helft.’
Ben jij de enige met die opvatting?
‘Nou, dat zou ik niet willen zeggen, maar ik voel me er wel een beetje eenzaam in. Een roepende? Ja, maar ook een gehoorde. Ik merk dat mensen luisteren. Ik heb het gevoel dat ik er als individu samen met mijn collega's juist ook grip of invloed op kan uitoefenen. Maar het gaat lang duren voordat je het eruit hebt, omdat uitval zo'n cultuur is, zo'n onderdeel van het systeem. De verandering is complex en groot.’
De instroom van nieuwe studenten daalt in de bachelor. En er staan bezuinigingen voor de deur. Dat kan de druk op verandering groter maken.
‘Ja, ik denk dat er meer urgentie komt. Ik zou het jammer vinden als de urgentie alleen komt uit onze eigen bedrijfsvoering. En tegelijkertijd ben ik pragmatisch genoeg om elke aanleiding in te zetten om urgentie te creëren. We hebben een ethische en professionele verantwoordelijkheid om dit probleem op te lossen.’
Er zit nogal verschil in de uitval bij opleidingen. Bij hbo-Rechten valt 71 procent uit, terwijl Mondzorg 12 procent aantikt.
‘Kijk, bij Rechten moet je een beetje opletten, omdat onze systemen uitstroom naar de universiteit ook als uitval labelen. Rechten is typisch zo'n studie die studenten bij ons alleen in de propedeuse doen om te kunnen doorstromen. Bij Mondzorg denk ik dat studenten goed weten waar ze voor kiezen. Dat helpt absoluut mee.’
We hebben het nog niet over langstudeerders gehad. Geldt voor deze groep hetzelfde?
‘Langstuderen is de norm. We hebben een laag propedeuse rendement. De HU-systemen vind ik een beetje tricky – daar moeten we nog een slag maken -, maar het rendement in de propedeuse is 42 procent in twee jaar, voor zover de cijfers betrouwbaar zijn. Ik weet niet hoe lang de gemiddelde student hier studeert, maar landelijk is het rendement voor jongens veertig procent en voor meisjes zestig.’
Wanneer is je missie geslaagd?
‘Als we studiesucces vooropzetten, dan gaan we andere keuzes maken. Ik heb mij gecommitteerd aan tien procent reductie in drie jaar. Dat vind ik een spannende, maar ik wil die opdracht omdat ik die urgentie zelf nodig heb, maar ook naar anderen. Tien procent is net genoeg om een beetje urgentie te creëren en ik ga niet helemaal nat als het tegenvalt. Maar ik denk dat ik het haal. Dat komt goed.’
Stel je ook voorwaarden om daar te komen?
‘Jazeker. Het is een veranderstrategie. We proberen drie voorloopgroepen bij elkaar te brengen waarin commitment vanuit directeuren, het MT en energie bij opleidingsteams essentieel zijn. Directeuren moeten voor mij ruzie maken met de roosteraars, gaan praten met HR, pilots gaan regelen bij hun examencommissie. Het heet Project bij de les, waarin we een passende overgangsfase ontwerpen vanuit het aanleverend onderwijs naar het hbo.
Verder wil ik verplichte studiegroepjes voor herkansers. Als je een herkansing maakt, dan moet er een alarmbel gaan. Je hebt één keer laten zien dat je het nog niet kan, dat gaan we niet een tweede keer laten gebeuren. Dus de tweede keer zijn er studiegroepjes, daar kom je vier keer naartoe en ben je klaar. We laten je niet aanmodderen. Zoiets mag op dit moment helemaal niet. Dat is illegaal. Dus ik heb een directeur nodig die zegt: “Dat gaan we voor je regelen.” Ik ben maar een onderknuppel zonder macht.’
Maar wel een onderknuppel met een belangrijke opdracht
‘En om die opdracht te doen, heb ik commitment nodig. Ik breng de energie en de verandering, maar iemand anders moet de hefboom voor me meebrengen. De begroting voor project Bij de Les moet nog goedgekeurd worden, want er wordt overal bezuinigd. Collegelid Eva Reuling ziet de complexiteit van het probleem en durft het in de bek te kijken. En ik vind het sterk dat ze niet in een quick fix mindset schiet.’
Vanwaar die drive?
‘Toen ik nog in het MT bij Archimedes zat, kwam Jan Bogerd (voormalig collegevoorzitter, red.) langs met een analyse van onze uitval. Ik kreeg daar buikpijn van. Er waren meer studenten die het niet haalden dan wel. Terwijl je elke dag in de krant leest hoe groot het lerarentekort is. Ik zei tegen de rest van het managementteam - een heel groot team - dat het indruk op mij gemaakt had en was benieuwd hoe het bij hen was binnengekomen. Ik werd weggelachen. Uitval zag je overal in het onderwijs, andere lerarenopleidingen hadden het ook. En drie zinnen later was het geen probleem meer. Dat heeft iets in mij aangezet. Ik werd nieuwsgierig, want sommige van die collega's had ik hoog zitten. Inmiddels zijn we vier jaar verder en de uitval bij Archimedes is gedaald met twintig procent. Zo is er onder meer ingezet op studentbetrokkenheid, leren leren, buddysystemen. Het werkt.’
Best practice voor andere opleidingen?
‘Ja, bij Social Work gaan ze het ook zo doen. Bij de HU weten we weinig van elkaar. Daarom wil ik bij Project bij de Les mensen uit verschillende opleidingen bij elkaar halen. Te starten met een nulmeting en vervolgens een stevig traject met een aantal opleidingen inzetten. Tegelijkertijd evalueren van wat we ervan leren.
En verspreiden, ook tijdens het project: bij de start, bij directeursdagen, bij een festival.
Terwijl ik met je praat dringt het ineens tot mij door, dat we één van de belangrijkste functies van de docenten, een kerntaak, hebben weg georganiseerd. Beleidsmakers vinden studiesucces vaak zo complex, dat ze oplossingen in het secundaire proces zoeken. Dat is een misvatting binnen de hogeschool. Een pedagogisch didactische aanpak moet plaatsvinden in het primair proces. Wij creëren in het secundaire proces een leerteam, dat vaak weinig met het onderwijs te maken heeft. Wat hebben we daaraan? Het gaat erom dat je met een kleine club docenten die pedagogische verantwoordelijkheid draagt. Deze docenten sporen een student aan, wanneer die geholpen moet worden bij studeren. Niet in een leerteam, maar in de les. Dat moet niet bij één persoon zonder macht liggen om iets te regelen voor die studenten. Ik denk dat Slb’er en leerteambegeleiders ontwerpfouten zijn. We hebben meer ontwerpfouten, maar dit vind ik een belangrijke. Ze werken hard, maar leveren vaak niet op wat we hopen dat ze opleveren.
‘Dat geldt ook voor HU-gemeenschapsvorming, een leger aan studentenpsychologen en decanen. De uitval gaat hiermee niet omlaag. En dat is niet omdat die mensen slecht werk doen of niet betrokken zijn, helemaal niet zelfs. Maar het moet in het primair proces plaatsvinden. Daar moet de binding ontstaan, de begeleiding plaatsvinden en de pedagogische aanpak zitten. Als je dat uit het primair proces haalt, vergroot je het probleem. Dus veel van wat wij zien als oplossingen, zijn problemen. Daarom pleit ik voor verplichte aanwezigheid. Vooral voor studenten die het nodig hebben. Betrokken studenten komen wel. De minst betrokkenen die hebben ’t het hardst nodig.’
. . .
‘Maak het persoonlijk, maak het betekenisvol’
Ellen Klatter is lector Studiesucces aan Hogeschool Rotterdam. De hogeschool maakt serieus werk van het bevorderen van studiesucces en het tegengaan van studie-uitval. Hoe ziet dat eruit en hoe werpt dat zijn vruchten af?
Door Olaf Stomp
‘Studiesucces is een outputmaat’, zegt Ellen Klatter. ‘Studiesucces of het studierendement is het percentage studenten dat met succes de opleiding heeft behaald, in de tijd die ervoor staat. En studiesucces en studie-uitval verhouden zich tot elkaar als communicerende vaten. Hoe meer uitval, hoe lager het succes, en andersom natuurlijk.’
Dat het in de praktijk de nodige inspanningen vergt om studiesucces van hogeschoolstudenten te vergroten en de uitval te verlagen, weet Klatter als geen ander. Sinds 2014 is ze lector Studiesucces aan Hogeschool Rotterdam.
Gestaag gestegen
Bij die inspanningen in Rotterdam was het uitkomen van het rapport Grip op studiesucces in 2019 een mijlpaal, zegt Klatter. Een jaar lang verdiepte ze zich met mede-onderzoekers, op verzoek van het college van bestuur van de hogeschool in de problematiek van uitval en de beoogde oplossingen. Het rapport resulteerde in een aantal adviezen (zie kader).
De bevindingen werden omarmd door het college, vertelt Klatter. Er is flink budget ingezet om een vijfjarig programma op te zetten om studiesucces te vergroten. Niet zonder resultaat. De meest actuele cijfers: gemiddeld haalt 48,5 procent van de voltijds bachelorstudenten in Rotterdam na vijf jaar zijn diploma. Dat percentage is de laatste jaren flink gestegen. De gemiddelde studie-uitval van voltijds bachelor na één jaar is 13 procent. En dat percentage loopt juist terug. Daarmee is Hogeschool Rotterdam hieromtrent een van de best presterende hogescholen.
Klatter: ‘De sleutel bij het vergroten van studiesucces is het op orde brengen van de onderwijskwaliteit. Dat is de eerste taak van iedere opleiding.’ En om die kwaliteit op orde te laten zijn, is afstemming een belangrijk element, vervolgt ze. ‘Zorg er bijvoorbeeld voor dat er geen concurrentie is tussen vakken. Stem de periodes af waarin de tentamens plaatshebben zodat studenten niet hoeven te kiezen op welke vakken ze moeten focussen en welke ze laten schieten.’
Die broodnodige afstemming maakt dat Klatter hamerde op het betrekken van directeuren en managers van de opleidingen bij het opvolgen van de aanbevelingen uit het rapport. Niet alleen de onderwijsgevenden. ‘Je hebt ook de managers en directeuren nodig bij de missie om de onderwijskwaliteit te verhogen.’
Drie functies propedeuse
De Rotterdamse lector stipt een volgens haar belangrijk punt aan, de propedeuse. Volgens Klatter zijn hogescholen zich te veel gaan richten op één taak van het propedeusejaar: ‘We zijn alleen maar aan het selecteren. Dan is de redenering: “jij past hier niet, en met de goede gaan we door.”’ Daarmee worden volgens haar twee taken verwaarloosd die de propedeuse naast selectie óók met zich meebrengen: oriëntatie en verwijzing. Voor die eerste taak, haalt ze een voorbeeld aan van de opleiding Maritiem Officier die in het verleden te kampen had met veel uitval in het tweede jaar. ‘Het bleek dat studenten toen echt de grote vaart opgingen, met een stage. Daar merkten ze dat de opleiding niets voor hen was. Hetzelfde zag je in het verleden bij de lerarenopleiding: daar kwam de stage pas in het tweede of derde jaar omdat die te imposant zou zijn in het eerste jaar. De les was: haal zo’n praktijkonderdeel naar het propedeusejaar. Dat jaar is juist bedoeld voor oriëntatie!’
Het brengt haar bij de beoogde derde taak van het propedeusejaar: verwijzing. ‘Stel dat je als docent een student begeleidt in een educatieve opleiding bij wie een zorgend beroep beter zou passen. Ben je er dan alert op dat je deze student zou kunnen verwijzen naar een opleiding zorg en welzijn, indien deze student binnen jouw opleiding niet lijkt te slagen? Nogmaals, mijn ervaring is dat we in het kader van efficiëntie en financiën geneigd zijn alleen te focussen op de selectiefunctie.’
Geen excuus
Hoe maakbaar zijn studiesucces en het voorkomen van studie-uitval überhaupt? Een student kan een verkeerde opleiding hebben gekozen vanwege onjuiste aannames of voortschrijdend zelfinzicht. Of doet een jaar hbo-Rechten als springplank naar de universiteit. Klatter: ‘Dat klopt en dat iemand switcht of stopt met de opleiding hoeft niet per se een negatief label te krijgen. We moeten voorkomen dat we enkel en alleen naar het economisch en financieel perspectief van de hogeschool kijken.’ Maar, zo benadrukt ze, ‘uitval door studentfactoren mag geen excuus zijn om je niet hard in te spannen voor de verbetering van de onderwijskwaliteit.’
En wat die verbetering van de onderwijskwaliteit betreft, ziet ze in Rotterdam mooie dingen gebeuren. Het programma Grip op Onderwijskwaliteit en Studiesucces (GOS, zie kader) is in een bijbehorende publicatie beschreven. Een van de gevolgde opleidingen is werktuigbouwkunde, die een aantal jaren geleden kampte met een hoge studie-uitval. ‘De neiging was om die uitval toe te schrijven aan studentfactoren. De vraag is dan: “Als deze studenten gekwalificeerd zijn binnengekomen, namelijk met op zijn minst een mbo- of havodiploma, hoe kan het dan toch misgaan?’ Het gevolg is dat medewerkers binnen de opleiding – docenten én managers – het lef hadden om het onderwijs tegen het licht te houden en met elkaar het gesprek aan te gaan over wat er anders moest en kon. ‘Bij de presentatie van het eindrapport van GOS afgelopen juni, hebben ze een presentatie gehouden over de weg die ze hebben afgelegd en dat leverde een fantastisch kippenvelmoment op.’
Kleine units
Leidend bij de transformatie bij werktuigbouwkunde was het CAR-model (zie kader). Competentie: iedereen wil ervaren dat hij/zij iets kan. Autonomie: iedereen wil zelf iets te zeggen hebben over bepaalde dingen in het leven. Relatie: iedereen wil bevredigende relaties met medemensen onderhouden. Klatter beklemtoont het belang van het laatste aspect, relatie. Vaak worden de grote schaal en de massaliteit van hogescholen gezien als reden voor studie-uitval. Die schaal is een gegeven zegt ze. ‘Maar het is aan ons om massaliteit om te buigen naar kleine units. Maak het onderwijs persoonlijk, betekenisvol en kleinschalig. Zodat je dus gezien wordt en ook gemist wordt als je er niet bent.’
Ellen Klatter werkt behalve als lector Studiesucces ook als Lector Versterking Beroepsonderwijs aan Hogeschool Rotterdam. Ze studeerde onderwijskunde aan de Rijksuniversiteit Groningen en werkte na haar promotie aan de Radboud Universiteit in Nijmegen als onderzoeker bij de Erasmus Universiteit Rotterdam en als lector Didactiek van Techniekonderwijs bij Fontys.
. . .
Ellen Klatter is lector Studiesucces aan Hogeschool Rotterdam. De hogeschool maakt serieus werk van het bevorderen van studiesucces en het tegengaan van studie-uitval. Hoe ziet dat eruit en hoe werpt dat zijn vruchten af?
Door Olaf Stomp
‘Studiesucces is een outputmaat’, zegt Ellen Klatter. ‘Studiesucces of het studierendement is het percentage studenten dat met succes de opleiding heeft behaald, in de tijd die ervoor staat. En studiesucces en studie-uitval verhouden zich tot elkaar als communicerende vaten. Hoe meer uitval, hoe lager het succes, en andersom natuurlijk.’
Dat het in de praktijk de nodige inspanningen vergt om studiesucces van hogeschoolstudenten te vergroten en de uitval te verlagen, weet Klatter als geen ander. Sinds 2014 is ze lector Studiesucces aan Hogeschool Rotterdam.
Gestaag gestegen
Bij die inspanningen in Rotterdam was het uitkomen van het rapport Grip op studiesucces in 2019 een mijlpaal, zegt Klatter. Een jaar lang verdiepte ze zich met mede-onderzoekers, op verzoek van het college van bestuur van de hogeschool in de problematiek van uitval en de beoogde oplossingen. Het rapport resulteerde in een aantal adviezen (zie kader).
De bevindingen werden omarmd door het college, vertelt Klatter. Er is flink budget ingezet om een vijfjarig programma op te zetten om studiesucces te vergroten. Niet zonder resultaat. De meest actuele cijfers: gemiddeld haalt 48,5 procent van de voltijds bachelorstudenten in Rotterdam na vijf jaar zijn diploma. Dat percentage is de laatste jaren flink gestegen. De gemiddelde studie-uitval van voltijds bachelor na één jaar is 13 procent. En dat percentage loopt juist terug. Daarmee is Hogeschool Rotterdam hieromtrent een van de best presterende hogescholen.
Klatter: ‘De sleutel bij het vergroten van studiesucces is het op orde brengen van de onderwijskwaliteit. Dat is de eerste taak van iedere opleiding.’ En om die kwaliteit op orde te laten zijn, is afstemming een belangrijk element, vervolgt ze. ‘Zorg er bijvoorbeeld voor dat er geen concurrentie is tussen vakken. Stem de periodes af waarin de tentamens plaatshebben zodat studenten niet hoeven te kiezen op welke vakken ze moeten focussen en welke ze laten schieten.’
Die broodnodige afstemming maakt dat Klatter hamerde op het betrekken van directeuren en managers van de opleidingen bij het opvolgen van de aanbevelingen uit het rapport. Niet alleen de onderwijsgevenden. ‘Je hebt ook de managers en directeuren nodig bij de missie om de onderwijskwaliteit te verhogen.’
Drie functies propedeuse
De Rotterdamse lector stipt een volgens haar belangrijk punt aan, de propedeuse. Volgens Klatter zijn hogescholen zich te veel gaan richten op één taak van het propedeusejaar: ‘We zijn alleen maar aan het selecteren. Dan is de redenering: “jij past hier niet, en met de goede gaan we door.”’ Daarmee worden volgens haar twee taken verwaarloosd die de propedeuse naast selectie óók met zich meebrengen: oriëntatie en verwijzing. Voor die eerste taak, haalt ze een voorbeeld aan van de opleiding Maritiem Officier die in het verleden te kampen had met veel uitval in het tweede jaar. ‘Het bleek dat studenten toen echt de grote vaart opgingen, met een stage. Daar merkten ze dat de opleiding niets voor hen was. Hetzelfde zag je in het verleden bij de lerarenopleiding: daar kwam de stage pas in het tweede of derde jaar omdat die te imposant zou zijn in het eerste jaar. De les was: haal zo’n praktijkonderdeel naar het propedeusejaar. Dat jaar is juist bedoeld voor oriëntatie!’
Het brengt haar bij de beoogde derde taak van het propedeusejaar: verwijzing. ‘Stel dat je als docent een student begeleidt in een educatieve opleiding bij wie een zorgend beroep beter zou passen. Ben je er dan alert op dat je deze student zou kunnen verwijzen naar een opleiding zorg en welzijn, indien deze student binnen jouw opleiding niet lijkt te slagen? Nogmaals, mijn ervaring is dat we in het kader van efficiëntie en financiën geneigd zijn alleen te focussen op de selectiefunctie.’
Geen excuus
Hoe maakbaar zijn studiesucces en het voorkomen van studie-uitval überhaupt? Een student kan een verkeerde opleiding hebben gekozen vanwege onjuiste aannames of voortschrijdend zelfinzicht. Of doet een jaar hbo-Rechten als springplank naar de universiteit. Klatter: ‘Dat klopt en dat iemand switcht of stopt met de opleiding hoeft niet per se een negatief label te krijgen. We moeten voorkomen dat we enkel en alleen naar het economisch en financieel perspectief van de hogeschool kijken.’ Maar, zo benadrukt ze, ‘uitval door studentfactoren mag geen excuus zijn om je niet hard in te spannen voor de verbetering van de onderwijskwaliteit.’
En wat die verbetering van de onderwijskwaliteit betreft, ziet ze in Rotterdam mooie dingen gebeuren. Het programma Grip op Onderwijskwaliteit en Studiesucces (GOS, zie kader) is in een bijbehorende publicatie beschreven. Een van de gevolgde opleidingen is werktuigbouwkunde, die een aantal jaren geleden kampte met een hoge studie-uitval. ‘De neiging was om die uitval toe te schrijven aan studentfactoren. De vraag is dan: “Als deze studenten gekwalificeerd zijn binnengekomen, namelijk met op zijn minst een mbo- of havodiploma, hoe kan het dan toch misgaan?’ Het gevolg is dat medewerkers binnen de opleiding – docenten én managers – het lef hadden om het onderwijs tegen het licht te houden en met elkaar het gesprek aan te gaan over wat er anders moest en kon. ‘Bij de presentatie van het eindrapport van GOS afgelopen juni, hebben ze een presentatie gehouden over de weg die ze hebben afgelegd en dat leverde een fantastisch kippenvelmoment op.’
Kleine units
Leidend bij de transformatie bij werktuigbouwkunde was het CAR-model (zie kader). Competentie: iedereen wil ervaren dat hij/zij iets kan. Autonomie: iedereen wil zelf iets te zeggen hebben over bepaalde dingen in het leven. Relatie: iedereen wil bevredigende relaties met medemensen onderhouden. Klatter beklemtoont het belang van het laatste aspect, relatie. Vaak worden de grote schaal en de massaliteit van hogescholen gezien als reden voor studie-uitval. Die schaal is een gegeven zegt ze. ‘Maar het is aan ons om massaliteit om te buigen naar kleine units. Maak het onderwijs persoonlijk, betekenisvol en kleinschalig. Zodat je dus gezien wordt en ook gemist wordt als je er niet bent.’
Ellen Klatter werkt behalve als lector Studiesucces ook als Lector Versterking Beroepsonderwijs aan Hogeschool Rotterdam. Ze studeerde onderwijskunde aan de Rijksuniversiteit Groningen en werkte na haar promotie aan de Radboud Universiteit in Nijmegen als onderzoeker bij de Erasmus Universiteit Rotterdam en als lector Didactiek van Techniekonderwijs bij Fontys.
. . .
Ellen Klatter is lector Studiesucces aan Hogeschool Rotterdam. De hogeschool maakt serieus werk van het bevorderen van studiesucces en het tegengaan van studie-uitval. Hoe ziet dat eruit en hoe werpt dat zijn vruchten af?
Door Olaf Stomp
‘Studiesucces is een outputmaat’, zegt Ellen Klatter. ‘Studiesucces of het studierendement is het percentage studenten dat met succes de opleiding heeft behaald, in de tijd die ervoor staat. En studiesucces en studie-uitval verhouden zich tot elkaar als communicerende vaten. Hoe meer uitval, hoe lager het succes, en andersom natuurlijk.’
Dat het in de praktijk de nodige inspanningen vergt om studiesucces van hogeschoolstudenten te vergroten en de uitval te verlagen, weet Klatter als geen ander. Sinds 2014 is ze lector Studiesucces aan Hogeschool Rotterdam.
Gestaag gestegen
Bij die inspanningen in Rotterdam was het uitkomen van het rapport Grip op studiesucces in 2019 een mijlpaal, zegt Klatter. Een jaar lang verdiepte ze zich met mede-onderzoekers, op verzoek van het college van bestuur van de hogeschool in de problematiek van uitval en de beoogde oplossingen. Het rapport resulteerde in een aantal adviezen (zie kader).
De bevindingen werden omarmd door het college, vertelt Klatter. Er is flink budget ingezet om een vijfjarig programma op te zetten om studiesucces te vergroten. Niet zonder resultaat. De meest actuele cijfers: gemiddeld haalt 48,5 procent van de voltijds bachelorstudenten in Rotterdam na vijf jaar zijn diploma. Dat percentage is de laatste jaren flink gestegen. De gemiddelde studie-uitval van voltijds bachelor na één jaar is 13 procent. En dat percentage loopt juist terug. Daarmee is Hogeschool Rotterdam hieromtrent een van de best presterende hogescholen.
Klatter: ‘De sleutel bij het vergroten van studiesucces is het op orde brengen van de onderwijskwaliteit. Dat is de eerste taak van iedere opleiding.’ En om die kwaliteit op orde te laten zijn, is afstemming een belangrijk element, vervolgt ze. ‘Zorg er bijvoorbeeld voor dat er geen concurrentie is tussen vakken. Stem de periodes af waarin de tentamens plaatshebben zodat studenten niet hoeven te kiezen op welke vakken ze moeten focussen en welke ze laten schieten.’
Die broodnodige afstemming maakt dat Klatter hamerde op het betrekken van directeuren en managers van de opleidingen bij het opvolgen van de aanbevelingen uit het rapport. Niet alleen de onderwijsgevenden. ‘Je hebt ook de managers en directeuren nodig bij de missie om de onderwijskwaliteit te verhogen.’
Drie functies propedeuse
De Rotterdamse lector stipt een volgens haar belangrijk punt aan, de propedeuse. Volgens Klatter zijn hogescholen zich te veel gaan richten op één taak van het propedeusejaar: ‘We zijn alleen maar aan het selecteren. Dan is de redenering: “jij past hier niet, en met de goede gaan we door.”’ Daarmee worden volgens haar twee taken verwaarloosd die de propedeuse naast selectie óók met zich meebrengen: oriëntatie en verwijzing. Voor die eerste taak, haalt ze een voorbeeld aan van de opleiding Maritiem Officier die in het verleden te kampen had met veel uitval in het tweede jaar. ‘Het bleek dat studenten toen echt de grote vaart opgingen, met een stage. Daar merkten ze dat de opleiding niets voor hen was. Hetzelfde zag je in het verleden bij de lerarenopleiding: daar kwam de stage pas in het tweede of derde jaar omdat die te imposant zou zijn in het eerste jaar. De les was: haal zo’n praktijkonderdeel naar het propedeusejaar. Dat jaar is juist bedoeld voor oriëntatie!’
Het brengt haar bij de beoogde derde taak van het propedeusejaar: verwijzing. ‘Stel dat je als docent een student begeleidt in een educatieve opleiding bij wie een zorgend beroep beter zou passen. Ben je er dan alert op dat je deze student zou kunnen verwijzen naar een opleiding zorg en welzijn, indien deze student binnen jouw opleiding niet lijkt te slagen? Nogmaals, mijn ervaring is dat we in het kader van efficiëntie en financiën geneigd zijn alleen te focussen op de selectiefunctie.’
Geen excuus
Hoe maakbaar zijn studiesucces en het voorkomen van studie-uitval überhaupt? Een student kan een verkeerde opleiding hebben gekozen vanwege onjuiste aannames of voortschrijdend zelfinzicht. Of doet een jaar hbo-Rechten als springplank naar de universiteit. Klatter: ‘Dat klopt en dat iemand switcht of stopt met de opleiding hoeft niet per se een negatief label te krijgen. We moeten voorkomen dat we enkel en alleen naar het economisch en financieel perspectief van de hogeschool kijken.’ Maar, zo benadrukt ze, ‘uitval door studentfactoren mag geen excuus zijn om je niet hard in te spannen voor de verbetering van de onderwijskwaliteit.’
En wat die verbetering van de onderwijskwaliteit betreft, ziet ze in Rotterdam mooie dingen gebeuren. Het programma Grip op Onderwijskwaliteit en Studiesucces (GOS, zie kader) is in een bijbehorende publicatie beschreven. Een van de gevolgde opleidingen is werktuigbouwkunde, die een aantal jaren geleden kampte met een hoge studie-uitval. ‘De neiging was om die uitval toe te schrijven aan studentfactoren. De vraag is dan: “Als deze studenten gekwalificeerd zijn binnengekomen, namelijk met op zijn minst een mbo- of havodiploma, hoe kan het dan toch misgaan?’ Het gevolg is dat medewerkers binnen de opleiding – docenten én managers – het lef hadden om het onderwijs tegen het licht te houden en met elkaar het gesprek aan te gaan over wat er anders moest en kon. ‘Bij de presentatie van het eindrapport van GOS afgelopen juni, hebben ze een presentatie gehouden over de weg die ze hebben afgelegd en dat leverde een fantastisch kippenvelmoment op.’
Kleine units
Leidend bij de transformatie bij werktuigbouwkunde was het CAR-model (zie kader). Competentie: iedereen wil ervaren dat hij/zij iets kan. Autonomie: iedereen wil zelf iets te zeggen hebben over bepaalde dingen in het leven. Relatie: iedereen wil bevredigende relaties met medemensen onderhouden. Klatter beklemtoont het belang van het laatste aspect, relatie. Vaak worden de grote schaal en de massaliteit van hogescholen gezien als reden voor studie-uitval. Die schaal is een gegeven zegt ze. ‘Maar het is aan ons om massaliteit om te buigen naar kleine units. Maak het onderwijs persoonlijk, betekenisvol en kleinschalig. Zodat je dus gezien wordt en ook gemist wordt als je er niet bent.’
Ellen Klatter werkt behalve als lector Studiesucces ook als Lector Versterking Beroepsonderwijs aan Hogeschool Rotterdam. Ze studeerde onderwijskunde aan de Rijksuniversiteit Groningen en werkte na haar promotie aan de Radboud Universiteit in Nijmegen als onderzoeker bij de Erasmus Universiteit Rotterdam en als lector Didactiek van Techniekonderwijs bij Fontys.
. . .
Remco Coppoolse is associate lector Organiseren van Verandering in Onderwijs (OVO). Momenteel is hij betrokken bij onderzoek bij opleidingen in het technisch domein. Dat onderzoek moet het vraagstuk van studie-uitval helpen oplossen. Daarbij is een ‘systemische kijk’ nodig, benadrukt hij. ‘Sommige vraagstukken zijn veel complexer dan we op het eerste oog denken.’
Door Olaf Stomp
‘We moeten anders leren kijken naar een vraagstuk als studie-uitval’, zegt Remco Coppoolse, associate lector Organiseren van Verandering in Onderwijs (OVO). Volgens hem is lange tijd in het hoger onderwijs de dominante gedachte geweest, ook bij andere vraagstukken, dat als er een probleem is er snel een oplossing voor moet worden gevonden en liefst met een lineaire aanpak. En dat gaat vaak niet, is zijn stelling. ‘Sommige vraagstukken, zoals studie-uitval, zijn complexer dan we op het eerste oog denken. Die vragen om een meer systemische en dynamische aanpak.’
De neiging is vaak, vervolgt Coppoolse, om met quick fixes de boel te repareren. Hij geeft een voorbeeld. ‘Stel dat een opleiding kampt met een studie-uitval in het propedeusejaar van vijftig procent. Dan wordt er vaak geschoten met wat ik noem one shots, relatief eenvoudige oplossingen. Dat je bijvoorbeeld een buddysysteem organiseert voor eerstejaarsstudenten of dat je studiecoaches inzet. Dat kan werken en soms zelfs effectief zijn, maar het is vaak niet de enige oplossing of raakt niet de onderliggende kwestie.’
Duurzame vernieuwing
Het lectoraat waar Coppoolse deel van uitmaakt en dat sinds een paar jaar bestaat, is gespecialiseerd in het leren begrijpen en helpen oplossen van complexe onderwijsvraagstukken. Coppoolse: ‘Leidraad bij wat we doen is, hoe kunnen we complexe vraagstukken in het onderwijs enerzijds beter begrijpen en anderzijds zodanig begeleiden dat het ook leidt tot duurzame vernieuwing. Belangrijk daarbij is: hoe gaan mensen met elkaar om? Waarom doet de leider het een en doet het team het ander? Hoe organiseer je afstemming binnen zo'n team? Is afstemming altijd nodig? Wat voor invloeden spelen er van buitenaf? Welke invloeden spelen er van binnenuit?’
Slimme mensen
Studie-uitval is een onmiskenbaar voorbeeld van een complex vraagstuk waar de onderzoekers van het lectoraat zich over buigen. Momenteel is de associate lector samen met collega’s bezig met onderzoek voor de opleidingen Life Sciences and Chemistry dat de studie-uitval moet helpen verminderen. De methode die de onderzoekers daarbij hanteren is de changelab methode. ‘Kenmerkend voor die methode, zegt Coppoolse, ‘is een systemische manier van kijken.’ Dat is voor het vinden van oplossingen voor het vraagstuk van studie-uitval cruciaal zegt hij. ‘Nogmaals, de eenvoudige oplossingen volstaan niet. Anders hadden de betrokkenen binnen de opleidingen dat natuurlijk allang bedacht. Dat zijn immers slimme en verstandige mensen. Er moet dus meer aan de hand zijn.’
Systemisch kijken
Systemisch kijken en onderzoeken vereist, zo vervolgt Coppoolse, dat je met het team – zowel de docenten als het management – gezamenlijk op zoek gaat naar antwoorden op fundamentele vragen als: wat is onze visie op onderwijs, hebben we daar een gezamenlijk idee over? Wat is eigenlijk ons beeld en wat zijn onze verwachtingen van studenten?
Coppoolse: ‘In de praktijk zie je dat er een groep docenten is die zegt: “mijn verwachtingen zijn dat deze studenten horen te functioneren op een niveau waar ik op functioneer.” Anderen zeggen: “ja, wacht even. Het zijn startende studenten. Jongens en meisjes komen net van de middelbare school af. Die eisen kunnen we niet stellen in de propedeuse.” Het duidelijk krijgen van dat soort beelden en verschillende ideeën is belangrijk. Daar moet je een gesprek over voeren voordat je gaat naar one shot oplossingen om studie-uitval te verminderen.’
Moeten die ideeën en beelden van docenten uiteindelijk hetzelfde zijn? Of is het niet erg dat er verschillende ideeën zijn over wat studenten moeten kennen en kunnen?
Coppoolse: ‘Interessante vraag en eigenlijk zitten we midden in het proces van het beantwoorden ervan. Ons onderzoek en project heeft ook als naam Gedeelde beelden. Ik denk, als je me deze vraag vijftien jaar geleden had gesteld, ik dan had gezegd: ja, dat is nodig, dat die ideeën overeenkomen. Anders heb je geen draagvlak. Mijn opvatting vandaag de dag is dat dit een utopie is. Het zou al mooi zijn wanneer je van elkaar weet dat er verschillende beelden en ideeën zijn. En dat je als docenten en managers binnen een opleiding met die werkelijkheid kan omgaan.’
Wat beogen jullie met het onderzoek en het project Gedeelde beelden bij Life Sciences & Chemistry, is er een einddoel?
Coppoolse: De changelab methodiek die we hanteren heeft een aantal stappen in zich. Zoals ik zei is daarbij die systemische manier van kijken belangrijk. Dus eerst probeer je te begrijpen, wat de brandende kwesties of punten van fricties zijn. Daarna probeer je te begrijpen hoe in het systeem de ingewikkeldheden zitten. En daarna ga je langzaam met elkaar toewerken naar mogelijke oplossingen. Dus waar wij heel blij mee zouden zijn is als er straks binnen het team begrip is over de situatie, dat ze hun eigen complexiteit scherp hebben. En dat het team met oplossingen komt die ook die passen bij die complexiteit. En ik kan me voorstellen dat dat dan niet één oplossing is voor het verminderen van studie-uitval. Maar dat dat een set van oplossingen is die, waarmee je dat vraagstuk in beweging gaat krijgen.
‘In de veranderkunde heb je het Pareto principle. Dat principe gaat ervan uit dat als tachtig procent van de medewerkers een probleem begrijpt en je ziet kans om twintig procent in beweging te krijgen dat je dan het systeem om krijgt.’
Schuren
Soms kan de tijd die veranderingen in het onderwijs vereisen, schuren met de eisen en de context van de onderwijspraktijk, erkent Coppoolse. ‘De tijdsfactor is denk ik een hele belangrijke kwestie in dit soort verandervraagstukken. We hebben weleens te maken gehad met teams waarbij je merkt dat er een hoop gezamenlijk te bespreken en uit te dokteren valt. En dat kost tijd. Maar voor de docenten ligt er dan een druk op omdat in september het nieuwe onderwijsjaar moet beginnen. Ja, dus de praktijkcontext waarin docenten opereren, die kan soms schuren met wat er vanuit veranderkundig oogpunt nodig is en wat zou moeten.’
Dr. Remco Coppoolse studeerde fysiotherapie, bewegingswetenschappen en opleidingskunde en promoveerde op het thema onderwijsinnovatie. Het centrale thema in zijn werk is hoe leiders van innovatie een veranderinitiatief naar succes leiden. De laatste jaren combineert hij zijn advies- en onderzoekswerk met het begeleiden van projectleiders onderwijsinnovatie in het hbo. Ook in andere sectoren van het onderwijs verzorgt hij opleidingsactiviteiten voor projectleiders, lijnmanagers en andere leiders van onderwijsinnovatie binnen Hogeschool Utrecht.
. . .
‘Een
simpele oplossing
voor studie
uitval is er niet’
Remco Coppoolse is associate lector Organiseren van Verandering in Onderwijs (OVO). Momenteel is hij betrokken bij onderzoek bij opleidingen in het technisch domein. Dat onderzoek moet het vraagstuk van studie-uitval helpen oplossen. Daarbij is een ‘systemische kijk’ nodig, benadrukt hij. ‘Sommige vraagstukken zijn veel complexer dan we op het eerste oog denken.’
Door Olaf Stomp
‘We moeten anders leren kijken naar een vraagstuk als studie-uitval’, zegt Remco Coppoolse, associate lector Organiseren van Verandering in Onderwijs (OVO). Volgens hem is lange tijd in het hoger onderwijs de dominante gedachte geweest, ook bij andere vraagstukken, dat als er een probleem is er snel een oplossing voor moet worden gevonden en liefst met een lineaire aanpak. En dat gaat vaak niet, is zijn stelling. ‘Sommige vraagstukken, zoals studie-uitval, zijn complexer dan we op het eerste oog denken. Die vragen om een meer systemische en dynamische aanpak.’
De neiging is vaak, vervolgt Coppoolse, om met quick fixes de boel te repareren. Hij geeft een voorbeeld. ‘Stel dat een opleiding kampt met een studie-uitval in het propedeusejaar van vijftig procent. Dan wordt er vaak geschoten met wat ik noem one shots, relatief eenvoudige oplossingen. Dat je bijvoorbeeld een buddysysteem organiseert voor eerstejaarsstudenten of dat je studiecoaches inzet. Dat kan werken en soms zelfs effectief zijn, maar het is vaak niet de enige oplossing of raakt niet de onderliggende kwestie.’
Duurzame vernieuwing
Het lectoraat waar Coppoolse deel van uitmaakt en dat sinds een paar jaar bestaat, is gespecialiseerd in het leren begrijpen en helpen oplossen van complexe onderwijsvraagstukken. Coppoolse: ‘Leidraad bij wat we doen is, hoe kunnen we complexe vraagstukken in het onderwijs enerzijds beter begrijpen en anderzijds zodanig begeleiden dat het ook leidt tot duurzame vernieuwing. Belangrijk daarbij is: hoe gaan mensen met elkaar om? Waarom doet de leider het een en doet het team het ander? Hoe organiseer je afstemming binnen zo'n team? Is afstemming altijd nodig? Wat voor invloeden spelen er van buitenaf? Welke invloeden spelen er van binnenuit?’
Slimme mensen
Studie-uitval is een onmiskenbaar voorbeeld van een complex vraagstuk waar de onderzoekers van het lectoraat zich over buigen. Momenteel is de associate lector samen met collega’s bezig met onderzoek voor de opleidingen Life Sciences and Chemistry dat de studie-uitval moet helpen verminderen. De methode die de onderzoekers daarbij hanteren is de changelab methode. ‘Kenmerkend voor die methode, zegt Coppoolse, ‘is een systemische manier van kijken.’ Dat is voor het vinden van oplossingen voor het vraagstuk van studie-uitval cruciaal zegt hij. ‘Nogmaals, de eenvoudige oplossingen volstaan niet. Anders hadden de betrokkenen binnen de opleidingen dat natuurlijk allang bedacht. Dat zijn immers slimme en verstandige mensen. Er moet dus meer aan de hand zijn.’
Systemisch kijken
Systemisch kijken en onderzoeken vereist, zo vervolgt Coppoolse, dat je met het team – zowel de docenten als het management – gezamenlijk op zoek gaat naar antwoorden op fundamentele vragen als: wat is onze visie op onderwijs, hebben we daar een gezamenlijk idee over? Wat is eigenlijk ons beeld en wat zijn onze verwachtingen van studenten?
Coppoolse: ‘In de praktijk zie je dat er een groep docenten is die zegt: “mijn verwachtingen zijn dat deze studenten horen te functioneren op een niveau waar ik op functioneer.” Anderen zeggen: “ja, wacht even. Het zijn startende studenten. Jongens en meisjes komen net van de middelbare school af. Die eisen kunnen we niet stellen in de propedeuse.” Het duidelijk krijgen van dat soort beelden en verschillende ideeën is belangrijk. Daar moet je een gesprek over voeren voordat je gaat naar one shot oplossingen om studie-uitval te verminderen.’
Moeten die ideeën en beelden van docenten uiteindelijk hetzelfde zijn? Of is het niet erg dat er verschillende ideeën zijn over wat studenten moeten kennen en kunnen?
Coppoolse: ‘Interessante vraag en eigenlijk zitten we midden in het proces van het beantwoorden ervan. Ons onderzoek en project heeft ook als naam Gedeelde beelden. Ik denk, als je me deze vraag vijftien jaar geleden had gesteld, ik dan had gezegd: ja, dat is nodig, dat die ideeën overeenkomen. Anders heb je geen draagvlak. Mijn opvatting vandaag de dag is dat dit een utopie is. Het zou al mooi zijn wanneer je van elkaar weet dat er verschillende beelden en ideeën zijn. En dat je als docenten en managers binnen een opleiding met die werkelijkheid kan omgaan.’
Wat beogen jullie met het onderzoek en het project Gedeelde beelden bij Life Sciences & Chemistry, is er een einddoel?
Coppoolse: De changelab methodiek die we hanteren heeft een aantal stappen in zich. Zoals ik zei is daarbij die systemische manier van kijken belangrijk. Dus eerst probeer je te begrijpen, wat de brandende kwesties of punten van fricties zijn. Daarna probeer je te begrijpen hoe in het systeem de ingewikkeldheden zitten. En daarna ga je langzaam met elkaar toewerken naar mogelijke oplossingen. Dus waar wij heel blij mee zouden zijn is als er straks binnen het team begrip is over de situatie, dat ze hun eigen complexiteit scherp hebben. En dat het team met oplossingen komt die ook die passen bij die complexiteit. En ik kan me voorstellen dat dat dan niet één oplossing is voor het verminderen van studie-uitval. Maar dat dat een set van oplossingen is die, waarmee je dat vraagstuk in beweging gaat krijgen.
‘In de veranderkunde heb je het Pareto principle. Dat principe gaat ervan uit dat als tachtig procent van de medewerkers een probleem begrijpt en je ziet kans om twintig procent in beweging te krijgen dat je dan het systeem om krijgt.’
Schuren
Soms kan de tijd die veranderingen in het onderwijs vereisen, schuren met de eisen en de context van de onderwijspraktijk, erkent Coppoolse. ‘De tijdsfactor is denk ik een hele belangrijke kwestie in dit soort verandervraagstukken. We hebben weleens te maken gehad met teams waarbij je merkt dat er een hoop gezamenlijk te bespreken en uit te dokteren valt. En dat kost tijd. Maar voor de docenten ligt er dan een druk op omdat in september het nieuwe onderwijsjaar moet beginnen. Ja, dus de praktijkcontext waarin docenten opereren, die kan soms schuren met wat er vanuit veranderkundig oogpunt nodig is en wat zou moeten.’
Dr. Remco Coppoolse studeerde fysiotherapie, bewegingswetenschappen en opleidingskunde en promoveerde op het thema onderwijsinnovatie. Het centrale thema in zijn werk is hoe leiders van innovatie een veranderinitiatief naar succes leiden. De laatste jaren combineert hij zijn advies- en onderzoekswerk met het begeleiden van projectleiders onderwijsinnovatie in het hbo. Ook in andere sectoren van het onderwijs verzorgt hij opleidingsactiviteiten voor projectleiders, lijnmanagers en andere leiders van onderwijsinnovatie binnen Hogeschool Utrecht.
. . .
‘Een simpele oplossing voor studie-uitval is er niet’
Remco Coppoolse is associate lector Organiseren van Verandering in Onderwijs (OVO). Momenteel is hij betrokken bij onderzoek bij opleidingen in het technisch domein. Dat onderzoek moet het vraagstuk van studie-uitval helpen oplossen. Daarbij is een ‘systemische kijk’ nodig, benadrukt hij. ‘Sommige vraagstukken zijn veel complexer dan we op het eerste oog denken.’
Door Olaf Stomp
‘We moeten anders leren kijken naar een vraagstuk als studie-uitval’, zegt Remco Coppoolse, associate lector Organiseren van Verandering in Onderwijs (OVO). Volgens hem is lange tijd in het hoger onderwijs de dominante gedachte geweest, ook bij andere vraagstukken, dat als er een probleem is er snel een oplossing voor moet worden gevonden en liefst met een lineaire aanpak. En dat gaat vaak niet, is zijn stelling. ‘Sommige vraagstukken, zoals studie-uitval, zijn complexer dan we op het eerste oog denken. Die vragen om een meer systemische en dynamische aanpak.’
De neiging is vaak, vervolgt Coppoolse, om met quick fixes de boel te repareren. Hij geeft een voorbeeld. ‘Stel dat een opleiding kampt met een studie-uitval in het propedeusejaar van vijftig procent. Dan wordt er vaak geschoten met wat ik noem one shots, relatief eenvoudige oplossingen. Dat je bijvoorbeeld een buddysysteem organiseert voor eerstejaarsstudenten of dat je studiecoaches inzet. Dat kan werken en soms zelfs effectief zijn, maar het is vaak niet de enige oplossing of raakt niet de onderliggende kwestie.’
Duurzame vernieuwing
Het lectoraat waar Coppoolse deel van uitmaakt en dat sinds een paar jaar bestaat, is gespecialiseerd in het leren begrijpen en helpen oplossen van complexe onderwijsvraagstukken. Coppoolse: ‘Leidraad bij wat we doen is, hoe kunnen we complexe vraagstukken in het onderwijs enerzijds beter begrijpen en anderzijds zodanig begeleiden dat het ook leidt tot duurzame vernieuwing. Belangrijk daarbij is: hoe gaan mensen met elkaar om? Waarom doet de leider het een en doet het team het ander? Hoe organiseer je afstemming binnen zo'n team? Is afstemming altijd nodig? Wat voor invloeden spelen er van buitenaf? Welke invloeden spelen er van binnenuit?’
Slimme mensen
Studie-uitval is een onmiskenbaar voorbeeld van een complex vraagstuk waar de onderzoekers van het lectoraat zich over buigen. Momenteel is de associate lector samen met collega’s bezig met onderzoek voor de opleidingen Life Sciences and Chemistry dat de studie-uitval moet helpen verminderen. De methode die de onderzoekers daarbij hanteren is de changelab methode. ‘Kenmerkend voor die methode, zegt Coppoolse, ‘is een systemische manier van kijken.’ Dat is voor het vinden van oplossingen voor het vraagstuk van studie-uitval cruciaal zegt hij. ‘Nogmaals, de eenvoudige oplossingen volstaan niet. Anders hadden de betrokkenen binnen de opleidingen dat natuurlijk allang bedacht. Dat zijn immers slimme en verstandige mensen. Er moet dus meer aan de hand zijn.’
Systemisch kijken
Systemisch kijken en onderzoeken vereist, zo vervolgt Coppoolse, dat je met het team – zowel de docenten als het management – gezamenlijk op zoek gaat naar antwoorden op fundamentele vragen als: wat is onze visie op onderwijs, hebben we daar een gezamenlijk idee over? Wat is eigenlijk ons beeld en wat zijn onze verwachtingen van studenten?
Coppoolse: ‘In de praktijk zie je dat er een groep docenten is die zegt: “mijn verwachtingen zijn dat deze studenten horen te functioneren op een niveau waar ik op functioneer.” Anderen zeggen: “ja, wacht even. Het zijn startende studenten. Jongens en meisjes komen net van de middelbare school af. Die eisen kunnen we niet stellen in de propedeuse.” Het duidelijk krijgen van dat soort beelden en verschillende ideeën is belangrijk. Daar moet je een gesprek over voeren voordat je gaat naar one shot oplossingen om studie-uitval te verminderen.’
Moeten die ideeën en beelden van docenten uiteindelijk hetzelfde zijn? Of is het niet erg dat er verschillende ideeën zijn over wat studenten moeten kennen en kunnen?
Coppoolse: ‘Interessante vraag en eigenlijk zitten we midden in het proces van het beantwoorden ervan. Ons onderzoek en project heeft ook als naam Gedeelde beelden. Ik denk, als je me deze vraag vijftien jaar geleden had gesteld, ik dan had gezegd: ja, dat is nodig, dat die ideeën overeenkomen. Anders heb je geen draagvlak. Mijn opvatting vandaag de dag is dat dit een utopie is. Het zou al mooi zijn wanneer je van elkaar weet dat er verschillende beelden en ideeën zijn. En dat je als docenten en managers binnen een opleiding met die werkelijkheid kan omgaan.’
Wat beogen jullie met het onderzoek en het project Gedeelde beelden bij Life Sciences & Chemistry, is er een einddoel?
Coppoolse: De changelab methodiek die we hanteren heeft een aantal stappen in zich. Zoals ik zei is daarbij die systemische manier van kijken belangrijk. Dus eerst probeer je te begrijpen, wat de brandende kwesties of punten van fricties zijn. Daarna probeer je te begrijpen hoe in het systeem de ingewikkeldheden zitten. En daarna ga je langzaam met elkaar toewerken naar mogelijke oplossingen. Dus waar wij heel blij mee zouden zijn is als er straks binnen het team begrip is over de situatie, dat ze hun eigen complexiteit scherp hebben. En dat het team met oplossingen komt die ook die passen bij die complexiteit. En ik kan me voorstellen dat dat dan niet één oplossing is voor het verminderen van studie-uitval. Maar dat dat een set van oplossingen is die, waarmee je dat vraagstuk in beweging gaat krijgen.
‘In de veranderkunde heb je het Pareto principle. Dat principe gaat ervan uit dat als tachtig procent van de medewerkers een probleem begrijpt en je ziet kans om twintig procent in beweging te krijgen dat je dan het systeem om krijgt.’
Schuren
Soms kan de tijd die veranderingen in het onderwijs vereisen, schuren met de eisen en de context van de onderwijspraktijk, erkent Coppoolse. ‘De tijdsfactor is denk ik een hele belangrijke kwestie in dit soort verandervraagstukken. We hebben weleens te maken gehad met teams waarbij je merkt dat er een hoop gezamenlijk te bespreken en uit te dokteren valt. En dat kost tijd. Maar voor de docenten ligt er dan een druk op omdat in september het nieuwe onderwijsjaar moet beginnen. Ja, dus de praktijkcontext waarin docenten opereren, die kan soms schuren met wat er vanuit veranderkundig oogpunt nodig is en wat zou moeten.’
Dr. Remco Coppoolse studeerde fysiotherapie, bewegingswetenschappen en opleidingskunde en promoveerde op het thema onderwijsinnovatie. Het centrale thema in zijn werk is hoe leiders van innovatie een veranderinitiatief naar succes leiden. De laatste jaren combineert hij zijn advies- en onderzoekswerk met het begeleiden van projectleiders onderwijsinnovatie in het hbo. Ook in andere sectoren van het onderwijs verzorgt hij opleidingsactiviteiten voor projectleiders, lijnmanagers en andere leiders van onderwijsinnovatie binnen Hogeschool Utrecht.
. . .
‘Een simpele oplossing voor studie-uitval is er niet’
Als een student niet aan studeren toekomt, is er nog altijd de StudieHUiskamer. Wie gaan er heen, wat gebeurt er in zo’n klasje en werkt het? De Omslag ging kijken en sprak met studenten en begeleiders.
Door Rachel Kloek
Michiel van den Anker is naast decaan, coach in een van de StudieHUkamers. Hij is een groot voorstander van deze vorm van begeleiding. ‘Je wordt aan de HU tot het vierde jaar redelijk aan het handje genomen. Maar in het vierde jaar is het ineens pats-boem “dit is de opdracht voor komende vier maanden en succes!”’
Van den Anker voert veel een-op-eengesprekken met de studenten. ‘Er is vaak weerstand bij ze, of ze zitten in moeilijke situaties. Bijvoorbeeld studenten die aan het werk zijn gegaan en niet weten ze hoe ze weer kunnen leren voor hun tentamens.
De StudieHUiskamer is HU-overstijgend, iedere student kan er gebruik van maken. Er zijn elke dag twee van deze kamers die de hele dag draaien. Studenten kunnen eraan meedoen, een dag in de week, vooral afstudeerders. Van den Anker: ‘Vaak zijn ze hun motivatie kwijt en ook het contact met de opleiding. Deze dag zitten ze bij elkaar en dat geeft ze steun, ook al zijn ze niet van dezelfde opleiding.’
Sinds kort is de studieHUiskamer niet alleen voor afstudeerders, maar ook voor alle studenten, vanaf het begin van de studie. Van den Anker: ‘Bij eerstejaars zitten we meer op de structuur, het consequent bijhouden van de planning. Als je vers van de havo komt, heb je dat vaak nodig. Bij die groepen zitten student-coaches, dat zijn ouderejaars studenten. Je merkt dat studenten het meer nodig hebben dan vijf jaar geleden. Ze zijn druk, willen van alles en de studie lijdt daaronder.’
Van den Anker ziet het liefst dat iedere opleiding één eigen huiskamer krijgt, zoals bij de opleiding ICT het geval is. ‘Ik heb bijvoorbeeld nu tien studenten van Journalistiek in een groep. Dan denk ik: Ja, meneer de instituutsdirecteur, het wordt tijd om een eigen kamer te openen. Dat weet hij ook en hij is ermee bezig.’
De huiskamers bestaan vier jaar, maar zijn nog niet heel bekend binnen de HU. Volgens Van den Anker weten de mensen van STIP vaak niet wat de huiskamer inhoudt, en zijn de recepties niet op de hoogte van het bestaan ervan. Maar omdat ze een wachtlijst hebben, promoten ze zelf ook niet actief.'
Mirjam Komen: begeleider in de StudieHUiskamer
‘We beginnen tussen negen uur en half tien. Dan vraag ik of studenten behoefte hebben aan een gesprekje. Ik mail, app of bel met degenen die later komen of verhinderd zijn. Ik wil dat studenten op deze dag zoveel mogelijk geconcentreerd kunnen studeren.’
Ondersteuning en begeleiding kan gaan om praktische zaken, maar ook om de emotionele kant. Komen: ‘Dat betekent dat ik soms de dag erna een appje stuur naar iemand die vandaag zat te stressen voor een bepaald tentamen. Ze weten dat ik hier ben en ze kunnen op me rekenen. Gedurende de week is er soms aanleiding om te vragen of iets gelukt is. Een enkele keer ga ik mee voor een gesprek met een docent of SLB-er.
‘Ik doe de StudieHUiskamer een dag per week en dat is een intensieve dag. De individuele gesprekken zijn intensief. Ook wil ik de groep aandacht geven. In de pauzes ga ik altijd mee voor gesprekjes over van alles en nog wat. Het moet voor iedereen vertrouwd voelen, daarom werk ik ook aan groepsdynamiek. Ik ben blij met mijn ervaring als schoolpsycholoog, docent (nu psychologie) en coördinator (van de minor Toegepaste Psychologie). Voor mij komt hier alles samen: Hoe gaan we om met onze studenten, hoe werken de systemen, en hoe zorgen we dat ze alles krijgen om zich goed kunnen ontwikkelen? Je kunt volgens een vast stramien werken en iedereen vragen hoe hij erbij zit en wat ie nodig heeft, maar iemand die over een uur een opdracht af moet hebben heeft daar geen behoefte aan. Ik wil dus voortdurend kijken naar wat iemand nodig heeft.’
. . .
De StudieHUiskamer is een initiatief vanuit het Student Support Centre (SSC). Er zijn dertien plaatsen in de twaalf StudieHUiskamers 5+ en vijftien in de zeven StudieHUiskamers 1-4.
Daarnaast is er één speciaal voor Engelstalige studenten en één in de avond voor deeltijdstudenten of studenten die overdag werken. In januari 2022 opende de eerste StudieHUiskamer voor studenten van jaar 1 tot 4. In deze HUiskamer ligt de nadruk op het bieden van structuur en groepsvorming.
studiehuiskamer - de begeleiders
Als een student niet aan studeren toekomt, is er nog altijd de StudieHUiskamer. Wie gaan er heen, wat gebeurt er in zo’n klasje en werkt het? De Omslag ging kijken en sprak met studenten en begeleiders.
Door Rachel Kloek
Michiel van den Anker is naast decaan, coach in een van de StudieHUkamers. Hij is een groot voorstander van deze vorm van begeleiding. ‘Je wordt aan de HU tot het vierde jaar redelijk aan het handje genomen. Maar in het vierde jaar is het ineens pats-boem “dit is de opdracht voor komende vier maanden en succes!”’
Van den Anker voert veel een-op-eengesprekken met de studenten. ‘Er is vaak weerstand bij ze, of ze zitten in moeilijke situaties. Bijvoorbeeld studenten die aan het werk zijn gegaan en niet weten ze hoe ze weer kunnen leren voor hun tentamens.
De StudieHUiskamer is HU-overstijgend, iedere student kan er gebruik van maken. Er zijn elke dag twee van deze kamers die de hele dag draaien. Studenten kunnen eraan meedoen, een dag in de week, vooral afstudeerders. Van den Anker: ‘Vaak zijn ze hun motivatie kwijt en ook het contact met de opleiding. Deze dag zitten ze bij elkaar en dat geeft ze steun, ook al zijn ze niet van dezelfde opleiding.’
Sinds kort is de studieHUiskamer niet alleen voor afstudeerders, maar ook voor alle studenten, vanaf het begin van de studie. Van den Anker: ‘Bij eerstejaars zitten we meer op de structuur, het consequent bijhouden van de planning. Als je vers van de havo komt, heb je dat vaak nodig. Bij die groepen zitten student-coaches, dat zijn ouderejaars studenten. Je merkt dat studenten het meer nodig hebben dan vijf jaar geleden. Ze zijn druk, willen van alles en de studie lijdt daaronder.’
Van den Anker ziet het liefst dat iedere opleiding één eigen huiskamer krijgt, zoals bij de opleiding ICT het geval is. ‘Ik heb bijvoorbeeld nu tien studenten van Journalistiek in een groep. Dan denk ik: Ja, meneer de instituutsdirecteur, het wordt tijd om een eigen kamer te openen. Dat weet hij ook en hij is ermee bezig.’
De huiskamers bestaan vier jaar, maar zijn nog niet heel bekend binnen de HU. Volgens Van den Anker weten de mensen van STIP vaak niet wat de huiskamer inhoudt, en zijn de recepties niet op de hoogte van het bestaan ervan. Maar omdat ze een wachtlijst hebben, promoten ze zelf ook niet actief.'
Mirjam Komen: begeleider in de StudieHUiskamer
‘We beginnen tussen negen uur en half tien. Dan vraag ik of studenten behoefte hebben aan een gesprekje. Ik mail, app of bel met degenen die later komen of verhinderd zijn. Ik wil dat studenten op deze dag zoveel mogelijk geconcentreerd kunnen studeren.’
Ondersteuning en begeleiding kan gaan om praktische zaken, maar ook om de emotionele kant. Komen: ‘Dat betekent dat ik soms de dag erna een appje stuur naar iemand die vandaag zat te stressen voor een bepaald tentamen. Ze weten dat ik hier ben en ze kunnen op me rekenen. Gedurende de week is er soms aanleiding om te vragen of iets gelukt is. Een enkele keer ga ik mee voor een gesprek met een docent of SLB-er.
‘Ik doe de StudieHUiskamer een dag per week en dat is een intensieve dag. De individuele gesprekken zijn intensief. Ook wil ik de groep aandacht geven. In de pauzes ga ik altijd mee voor gesprekjes over van alles en nog wat. Het moet voor iedereen vertrouwd voelen, daarom werk ik ook aan groepsdynamiek. Ik ben blij met mijn ervaring als schoolpsycholoog, docent (nu psychologie) en coördinator (van de minor Toegepaste Psychologie). Voor mij komt hier alles samen: Hoe gaan we om met onze studenten, hoe werken de systemen, en hoe zorgen we dat ze alles krijgen om zich goed kunnen ontwikkelen? Je kunt volgens een vast stramien werken en iedereen vragen hoe hij erbij zit en wat ie nodig heeft, maar iemand die over een uur een opdracht af moet hebben heeft daar geen behoefte aan. Ik wil dus voortdurend kijken naar wat iemand nodig heeft.’
. . .
De StudieHUiskamer is een initiatief vanuit het Student Support Centre (SSC). Er zijn dertien plaatsen in de twaalf StudieHUiskamers 5+ en vijftien in de zeven StudieHUiskamers 1-4.
Daarnaast is er één speciaal voor Engelstalige studenten en één in de avond voor deeltijdstudenten of studenten die overdag werken. In januari 2022 opende de eerste StudieHUiskamer voor studenten van jaar 1 tot 4. In deze HUiskamer ligt de nadruk op het bieden van structuur en groepsvorming.
studiehuiskamer - de begeleiders
Als een student niet aan studeren toekomt, is er nog altijd de StudieHUiskamer. Wie gaan er heen, wat gebeurt er in zo’n klasje en werkt het? De Omslag ging kijken en sprak met studenten en begeleiders.
Door Rachel Kloek
Michiel van den Anker is naast decaan, coach in een van de StudieHUkamers. Hij is een groot voorstander van deze vorm van begeleiding. ‘Je wordt aan de HU tot het vierde jaar redelijk aan het handje genomen. Maar in het vierde jaar is het ineens pats-boem “dit is de opdracht voor komende vier maanden en succes!”’
Van den Anker voert veel een-op-eengesprekken met de studenten. ‘Er is vaak weerstand bij ze, of ze zitten in moeilijke situaties. Bijvoorbeeld studenten die aan het werk zijn gegaan en niet weten ze hoe ze weer kunnen leren voor hun tentamens.
De StudieHUiskamer is HU-overstijgend, iedere student kan er gebruik van maken. Er zijn elke dag twee van deze kamers die de hele dag draaien. Studenten kunnen eraan meedoen, een dag in de week, vooral afstudeerders. Van den Anker: ‘Vaak zijn ze hun motivatie kwijt en ook het contact met de opleiding. Deze dag zitten ze bij elkaar en dat geeft ze steun, ook al zijn ze niet van dezelfde opleiding.’
Sinds kort is de studieHUiskamer niet alleen voor afstudeerders, maar ook voor alle studenten, vanaf het begin van de studie. Van den Anker: ‘Bij eerstejaars zitten we meer op de structuur, het consequent bijhouden van de planning. Als je vers van de havo komt, heb je dat vaak nodig. Bij die groepen zitten student-coaches, dat zijn ouderejaars studenten. Je merkt dat studenten het meer nodig hebben dan vijf jaar geleden. Ze zijn druk, willen van alles en de studie lijdt daaronder.’
Van den Anker ziet het liefst dat iedere opleiding één eigen huiskamer krijgt, zoals bij de opleiding ICT het geval is. ‘Ik heb bijvoorbeeld nu tien studenten van Journalistiek in een groep. Dan denk ik: Ja, meneer de instituutsdirecteur, het wordt tijd om een eigen kamer te openen. Dat weet hij ook en hij is ermee bezig.’
De huiskamers bestaan vier jaar, maar zijn nog niet heel bekend binnen de HU. Volgens Van den Anker weten de mensen van STIP vaak niet wat de huiskamer inhoudt, en zijn de recepties niet op de hoogte van het bestaan ervan. Maar omdat ze een wachtlijst hebben, promoten ze zelf ook niet actief.'
Mirjam Komen: begeleider in de StudieHUiskamer
‘We beginnen tussen negen uur en half tien. Dan vraag ik of studenten behoefte hebben aan een gesprekje. Ik mail, app of bel met degenen die later komen of verhinderd zijn. Ik wil dat studenten op deze dag zoveel mogelijk geconcentreerd kunnen studeren.’
Ondersteuning en begeleiding kan gaan om praktische zaken, maar ook om de emotionele kant. Komen: ‘Dat betekent dat ik soms de dag erna een appje stuur naar iemand die vandaag zat te stressen voor een bepaald tentamen. Ze weten dat ik hier ben en ze kunnen op me rekenen. Gedurende de week is er soms aanleiding om te vragen of iets gelukt is. Een enkele keer ga ik mee voor een gesprek met een docent of SLB-er.
‘Ik doe de StudieHUiskamer een dag per week en dat is een intensieve dag. De individuele gesprekken zijn intensief. Ook wil ik de groep aandacht geven. In de pauzes ga ik altijd mee voor gesprekjes over van alles en nog wat. Het moet voor iedereen vertrouwd voelen, daarom werk ik ook aan groepsdynamiek. Ik ben blij met mijn ervaring als schoolpsycholoog, docent (nu psychologie) en coördinator (van de minor Toegepaste Psychologie). Voor mij komt hier alles samen: Hoe gaan we om met onze studenten, hoe werken de systemen, en hoe zorgen we dat ze alles krijgen om zich goed kunnen ontwikkelen? Je kunt volgens een vast stramien werken en iedereen vragen hoe hij erbij zit en wat ie nodig heeft, maar iemand die over een uur een opdracht af moet hebben heeft daar geen behoefte aan. Ik wil dus voortdurend kijken naar wat iemand nodig heeft.’
De StudieHUiskamer is een initiatief vanuit het Student Support Centre (SSC). Er zijn dertien plaatsen in de twaalf StudieHUiskamers 5+ en vijftien in de zeven StudieHUiskamers 1-4.
Daarnaast is er één speciaal voor Engelstalige studenten en één in de avond voor deeltijdstudenten of studenten die overdag werken. In januari 2022 opende de eerste StudieHUiskamer voor studenten van jaar 1 tot 4. In deze HUiskamer ligt de nadruk op het bieden van structuur en groepsvorming.
. . .
Huiskamergasten
Arthur
Social Work
‘Ik studeer al lang en heb vertraging opgelopen. Nu moet ik veel zelfstudie doen en aan de slag gaan. Ik mis de gezelligheid met anderen. Door corona dacht ik eerst mijn stages te lopen en daarna de verslagen te maken. Die stukken kwamen er niet, waardoor ik vertraging opliep. Ik heb last van zelfoverschatting en tegelijkertijd uitstelgedrag. Zo begin ik te laat en vervolgens vind ik alles wat ik maak niet goed genoeg, waardoor ik het niet inlever.’
Arthur maakt al drie jaar gebruik van de studieHUiskamer. Als hij dit niet had gehad, had hij zich al lang uitgeschreven. 'Dan was ik op een laag niveau ergens aan de slag gegaan. Ik ga nu met energie naar school en maak vorderingen. Ik betaal elk jaar collegegeld voor deze kamer, maar het is het waard, want ik was het overzicht kwijt. Ik ben helaas teruggezet naar het tweede jaar. De oude variant telt niet meer, ik moet alle vakken opnieuw volgen. Eens in de drie weken volg ik ook lessen via het schakelleerteam. Ik hoop over twee jaar klaar te zijn.’
. . .
Interesse?
Studenten kunnen zich inschrijven via een inschrijfformulier op HU Wegwijs. De inschrijving loopt meestal loopt via een decaan of studieloopbaanbegeleider die de StudieHUiskamer aanraadt.
Een groep bestaat uit 13 studenten. Er is ook een Engelstalige huiskamer. Studenten beginnen en eindigen gezamenlijk. Ze vieren dingen samen en lossen ook gezamenlijk problemen op. Op dit moment zijn er ongeveer 160 studenten in de StudieHUiskamer 5+ en 80 studenten in de StudieHUiskamer 1-4.
studiehuiskamer - de studenten
Huiskamergasten
‘Ik studeer al lang en heb vertraging opgelopen. Nu moet ik veel zelfstudie doen en aan de slag gaan. Ik mis de gezelligheid met anderen. Door corona dacht ik eerst mijn stages te lopen en daarna de verslagen te maken. Die stukken kwamen er niet, waardoor ik vertraging opliep. Ik heb last van zelfoverschatting en tegelijkertijd uitstelgedrag. Zo begin ik te laat en vervolgens vind ik alles wat ik maak niet goed genoeg, waardoor ik het niet inlever.’
Arthur maakt al drie jaar gebruik van de studieHUiskamer. Als hij dit niet had gehad, had hij zich al lang uitgeschreven. 'Dan was ik op een laag niveau ergens aan de slag gegaan. Ik ga nu met energie naar school en maak vorderingen. Ik betaal elk jaar collegegeld voor deze kamer, maar het is het waard, want ik was het overzicht kwijt. Ik ben helaas teruggezet naar het tweede jaar. De oude variant telt niet meer, ik moet alle vakken opnieuw volgen. Eens in de drie weken volg ik ook lessen via het schakelleerteam. Ik hoop over twee jaar klaar te zijn.’
. . .
Arthur Social Work
Interesse?
Studenten kunnen zich inschrijven via een inschrijfformulier op HU Wegwijs. De inschrijving loopt meestal loopt via een decaan of studieloopbaanbegeleider die de StudieHUiskamer aanraadt.
Een groep bestaat uit 13 studenten. Er is ook een Engelstalige huiskamer. Studenten beginnen en eindigen gezamenlijk. Ze vieren dingen samen en lossen ook gezamenlijk problemen op. Op dit moment zijn er ongeveer 160 studenten in de StudieHUiskamer 5+ en 80 studenten in de StudieHUiskamer 1-4.
studiehuiskamer - de studenten
‘Ik studeer al lang en heb vertraging opgelopen. Nu moet ik veel zelfstudie doen en aan de slag gaan. Ik mis de gezelligheid met anderen. Door corona dacht ik eerst mijn stages te lopen en daarna de verslagen te maken. Die stukken kwamen er niet, waardoor ik vertraging opliep. Ik heb last van zelfoverschatting en tegelijkertijd uitstelgedrag. Zo begin ik te laat en vervolgens vind ik alles wat ik maak niet goed genoeg, waardoor ik het niet inlever.’
Arthur maakt al drie jaar gebruik van de studieHUiskamer. Als hij dit niet had gehad, had hij zich al lang uitgeschreven. 'Dan was ik op een laag niveau ergens aan de slag gegaan. Ik ga nu met energie naar school en maak vorderingen. Ik betaal elk jaar collegegeld voor deze kamer, maar het is het waard, want ik was het overzicht kwijt. Ik ben helaas teruggezet naar het tweede jaar. De oude variant telt niet meer, ik moet alle vakken opnieuw volgen. Eens in de drie weken volg ik ook lessen via het schakelleerteam. Ik hoop over twee jaar klaar te zijn.’
Quinn
Journalistiek
‘Ik maak twee jaar gebruik van de studieHUiskamer, eens per week. Het eerste jaar zat ik ook in een bestuur en kwam ik vaak niet naar school. Daardoor kreeg ik achterstand. Quinn moest een drempel over. ‘Het is een huiswerkklas en dat voelt betuttelend. Maar het werkt en dus moet je je daar overheen zetten. Nu kom ik trouw elke dinsdag uit Huizen om aan mijn herkansingen te werken. Mijn agenda is geblokt die dag. Er is een vast clubje dat elke keer komt en dat is gezellig. 'Hopelijk ben ik in februari 2026 klaar.'
Janto
Communicatie
Janto zit sinds 2022 in de StudieHUiskamer en startte daarmee tijdens zijn vorige opleiding. Het geeft hem structuur in de week. 'Ik ben er elke dinsdag van negen tot vijf en ik hoop in 2027 klaar te zijn. Mijn eerdere studie kon ik niet afmaken door persoonlijke omstandigheden. Toen heb ik twee tussenjaren genomen en ben daarna met communicatie in deeltijd gestart.
Naast zijn opleiding werkt Janto twintig uur per week als planner bij bouwprojecten. Ook is hij studieHUiskamer-begeleider voor vijf uur per week. ‘Het persoonlijke contact en de structuur helpen goed tegen studie-uitval. Ik voel me gezien, dat had ik nodig om het af te kunnen maken.’
Mirou
Journalistiek
Mirou is naast student docent in het basis- en voortgezet onderwijs. Sinds een jaar zit ze op dinsdag in de studiehuiskamer. ‘Ik was de binding met school volkomen kwijt en moest in mijn eentje veel herkansen. Ik kon wel naar de HU gaan maar kwam niemand tegen die ik nog kende. Thuis kreeg ik niet veel gedaan en elke deadline voelde alsof ik net zo goed de volgende deadline kon nemen. Niemand vroeg waarom ik niet kwam opdagen.’
Nu zit ze hier wekelijks en heeft ze meer structuur. ‘Er zijn hier anderen die in hetzelfde schuitje zitten als ik. Het voelt minder alsof ik degene ben die het niet goed doet. Dat motiveert me en ik voel me weer verantwoordelijk voor mijn eigen punten. Bovendien vragen ze hoe het met me gaat en waar ik tegenaan loop. Zonder StudieHUiskamer had ik het misschien wel gered, maar had het nog langer geduurd. Ik hoop in juni 2025 klaar te zijn.’
Interesse?
Studenten kunnen zich inschrijven via een inschrijfformulier op HU Wegwijs. De inschrijving loopt meestal loopt via een decaan of studieloopbaanbegeleider die de StudieHUiskamer aanraadt.
Een groep bestaat uit 13 studenten. Er is ook een Engelstalige huiskamer. Studenten beginnen en eindigen gezamenlijk. Ze vieren dingen samen en lossen ook gezamenlijk problemen op. Op dit moment zijn er ongeveer 160 studenten in de StudieHUiskamer 5+ en 80 studenten in de StudieHUiskamer 1-4.
. . .
Arthur
Social Work
'We kunnen dit probleem niet met een toverstok fixen'
Voor Eva Reuling, lid van het college van bestuur, is het verhaal over studie-uitval heel duidelijk. Ze is verantwoordelijk voor onderwijsbeleid en studentsucces. Studie-uitval is ook daarom ‘haar’ onderwerp. Maar op die manier zal ze het zichzelf niet toe-eigenen. ‘Ik wil juist dat iedereen zich eigenaar voelt van studentsucces’, zegt ze. En dus wil ze het vooral niet van bovenaf dwingend opleggen, met verplichte maatregelen. Tegelijkertijd wil ze wel degelijk dat er meer gebeurt tegen studie-uitval. En spreekt ze op het eind ook wel degelijk een concrete doelstelling uit.
Door Marc Janssen
Reuling: ‘Bij uitval gaat het ons om óngewenste uitval, dat wil ik even onderstrepen. Er kunnen goede redenen voor zijn dat iemand tijdelijk de studie stopzet of een andere opleiding kiest. Dat is prima en juist in lijn met wat een student nodig heeft voor een goede start in de samenleving. Maar ongewenste uitval gaat over dat deel van de studenten die zich wat verloren voelt, of net even de slag niet kan maken tussen de vooropleiding en het hbo.’
En nee, die aandacht voor studie-uitval aan de HU is geen opgelegde verplichting vanuit het ministerie of een afspraak binnen het hoger onderwijs. Reuling ziet dit als een eigen onderwerp voor de HU. ‘Dit staat op de radar van het college omdat we ons daar zorgen over maken’, stelt ze. ‘Kijk naar het welzijn van studenten, de prestatie- en de financiële druk. Sinds corona zijn die zaken niet echt opgelost. En de uitval ligt te hoog.’ Concludeert ze stevig. Om er gelijk aan toe te voegen: ‘Al ligt het in de aanpak gedifferentieerd.’
Waarna ze even de tijd neemt om die differentiatie te maken: er zijn volgens haar drie redenen om als opleiding met uitval aan de slag te gaan. Ten eerste als de uitval veel hoger ligt dan het gemiddelde van dezelfde opleidingen in het land. Ten tweede: als de uitval een aantal jaren een stijgende trend toont bij een opleiding. Als laatste reden: als een opleiding zelf zegt: wij vinden dit een probleem. ‘Als ze daartoe zelf gemotiveerd zijn, is dat alleen maar mooi voor hun studenten om dat verder uit te zoeken.’
Nog even terug: je ziet studie-uitval duidelijk als onderdeel van studentsucces?
‘Ja, zeker. Onder studentsucces vallen bredere vragen zoals: heb je zelfvertrouwen, kun je echt vernieuwing brengen in de beroepspraktijk? Maar als je studie-uitval gaat uitpluizen, zie je dat het is ingebed in studentsucces. Het heeft soms enorme impact op de levens van die studenten. En het is een complex aan factoren die bijdragen aan waarom er zoveel uitval is. Aan sommige zaken kunnen wij niks veranderen, maar daarbij zeggen wij nu: laten we kijken wat we binnen onze eigen verantwoordelijkheid kunnen oplossen, binnen onze eigen muren van de hogeschool. Wat kunnen wij doen om die uitval te verminderen?’
En wat doe je dan?
‘Nou ja, we kunnen er niks aan doen dat studenten meer bijbanen hebben. Ze moeten werken om die kamers te betalen. Maar we hebben die ongewenste uitval goed uitgeplozen voor de hogeschool en dan zie je: het grootste probleem zit in het eerste jaar van de voltijd. En wel om twee redenen. Eén is: verkeerde studiekeuze gemaakt. En het andere is iets wat ik samenvat onder: gebrek aan contact en structuur. Dat geeft een heldere agenda over waar je kan beginnen.’
Voor de eerste groep ligt de aanpak bij de voorlichtingsactiviteiten voor bijvoorbeeld middelbare scholieren. Dan gaat het erom dat studenten met de open dag, proefstuderen en matching een realistisch beeld krijgen.
Voor studenten die aan de studie beginnen ligt de nadruk op de eerste honderd dagen. ‘Die zijn superbelangrijk. Daar kunnen we kijken: wat doen we nu? Hoe komen we goed in contact met de studenten? Hebben we ze in beeld? En zo ja, bellen we ze ook echt na als ze niet bij de eerste lessen komen, om maar een voorbeeld te noemen. Bieden we de structuur om die overgangstijd goed te laten verlopen? Want ze verlaten het voortgezet onderwijs en hier verwachten we ineens iets heel anders van ze. Dat werkt voor sommige studenten goed, maar voor sommigen ook niet. Daar kunnen we gewoon wat aan doen. Om zo de overgang te versoepelen en ze langzaam naar het bachelor niveau te brengen. Dat zijn duidelijke oplossingsrichtingen die wij ook kunnen uitvoeren.’
Maar zou je een deel daarvan niet aan de middelbare school moeten overlaten? Leren leren zou daadwerkelijk gebeurd moeten zijn, het zelfstandig zijn ook.
‘Dit valt in de categorie van: “het is de schuld van iemand anders.” Ik doe het met de situatie zoals die is. Daarvoor geldt dat sommige studenten dit inderdaad gewoon prima op de vooropleiding geleerd hebben, maar niet iedereen. Wij gaan voor de inclusieve benadering en dus krijgen mensen gewoon wat extra begeleiding als dat nodig is. Zodat ze aan het eind van het eerste jaar ook mee kunnen. We houden het daarmee dichtbij onszelf en pakken de oplossingen die je kunt pakken.’
Het is een duidelijke route: doe iets aan studie-uitval, onderzoek de achterliggende redenen en pak het op in de studievoorlichting én de eerste honderd dagen. Heel veel verder wil ze als cvb niet gaan in het richting geven. ‘We kunnen dit probleem niet met een toverstok fixen. Het gaat echt over het commitment van de teams en de opleidingen om te kijken: hoe zit het bij ons, met onze populatie? Hoe zit het programma in elkaar, wat voor begeleiding hebben we, wat voor rol hebben de leerteams? Hebben we dat in beeld, weten we dat? We vragen het inmiddels aan alle afhakers, dat wordt gemonitord. Dus daarmee hebben we veel informatie. Maar doen we daar ook wat mee? Leidt het tot andere besluiten? En voer je die ook dat uit? Ga je dat weer evalueren?’
Wat haar betreft zit daar de kern: een systematische aanpak van de uitval. ‘Er is afgelopen tien jaar veel gedaan en geprobeerd’, vervolgt ze. ‘Er is veel gelukt, het is niet allemaal kommer en kwel. Maar we kijken er nu systematisch naar en zetten in op een verbetercultuur, waarbij het in de planning en control cyclus is ingebakken. In de integrated reports van de instituten een aantal keren per jaar en in de managementplannen. Dat bespreken we als college met de directeur. Zo hopen we overal het structurele gesprek en de structurele rapportages in te bouwen. En ik hoop ook dat de opleidingscommissies het gaan bespreken. Want die studenten kunnen ook meedenken hierover: waar scheelt het bij deze specifieke opleiding aan? Dus we gaan voor een systematische aanpak, zonder dat we top-down gaan sturen, want dat wil ik niet.’
Maar kom je er dan wel? Rick Ikkersheim heeft het in zijn interview erover dat docenten soms uitval als iets vanzelfsprekends zien, dat het er nu eenmaal bij hoort.
‘Vanuit het college voel ik mij er verantwoordelijk voor om studie-uitval te prioriteren, en die systematische aanpak in de gaten te houden. Maar het is uiteindelijk aan de opleidingen om er wat aan te doen. En dan is Rick iemand die daarbij kan helpen. Hij zit ook aan tafel met de opleidingen om te kijken wat ze ter plekke willen doen.’
Maar herken je het dat het bij de cultuur hoort dat docenten zeggen: studie-uitval hoort er nou eenmaal bij.
‘Dat zou ik zelf niet zo generaliseren, nee. Veel collega's zijn enorm betrokken bij studenten en studentsucces. Op het moment dat je systematisch aandacht geeft aan studenten die een verkeerde keuze hebben gemaakt, is eigenlijk iedereen genegen om daar het goede in te doen. En HU-breed kunnen we daar beter in ondersteunen. Er gebeurt al veel, van Discover me, het studiehuis en peer coaching tot Keuzeadvies. Maar het gaat er ook om dat we al die activiteiten goed met elkaar verbinden en dat ze goed bekend zijn bij studenten. En als je het wil hebben over cultuurverandering, dan wil ik het vooral hebben over de vraag: wat kunnen we zelf doen? Dus los van de vraag: aan wie ligt het allemaal. En er zijn genoeg bewezen effectieve interventies die we kunnen inzetten. Vanuit goede intenties steken we binnen de HU soms veel energie in oplossingen die toch niet HU-breed gaan werken. Als we systematisch hiermee omgaan en kennis delen met elkaar over wat bewezen effectieve interventies zijn, dan krijgen we een goede aanpak.’
Heb je voorbeelden van interventies waarvan je zegt: die moeten we eigenlijk bij elke opleiding hebben?
‘Nee, want dan gaan we weer naar die top-down benadering toe. Dat vind ik niet aan het bestuur. Als een opleiding het voor elkaar krijgt om die ongewenste uitval terug te dringen, dan ga ik niet zeggen: dat moet eigenlijk met deze interventie. Vanuit OO&S is er een verbindingsofficier die zorgt dat we van elkaar blijven leren. Dat is een logische plek, van daaruit kunnen mensen elkaar ontmoeten en informatie delen. Verschillende diensten kunnen de opleidingen bovendien voorzien van nuttige data om een beeld te vormen van hun uitval.'
Maar geef je daar nog een doelstelling in mee, met een hard percentage?
‘Nee, we zeggen niet: het moet zoveel procent zijn. Maar wel: het moet elk jaar dalen. En dan is het aan instituten, directeuren en teams zelf om te zeggen: hier streven wij naar. Dat is al een ambitieus doel.’
Nog even over het bindend studieadvies. Sommige onderzoekers zeggen: dat zorgt voor minder studie-uitval, juist in het eerste jaar. Dus toch geen slecht idee, zo’n bsa?
‘Ach, dan zit je weer in zo'n panacée te denken en op die toer zit ik helemaal niet. We hebben een duidelijk beleid over hoe we omgaan met het bindend en dringend studieadvies. Je mag overstappen op het dringend studieadvies, dat moedigen we zelfs aan. Maar ook hier gaat het om de uitvoering. Je bent er niet door te zeggen: dit is het bindend studieadvies, daar moet je het mee doen. En je bent er ook niet als je het afschaft. Het gaat erom hoe je het uitwerkt en dat kun je nooit van boven naar beneden opleggen. Dat zijn wij in ieder geval niet van plan!’
Maar met een ander kabinet komt er misschien ook een andere benadering van dit thema.
‘Ja, maar laat het duidelijk zijn: Wij staan de inclusieve benadering voor. Iedereen krijgt hier een eerlijke kans om het niveau te halen. Er kunnen veel factoren zijn die je daarbij belemmeren - en dan is het onze verantwoordelijkheid om te zorgen dat je ook die kans krijgt. Niks is zo ongelijk als iedereen op dezelfde manier behandelen. Als je het helemaal strak trekt, werk je ook kansenongelijkheid in de hand. Dus we geven de ruimte aan de eerste generatie studenten om de codes te leren en mensen met een puberbrein krijgen meer tijd om er structuur in te brengen. Zo krijgt iedereen hier de kans om het studeren op zijn of haar manier op te pakken. En het vervolgens naar hun eigen hand te zetten.
Daarbij staat een langstudeerboete haaks op wat wij willen. Dat geeft meer stress voor studenten. En een miljard bezuinigen op hoger onderwijs gaat niet helpen om hier studenten meer succesvol te laten zijn. Daar ben ik kritisch op. Maar het is reden te meer om binnen de mogelijkheden die wij hebben te kijken: hoe kunnen wij zorgen dat de studenten die zich hier melden, een goede kans krijgen. En dat ze zich gezien voelen, contact maken, structuur krijgen. En gewoon de kans om hier een studie af te ronden, met zelfvertrouwen en alle skills straks verder te kunnen in de samenleving. Want dat is wat studentsucces is. Met een diploma dat waarde heeft op de arbeidsmarkt. Dat is onze core business.'
. . .
'We kunnen dit probleem niet met een toverstok fixen'
Voor Eva Reuling, lid van het college van bestuur, is het verhaal over studie-uitval heel duidelijk. Ze is verantwoordelijk voor onderwijsbeleid en studentsucces. Studie-uitval is ook daarom ‘haar’ onderwerp. Maar op die manier zal ze het zichzelf niet toe-eigenen. ‘Ik wil juist dat iedereen zich eigenaar voelt van studentsucces’, zegt ze. En dus wil ze het vooral niet van bovenaf dwingend opleggen, met verplichte maatregelen. Tegelijkertijd wil ze wel degelijk dat er meer gebeurt tegen studie-uitval. En spreekt ze op het eind ook wel degelijk een concrete doelstelling uit.
Door Marc Janssen
Reuling: ‘Bij uitval gaat het ons om óngewenste uitval, dat wil ik even onderstrepen. Er kunnen goede redenen voor zijn dat iemand tijdelijk de studie stopzet of een andere opleiding kiest. Dat is prima en juist in lijn met wat een student nodig heeft voor een goede start in de samenleving. Maar ongewenste uitval gaat over dat deel van de studenten die zich wat verloren voelt, of net even de slag niet kan maken tussen de vooropleiding en het hbo.’
En nee, die aandacht voor studie-uitval aan de HU is geen opgelegde verplichting vanuit het ministerie of een afspraak binnen het hoger onderwijs. Reuling ziet dit als een eigen onderwerp voor de HU. ‘Dit staat op de radar van het college omdat we ons daar zorgen over maken’, stelt ze. ‘Kijk naar het welzijn van studenten, de prestatie- en de financiële druk. Sinds corona zijn die zaken niet echt opgelost. En de uitval ligt te hoog.’ Concludeert ze stevig. Om er gelijk aan toe te voegen: ‘Al ligt het in de aanpak gedifferentieerd.’
Waarna ze even de tijd neemt om die differentiatie te maken: er zijn volgens haar drie redenen om als opleiding met uitval aan de slag te gaan. Ten eerste als de uitval veel hoger ligt dan het gemiddelde van dezelfde opleidingen in het land. Ten tweede: als de uitval een aantal jaren een stijgende trend toont bij een opleiding. Als laatste reden: als een opleiding zelf zegt: wij vinden dit een probleem. ‘Als ze daartoe zelf gemotiveerd zijn, is dat alleen maar mooi voor hun studenten om dat verder uit te zoeken.’
Nog even terug: je ziet studie-uitval duidelijk als onderdeel van studentsucces?
‘Ja, zeker. Onder studentsucces vallen bredere vragen zoals: heb je zelfvertrouwen, kun je echt vernieuwing brengen in de beroepspraktijk? Maar als je studie-uitval gaat uitpluizen, zie je dat het is ingebed in studentsucces. Het heeft soms enorme impact op de levens van die studenten. En het is een complex aan factoren die bijdragen aan waarom er zoveel uitval is. Aan sommige zaken kunnen wij niks veranderen, maar daarbij zeggen wij nu: laten we kijken wat we binnen onze eigen verantwoordelijkheid kunnen oplossen, binnen onze eigen muren van de hogeschool. Wat kunnen wij doen om die uitval te verminderen?’
En wat doe je dan?
‘Nou ja, we kunnen er niks aan doen dat studenten meer bijbanen hebben. Ze moeten werken om die kamers te betalen. Maar we hebben die ongewenste uitval goed uitgeplozen voor de hogeschool en dan zie je: het grootste probleem zit in het eerste jaar van de voltijd. En wel om twee redenen. Eén is: verkeerde studiekeuze gemaakt. En het andere is iets wat ik samenvat onder: gebrek aan contact en structuur. Dat geeft een heldere agenda over waar je kan beginnen.’
Voor de eerste groep ligt de aanpak bij de voorlichtingsactiviteiten voor bijvoorbeeld middelbare scholieren. Dan gaat het erom dat studenten met de open dag, proefstuderen en matching een realistisch beeld krijgen.
Voor studenten die aan de studie beginnen ligt de nadruk op de eerste honderd dagen. ‘Die zijn superbelangrijk. Daar kunnen we kijken: wat doen we nu? Hoe komen we goed in contact met de studenten? Hebben we ze in beeld? En zo ja, bellen we ze ook echt na als ze niet bij de eerste lessen komen, om maar een voorbeeld te noemen. Bieden we de structuur om die overgangstijd goed te laten verlopen? Want ze verlaten het voortgezet onderwijs en hier verwachten we ineens iets heel anders van ze. Dat werkt voor sommige studenten goed, maar voor sommigen ook niet. Daar kunnen we gewoon wat aan doen. Om zo de overgang te versoepelen en ze langzaam naar het bachelor niveau te brengen. Dat zijn duidelijke oplossingsrichtingen die wij ook kunnen uitvoeren.’
Maar zou je een deel daarvan niet aan de middelbare school moeten overlaten? Leren leren zou daadwerkelijk gebeurd moeten zijn, het zelfstandig zijn ook.
‘Dit valt in de categorie van: “het is de schuld van iemand anders.” Ik doe het met de situatie zoals die is. Daarvoor geldt dat sommige studenten dit inderdaad gewoon prima op de vooropleiding geleerd hebben, maar niet iedereen. Wij gaan voor de inclusieve benadering en dus krijgen mensen gewoon wat extra begeleiding als dat nodig is. Zodat ze aan het eind van het eerste jaar ook mee kunnen. We houden het daarmee dichtbij onszelf en pakken de oplossingen die je kunt pakken.’
Het is een duidelijke route: doe iets aan studie-uitval, onderzoek de achterliggende redenen en pak het op in de studievoorlichting én de eerste honderd dagen. Heel veel verder wil ze als cvb niet gaan in het richting geven. ‘We kunnen dit probleem niet met een toverstok fixen. Het gaat echt over het commitment van de teams en de opleidingen om te kijken: hoe zit het bij ons, met onze populatie? Hoe zit het programma in elkaar, wat voor begeleiding hebben we, wat voor rol hebben de leerteams? Hebben we dat in beeld, weten we dat? We vragen het inmiddels aan alle afhakers, dat wordt gemonitord. Dus daarmee hebben we veel informatie. Maar doen we daar ook wat mee? Leidt het tot andere besluiten? En voer je die ook dat uit? Ga je dat weer evalueren?’
Wat haar betreft zit daar de kern: een systematische aanpak van de uitval. ‘Er is afgelopen tien jaar veel gedaan en geprobeerd’, vervolgt ze. ‘Er is veel gelukt, het is niet allemaal kommer en kwel. Maar we kijken er nu systematisch naar en zetten in op een verbetercultuur, waarbij het in de planning en control cyclus is ingebakken. In de integrated reports van de instituten een aantal keren per jaar en in de managementplannen. Dat bespreken we als college met de directeur. Zo hopen we overal het structurele gesprek en de structurele rapportages in te bouwen. En ik hoop ook dat de opleidingscommissies het gaan bespreken. Want die studenten kunnen ook meedenken hierover: waar scheelt het bij deze specifieke opleiding aan? Dus we gaan voor een systematische aanpak, zonder dat we top-down gaan sturen, want dat wil ik niet.’
Maar kom je er dan wel? Rick Ikkersheim heeft het in zijn interview erover dat docenten soms uitval als iets vanzelfsprekends zien, dat het er nu eenmaal bij hoort.
‘Vanuit het college voel ik mij er verantwoordelijk voor om studie-uitval te prioriteren, en die systematische aanpak in de gaten te houden. Maar het is uiteindelijk aan de opleidingen om er wat aan te doen. En dan is Rick iemand die daarbij kan helpen. Hij zit ook aan tafel met de opleidingen om te kijken wat ze ter plekke willen doen.’
Maar herken je het dat het bij de cultuur hoort dat docenten zeggen: studie-uitval hoort er nou eenmaal bij.
‘Dat zou ik zelf niet zo generaliseren, nee. Veel collega's zijn enorm betrokken bij studenten en studentsucces. Op het moment dat je systematisch aandacht geeft aan studenten die een verkeerde keuze hebben gemaakt, is eigenlijk iedereen genegen om daar het goede in te doen. En HU-breed kunnen we daar beter in ondersteunen. Er gebeurt al veel, van Discover me, het studiehuis en peer coaching tot Keuzeadvies. Maar het gaat er ook om dat we al die activiteiten goed met elkaar verbinden en dat ze goed bekend zijn bij studenten. En als je het wil hebben over cultuurverandering, dan wil ik het vooral hebben over de vraag: wat kunnen we zelf doen? Dus los van de vraag: aan wie ligt het allemaal. En er zijn genoeg bewezen effectieve interventies die we kunnen inzetten. Vanuit goede intenties steken we binnen de HU soms veel energie in oplossingen die toch niet HU-breed gaan werken. Als we systematisch hiermee omgaan en kennis delen met elkaar over wat bewezen effectieve interventies zijn, dan krijgen we een goede aanpak.’
Heb je voorbeelden van interventies waarvan je zegt: die moeten we eigenlijk bij elke opleiding hebben?
‘Nee, want dan gaan we weer naar die top-down benadering toe. Dat vind ik niet aan het bestuur. Als een opleiding het voor elkaar krijgt om die ongewenste uitval terug te dringen, dan ga ik niet zeggen: dat moet eigenlijk met deze interventie. Vanuit OO&S is er een verbindingsofficier die zorgt dat we van elkaar blijven leren. Dat is een logische plek, van daaruit kunnen mensen elkaar ontmoeten en informatie delen. Verschillende diensten kunnen de opleidingen bovendien voorzien van nuttige data om een beeld te vormen van hun uitval.'
Maar geef je daar nog een doelstelling in mee, met een hard percentage?
‘Nee, we zeggen niet: het moet zoveel procent zijn. Maar wel: het moet elk jaar dalen. En dan is het aan instituten, directeuren en teams zelf om te zeggen: hier streven wij naar. Dat is al een ambitieus doel.’
Nog even over het bindend studieadvies. Sommige onderzoekers zeggen: dat zorgt voor minder studie-uitval, juist in het eerste jaar. Dus toch geen slecht idee, zo’n bsa?
‘Ach, dan zit je weer in zo'n panacée te denken en op die toer zit ik helemaal niet. We hebben een duidelijk beleid over hoe we omgaan met het bindend en dringend studieadvies. Je mag overstappen op het dringend studieadvies, dat moedigen we zelfs aan. Maar ook hier gaat het om de uitvoering. Je bent er niet door te zeggen: dit is het bindend studieadvies, daar moet je het mee doen. En je bent er ook niet als je het afschaft. Het gaat erom hoe je het uitwerkt en dat kun je nooit van boven naar beneden opleggen. Dat zijn wij in ieder geval niet van plan!’
Maar met een ander kabinet komt er misschien ook een andere benadering van dit thema.
‘Ja, maar laat het duidelijk zijn: Wij staan de inclusieve benadering voor. Iedereen krijgt hier een eerlijke kans om het niveau te halen. Er kunnen veel factoren zijn die je daarbij belemmeren - en dan is het onze verantwoordelijkheid om te zorgen dat je ook die kans krijgt. Niks is zo ongelijk als iedereen op dezelfde manier behandelen. Als je het helemaal strak trekt, werk je ook kansenongelijkheid in de hand. Dus we geven de ruimte aan de eerste generatie studenten om de codes te leren en mensen met een puberbrein krijgen meer tijd om er structuur in te brengen. Zo krijgt iedereen hier de kans om het studeren op zijn of haar manier op te pakken. En het vervolgens naar hun eigen hand te zetten.
Daarbij staat een langstudeerboete haaks op wat wij willen. Dat geeft meer stress voor studenten. En een miljard bezuinigen op hoger onderwijs gaat niet helpen om hier studenten meer succesvol te laten zijn. Daar ben ik kritisch op. Maar het is reden te meer om binnen de mogelijkheden die wij hebben te kijken: hoe kunnen wij zorgen dat de studenten die zich hier melden, een goede kans krijgen. En dat ze zich gezien voelen, contact maken, structuur krijgen. En gewoon de kans om hier een studie af te ronden, met zelfvertrouwen en alle skills straks verder te kunnen in de samenleving. Want dat is wat studentsucces is. Met een diploma dat waarde heeft op de arbeidsmarkt. Dat is onze core business.'
. . .
Voor Eva Reuling, lid van het college van bestuur, is het verhaal over studie-uitval heel duidelijk. Ze is verantwoordelijk voor onderwijsbeleid en studentsucces. Studie-uitval is ook daarom ‘haar’ onderwerp. Maar op die manier zal ze het zichzelf niet toe-eigenen. ‘Ik wil juist dat iedereen zich eigenaar voelt van studentsucces’, zegt ze. En dus wil ze het vooral niet van bovenaf dwingend opleggen, met verplichte maatregelen. Tegelijkertijd wil ze wel degelijk dat er meer gebeurt tegen studie-uitval. En spreekt ze op het eind ook wel degelijk een concrete doelstelling uit.
Door Marc Janssen
Reuling: ‘Bij uitval gaat het ons om óngewenste uitval, dat wil ik even onderstrepen. Er kunnen goede redenen voor zijn dat iemand tijdelijk de studie stopzet of een andere opleiding kiest. Dat is prima en juist in lijn met wat een student nodig heeft voor een goede start in de samenleving. Maar ongewenste uitval gaat over dat deel van de studenten die zich wat verloren voelt, of net even de slag niet kan maken tussen de vooropleiding en het hbo.’
En nee, die aandacht voor studie-uitval aan de HU is geen opgelegde verplichting vanuit het ministerie of een afspraak binnen het hoger onderwijs. Reuling ziet dit als een eigen onderwerp voor de HU. ‘Dit staat op de radar van het college omdat we ons daar zorgen over maken’, stelt ze. ‘Kijk naar het welzijn van studenten, de prestatie- en de financiële druk. Sinds corona zijn die zaken niet echt opgelost. En de uitval ligt te hoog.’ Concludeert ze stevig. Om er gelijk aan toe te voegen: ‘Al ligt het in de aanpak gedifferentieerd.’
Waarna ze even de tijd neemt om die differentiatie te maken: er zijn volgens haar drie redenen om als opleiding met uitval aan de slag te gaan. Ten eerste als de uitval veel hoger ligt dan het gemiddelde van dezelfde opleidingen in het land. Ten tweede: als de uitval een aantal jaren een stijgende trend toont bij een opleiding. Als laatste reden: als een opleiding zelf zegt: wij vinden dit een probleem. ‘Als ze daartoe zelf gemotiveerd zijn, is dat alleen maar mooi voor hun studenten om dat verder uit te zoeken.’
Nog even terug: je ziet studie-uitval duidelijk als onderdeel van studentsucces?
‘Ja, zeker. Onder studentsucces vallen bredere vragen zoals: heb je zelfvertrouwen, kun je echt vernieuwing brengen in de beroepspraktijk? Maar als je studie-uitval gaat uitpluizen, zie je dat het is ingebed in studentsucces. Het heeft soms enorme impact op de levens van die studenten. En het is een complex aan factoren die bijdragen aan waarom er zoveel uitval is. Aan sommige zaken kunnen wij niks veranderen, maar daarbij zeggen wij nu: laten we kijken wat we binnen onze eigen verantwoordelijkheid kunnen oplossen, binnen onze eigen muren van de hogeschool. Wat kunnen wij doen om die uitval te verminderen?’
En wat doe je dan?
‘Nou ja, we kunnen er niks aan doen dat studenten meer bijbanen hebben. Ze moeten werken om die kamers te betalen. Maar we hebben die ongewenste uitval goed uitgeplozen voor de hogeschool en dan zie je: het grootste probleem zit in het eerste jaar van de voltijd. En wel om twee redenen. Eén is: verkeerde studiekeuze gemaakt. En het andere is iets wat ik samenvat onder: gebrek aan contact en structuur. Dat geeft een heldere agenda over waar je kan beginnen.’
Voor de eerste groep ligt de aanpak bij de voorlichtingsactiviteiten voor bijvoorbeeld middelbare scholieren. Dan gaat het erom dat studenten met de open dag, proefstuderen en matching een realistisch beeld krijgen.
Voor studenten die aan de studie beginnen ligt de nadruk op de eerste honderd dagen. ‘Die zijn superbelangrijk. Daar kunnen we kijken: wat doen we nu? Hoe komen we goed in contact met de studenten? Hebben we ze in beeld? En zo ja, bellen we ze ook echt na als ze niet bij de eerste lessen komen, om maar een voorbeeld te noemen. Bieden we de structuur om die overgangstijd goed te laten verlopen? Want ze verlaten het voortgezet onderwijs en hier verwachten we ineens iets heel anders van ze. Dat werkt voor sommige studenten goed, maar voor sommigen ook niet. Daar kunnen we gewoon wat aan doen. Om zo de overgang te versoepelen en ze langzaam naar het bachelor niveau te brengen. Dat zijn duidelijke oplossingsrichtingen die wij ook kunnen uitvoeren.’
Maar zou je een deel daarvan niet aan de middelbare school moeten overlaten? Leren leren zou daadwerkelijk gebeurd moeten zijn, het zelfstandig zijn ook.
‘Dit valt in de categorie van: “het is de schuld van iemand anders.” Ik doe het met de situatie zoals die is. Daarvoor geldt dat sommige studenten dit inderdaad gewoon prima op de vooropleiding geleerd hebben, maar niet iedereen. Wij gaan voor de inclusieve benadering en dus krijgen mensen gewoon wat extra begeleiding als dat nodig is. Zodat ze aan het eind van het eerste jaar ook mee kunnen. We houden het daarmee dichtbij onszelf en pakken de oplossingen die je kunt pakken.’
Het is een duidelijke route: doe iets aan studie-uitval, onderzoek de achterliggende redenen en pak het op in de studievoorlichting én de eerste honderd dagen. Heel veel verder wil ze als cvb niet gaan in het richting geven. ‘We kunnen dit probleem niet met een toverstok fixen. Het gaat echt over het commitment van de teams en de opleidingen om te kijken: hoe zit het bij ons, met onze populatie? Hoe zit het programma in elkaar, wat voor begeleiding hebben we, wat voor rol hebben de leerteams? Hebben we dat in beeld, weten we dat? We vragen het inmiddels aan alle afhakers, dat wordt gemonitord. Dus daarmee hebben we veel informatie. Maar doen we daar ook wat mee? Leidt het tot andere besluiten? En voer je die ook dat uit? Ga je dat weer evalueren?’
Wat haar betreft zit daar de kern: een systematische aanpak van de uitval. ‘Er is afgelopen tien jaar veel gedaan en geprobeerd’, vervolgt ze. ‘Er is veel gelukt, het is niet allemaal kommer en kwel. Maar we kijken er nu systematisch naar en zetten in op een verbetercultuur, waarbij het in de planning en control cyclus is ingebakken. In de integrated reports van de instituten een aantal keren per jaar en in de managementplannen. Dat bespreken we als college met de directeur. Zo hopen we overal het structurele gesprek en de structurele rapportages in te bouwen. En ik hoop ook dat de opleidingscommissies het gaan bespreken. Want die studenten kunnen ook meedenken hierover: waar scheelt het bij deze specifieke opleiding aan? Dus we gaan voor een systematische aanpak, zonder dat we top-down gaan sturen, want dat wil ik niet.’
Maar kom je er dan wel? Rick Ikkersheim heeft het in zijn interview erover dat docenten soms uitval als iets vanzelfsprekends zien, dat het er nu eenmaal bij hoort.
‘Vanuit het college voel ik mij er verantwoordelijk voor om studie-uitval te prioriteren, en die systematische aanpak in de gaten te houden. Maar het is uiteindelijk aan de opleidingen om er wat aan te doen. En dan is Rick iemand die daarbij kan helpen. Hij zit ook aan tafel met de opleidingen om te kijken wat ze ter plekke willen doen.’
Maar herken je het dat het bij de cultuur hoort dat docenten zeggen: studie-uitval hoort er nou eenmaal bij.
‘Dat zou ik zelf niet zo generaliseren, nee. Veel collega's zijn enorm betrokken bij studenten en studentsucces. Op het moment dat je systematisch aandacht geeft aan studenten die een verkeerde keuze hebben gemaakt, is eigenlijk iedereen genegen om daar het goede in te doen. En HU-breed kunnen we daar beter in ondersteunen. Er gebeurt al veel, van Discover me, het studiehuis en peer coaching tot Keuzeadvies. Maar het gaat er ook om dat we al die activiteiten goed met elkaar verbinden en dat ze goed bekend zijn bij studenten. En als je het wil hebben over cultuurverandering, dan wil ik het vooral hebben over de vraag: wat kunnen we zelf doen? Dus los van de vraag: aan wie ligt het allemaal. En er zijn genoeg bewezen effectieve interventies die we kunnen inzetten. Vanuit goede intenties steken we binnen de HU soms veel energie in oplossingen die toch niet HU-breed gaan werken. Als we systematisch hiermee omgaan en kennis delen met elkaar over wat bewezen effectieve interventies zijn, dan krijgen we een goede aanpak.’
Heb je voorbeelden van interventies waarvan je zegt: die moeten we eigenlijk bij elke opleiding hebben?
‘Nee, want dan gaan we weer naar die top-down benadering toe. Dat vind ik niet aan het bestuur. Als een opleiding het voor elkaar krijgt om die ongewenste uitval terug te dringen, dan ga ik niet zeggen: dat moet eigenlijk met deze interventie. Vanuit OO&S is er een verbindingsofficier die zorgt dat we van elkaar blijven leren. Dat is een logische plek, van daaruit kunnen mensen elkaar ontmoeten en informatie delen. Verschillende diensten kunnen de opleidingen bovendien voorzien van nuttige data om een beeld te vormen van hun uitval.'
Maar geef je daar nog een doelstelling in mee, met een hard percentage?
‘Nee, we zeggen niet: het moet zoveel procent zijn. Maar wel: het moet elk jaar dalen. En dan is het aan instituten, directeuren en teams zelf om te zeggen: hier streven wij naar. Dat is al een ambitieus doel.’
Nog even over het bindend studieadvies. Sommige onderzoekers zeggen: dat zorgt voor minder studie-uitval, juist in het eerste jaar. Dus toch geen slecht idee, zo’n bsa?
‘Ach, dan zit je weer in zo'n panacée te denken en op die toer zit ik helemaal niet. We hebben een duidelijk beleid over hoe we omgaan met het bindend en dringend studieadvies. Je mag overstappen op het dringend studieadvies, dat moedigen we zelfs aan. Maar ook hier gaat het om de uitvoering. Je bent er niet door te zeggen: dit is het bindend studieadvies, daar moet je het mee doen. En je bent er ook niet als je het afschaft. Het gaat erom hoe je het uitwerkt en dat kun je nooit van boven naar beneden opleggen. Dat zijn wij in ieder geval niet van plan!’
Maar met een ander kabinet komt er misschien ook een andere benadering van dit thema.
‘Ja, maar laat het duidelijk zijn: Wij staan de inclusieve benadering voor. Iedereen krijgt hier een eerlijke kans om het niveau te halen. Er kunnen veel factoren zijn die je daarbij belemmeren - en dan is het onze verantwoordelijkheid om te zorgen dat je ook die kans krijgt. Niks is zo ongelijk als iedereen op dezelfde manier behandelen. Als je het helemaal strak trekt, werk je ook kansenongelijkheid in de hand. Dus we geven de ruimte aan de eerste generatie studenten om de codes te leren en mensen met een puberbrein krijgen meer tijd om er structuur in te brengen. Zo krijgt iedereen hier de kans om het studeren op zijn of haar manier op te pakken. En het vervolgens naar hun eigen hand te zetten.
Daarbij staat een langstudeerboete haaks op wat wij willen. Dat geeft meer stress voor studenten. En een miljard bezuinigen op hoger onderwijs gaat niet helpen om hier studenten meer succesvol te laten zijn. Daar ben ik kritisch op. Maar het is reden te meer om binnen de mogelijkheden die wij hebben te kijken: hoe kunnen wij zorgen dat de studenten die zich hier melden, een goede kans krijgen. En dat ze zich gezien voelen, contact maken, structuur krijgen. En gewoon de kans om hier een studie af te ronden, met zelfvertrouwen en alle skills straks verder te kunnen in de samenleving. Want dat is wat studentsucces is. Met een diploma dat waarde heeft op de arbeidsmarkt. Dat is onze core business.'
. . .
Colofon
Productie en eindredactie:
Janny Ruardy
Tekst:
Marc Janssen
Rachel Kloek
Janny Ruardy
Olaf Stomp
Fotografie:
Kees Rutten
Illustratie:
Niels Bongers
Coveranimatie:
Janny Ruardy, Kees Rutten
en Nanda Coppens
Vormgeving en realisatie:
Een online magazine over onderwijs, onderzoek, studenten en docenten. Gericht op de toekomst en puttend uit het verleden.
In december 2024 komt het volgende nummer uit.
Wie het interessant vindt om mee te denken hierover of ideeën heeft voor artikelen in een van de volgende nummers, mail naar: marc.janssen@hu.nl
Een online magazine over onderwijs, onderzoek, studenten en docenten. Gericht op de toekomst en puttend uit het verleden.
In december 2024 komt het volgende nummer uit.
Wie het interessant vindt om mee te denken hierover of ideeën heeft voor artikelen in een van de volgende nummers, mail naar:
marc.janssen@hu.nl
Colofon
Productie en eindredactie:
Janny Ruardy
Tekst:
Marc Janssen
Rachel Kloek
Janny Ruardy
Olaf Stomp
Fotografie:
Kees Rutten
Illustratie:
Niels Bongers
Coveranimatie:
Janny Ruardy, Kees Rutten
en Nanda Coppens
Vormgeving en realisatie:
Een online magazine over onderwijs, onderzoek, studenten en docenten. Gericht op de toekomst en puttend uit het verleden.
In december 2024 komt het volgende nummer uit.
Wie het interessant vindt om mee te denken hierover of ideeën heeft voor artikelen in een van de volgende nummers, mail naar:
marc.janssen@hu.nl
Colofon
Productie en eindredactie:
Janny Ruardy
Tekst:
Marc Janssen
Rachel Kloek
Janny Ruardy
Olaf Stomp
Fotografie:
Kees Rutten
Illustratie:
Niels Bongers
Coveranimatie:
Janny Ruardy, Kees Rutten
en Nanda Coppens
Vormgeving en realisatie: