Over rijke studieomgevingen wilden we het hebben. Omdat het zo'n mooi maar tegelijkertijd verwarrend begrip is. Omdat het onderwerp een prominente plek had in de HU Visie en de jaaropening. Ook bij de leidinggevendendag in oktober stond het thema centraal, en schetsten betrokken partijen de successen en vergezichten, maar ook de hobbels en twijfels. Daar wilden we graag meer over weten.
En dus gingen we op zoek. Naar een definitie (en daar ging het al bijna mis). Naar praktische voorbeelden (en ja, die zijn er), de obstakels (die dus ook) en - vooral - naar eerlijke antwoorden. Het leverde een serie boeiende interviews op. Voorlopige conclusie: we zijn er nog lang niet vanaf, van die rijke leeromgevingen. En volgens velen in dit nummer is dat maar goed ook. Al wordt het ook tijd dat de rijke leeromgeving meer iets wordt van studenten en leraren, en minder van beleidsnota's en wetenschappers.
De video's met studenten en docenten mag je daarom in dit nummer ook niet overslaan. Want het draait natuurlijk om hen. En zoals wel vaker, zijn het de studenten die voor het duidelijkste geluid zorgen: ‘Nooit meer hoorcollege!’ verzucht er eentje.
Nog even over die definitie: de geïnterviewden zijn eigenlijk zelden blij met deze term en vooral het woord 'rijk'. Het is vooral een HU-begrip en bij de overburen van de universiteit kennen ze al een andere term ervoor. Een beter woord ervoor zou mooi zijn, te gebruiken in de nieuwe HU-visie. Wie suggesties heeft: mail ze vooral: trajectum@hu.nl
Marc Janssen, hoofdredacteur Trajectum
Leestip:
‘Als studenten lekker bezig zijn, wil dat niet per se zeggen dat ze veel leren’
Jeroen Janssen is sinds kort hoogleraar Complexe Leeromgevingen aan de Universiteit Utrecht. Wat is ervoor nodig om dit onderwijsconcept te laten slagen? ‘We proberen het onderwijs realistischer te maken en studenten opdrachten te geven die aansluiten op de praktijk. Maar dat zullen we wel zorgvuldig moeten doen en goed moeten begeleiden.’
Door Olaf Stomp
‘De onderwijskundige moet worden gestopt’. Zo luidt de kop van een krantenartikel dat als knipsel op het prikbord hangt in de werkkamer van Jeroen Janssen. Het artikel is uit Trouw en dateert van een paar jaar geleden. De essentie: onderwijskundigen bedenken telkens nieuwe onderwijsconcepten maar vervolgens sneuvelen veel van die concepten vroegtijdig. Denk bijvoorbeeld aan het studiehuis, het nieuwe leren en competentiegericht onderwijs. Zonde van alle tijd en geld die er zijn ingestoken. Dus vooral afremmen die onderwijskundigen. ‘Ieder studiejaar laat ik nieuwe studenten dit artikel zien’, zegt Jeroen Janssen, terwijl hij een kopje cappuccino aanreikt aan de verslaggever.
Welke boodschap hou je jouw studenten dan met dit artikel voor?
‘Deze studenten worden onderwijswetenschapper. Professionals die over het algemeen niet voor de klas komen te staan maar meedenken en meewerken aan onderwijs op allerlei plekken. Dus het is ontzettend belangrijk dat wat wordt bedacht aan nieuwe onderwijsconcepten ergens toe leidt. Dat het dingen beter maakt.’
Want dat de soms met veel elan gepresenteerde onderwijsconcepten in het verleden een voortijdige dood stierven, is zeker waar zegt Janssen.
Janssen is een paar maanden geleden gestart als hoogleraar Complexe Leeromgevingen aan de Universiteit Utrecht. In de kern komt het erop neer dat studenten in complexe leeromgevingen werken aan uitdagende, interdisciplinaire vraagstukken. En dat ze cursussen volgen waarin ze in projectgroepen een oplossing proberen te vinden voor maatschappelijke vraagstukken. Janssen schetst hoe de filosofie die aan de basis staat van complexe leeromgevingen, naadloos past bij de omslag die de Universiteit Utrecht wil maken.
Bij het leren heeft tot nu toe vooral de nadruk gelegen op kennisoverdracht. ‘Inmiddels zijn we meer de waarde gaan inzien van bijvoorbeeld samenwerking tussen disciplines. Veel vraagstukken zijn heel complex, er is niet een monodisciplinaire oplossing voor. We willen studenten meer en beter toerusten op hoe je die vraagstukken oplost. Hen breder vormen dan alleen op het inhoudsaspect van een discipline. Dat ze leren samenwerken, dat ze bijvoorbeeld leren werken met een externe opdrachtgever.’
Kennisinhoud van een vakgebied en vaardigheden worden trouwens vaak als twee aparte zaken gezien die op gespannen voet staan met elkaar, vervolgt Janssen. ‘Maar dat is een valse tegenstelling.’
Kun je dat uitleggen?
‘Docenten zeggen wel eens: als we meer tijd gaan besteden aan bijvoorbeeld studenten leren samenwerken, aan studenten leren hoe ze een complex vraagstuk aan kunnen pakken, dan kunnen we minder colleges geven. Of dan schiet het lezen van belangrijke artikelen of een belangrijk boek er bij in. Maar zo zit het niet. Want dat samenwerken en werken aan bepaalde vaardigheden is juist gekoppeld aan inhoud. Over hoe je een complex vraagstuk in stukjes uiteenrafelt, de grote lijn leert zien en vervolgens weet welke stappen er te zetten zijn. Dat is allemaal gekoppeld aan de inhoud van het vakgebied.’
Hebben hogescholen rond het inrichten van complexe leeromgevingen een voorsprong op universiteiten? Die zijn immers als beroepsopleidingen van nature meer toegerust om op die complexe praktijk voor te bereiden. Een praktijk waarin je bovendien moet samenwerken.
Janssen: ‘Ja, ik denk dat zij veel meer in staat zijn om de kennis uit wetenschappelijk onderzoek te verankeren in allerlei opleidingen binnen de hogeschool. En dat gebeurt daar meer, vermoed ik. Omdat dat dit meer in het DNA van de hogeschool zit. Lectoren spelen daarbij een stimulerende rol. Bij een hoogleraar is toch vaak vooral de opdracht: bedenk een goed plan voor onderzoek, zorg dat je daar fondsen voor verwerft en veel succes! In het format dat ik kreeg voor mijn leerstoel stond er geen vraag in als: “beschrijft eens hoe je gaat zorgen dat de resultaten hun weg vinden in de organisatie”. Dat is iets wat ik er expliciet heb ingeschreven omdat ik dat als doel zie van mijn leerstoel.’
Terugkomend op het begin van dit interview. De invoering van nieuwe onderwijsconcepten is in het verleden niet altijd gelukt. Welke lessen zijn daaruit te leren en hoe zorgen we ervoor dat dit met complexe leeromgevingen niet gaat gebeuren
Janssen: ‘Een van de geleerde lessen is dat als studenten lekker bezig zijn, dat niet per se betekent dat ze heel veel aan het leren zijn. Er zijn in het verleden projecten of onderwijsinnovaties geweest waarbij is geprobeerd het onderwijs realistischer te maken. Bijvoorbeeld door studenten met een opdracht de praktijk in te sturen. Daar doen studenten soms hele zinnige dingen, maar ze zijn daar niet altijd adequaat op voorbereid. Dan loopt dat proces niet goed, dan is het frustrerend.’
En hoe kan het dan beter?
‘Je moet het heel zorgvuldig opbouwen. Je kunt niet van eerstejaars verwachten dat ze heel complexe dingen aan kunnen. Het idee is vaak: okay, we organiseren een heel gaaf vraagstuk voor onze studenten. Dat we hen bijvoorbeeld de opdracht geven om op zoek te gaan naar een opdrachtgever waarvoor ze iets moeten ontwerpen. Maar het is een hele kunst om dat goed te doen. Je moet hen daarom eerst leren hoe je zo’n gesprek met zo’n opdrachtgever voert. En hoe je uitzoekt wat eigenlijk uit de vraag is. Dat moet je echt goed oefenen. Dus om hen meteen in die situatie te brengen zonder enige bagage, dat is niet verstandig. Je moet dat daarnaast ook heel goed begeleiden. Het vereist dus dat je dit ziet als een curriculumvraagstuk. Dus als je wil dat studenten succesvol kunnen zijn in een complexe leeromgeving, dan vereist het dat je daarvoor de tijd neemt in je curriculum.’
Janssen heeft de ambitie om met het onderzoek binnen zijn leerstoel leerprocessen diepgaander onder de loep nemen. ‘Zijn studenten bijvoorbeeld in staat tot zelfregulatie, hebben ze de regie over hun leerproces? Of gaan we er te gemakkelijk vanuit dat dit zo is? Wat is er voor nodig om studenten die zelfregulatievaardigheden bij te brengen zodat ze ook succesvol kunnen zijn in complexe leeropdrachten? En minstens zo belangrijk: wat vraagt dat dan van een docent?’
. . .
‘Als studenten lekker bezig zijn, wil dat niet per se zeggen dat ze veel leren’
Jeroen Janssen is sinds kort hoogleraar Complexe Leeromgevingen aan de Universiteit Utrecht. Wat is ervoor nodig om dit onderwijsconcept te laten slagen? ‘We proberen het onderwijs realistischer te maken en studenten opdrachten te geven die aansluiten op de praktijk. Maar dat zullen we wel zorgvuldig moeten doen en goed moeten begeleiden.’
Door Olaf Stomp
‘De onderwijskundige moet worden gestopt’. Zo luidt de kop van een krantenartikel dat als knipsel op het prikbord hangt in de werkkamer van Jeroen Janssen. Het artikel is uit Trouw en dateert van een paar jaar geleden. De essentie: onderwijskundigen bedenken telkens nieuwe onderwijsconcepten maar vervolgens sneuvelen veel van die concepten vroegtijdig. Denk bijvoorbeeld aan het studiehuis, het nieuwe leren en competentiegericht onderwijs. Zonde van alle tijd en geld die er zijn ingestoken. Dus vooral afremmen die onderwijskundigen. ‘Ieder studiejaar laat ik nieuwe studenten dit artikel zien’, zegt Jeroen Janssen, terwijl hij een kopje cappuccino aanreikt aan de verslaggever.
Welke boodschap hou je jouw studenten dan met dit artikel voor?
‘Deze studenten worden onderwijswetenschapper. Professionals die over het algemeen niet voor de klas komen te staan maar meedenken en meewerken aan onderwijs op allerlei plekken. Dus het is ontzettend belangrijk dat wat wordt bedacht aan nieuwe onderwijsconcepten ergens toe leidt. Dat het dingen beter maakt.’
Want dat de soms met veel elan gepresenteerde onderwijsconcepten in het verleden een voortijdige dood stierven, is zeker waar zegt Janssen.
Janssen is een paar maanden geleden gestart als hoogleraar Complexe Leeromgevingen aan de Universiteit Utrecht. In de kern komt het erop neer dat studenten in complexe leeromgevingen werken aan uitdagende, interdisciplinaire vraagstukken. En dat ze cursussen volgen waarin ze in projectgroepen een oplossing proberen te vinden voor maatschappelijke vraagstukken. Janssen schetst hoe de filosofie die aan de basis staat van complexe leeromgevingen, naadloos past bij de omslag die de Universiteit Utrecht wil maken.
Bij het leren heeft tot nu toe vooral de nadruk gelegen op kennisoverdracht. ‘Inmiddels zijn we meer de waarde gaan inzien van bijvoorbeeld samenwerking tussen disciplines. Veel vraagstukken zijn heel complex, er is niet een monodisciplinaire oplossing voor. We willen studenten meer en beter toerusten op hoe je die vraagstukken oplost. Hen breder vormen dan alleen op het inhoudsaspect van een discipline. Dat ze leren samenwerken, dat ze bijvoorbeeld leren werken met een externe opdrachtgever.’
Kennisinhoud van een vakgebied en vaardigheden worden trouwens vaak als twee aparte zaken gezien die op gespannen voet staan met elkaar, vervolgt Janssen. ‘Maar dat is een valse tegenstelling.’
Kun je dat uitleggen?
‘Docenten zeggen wel eens: als we meer tijd gaan besteden aan bijvoorbeeld studenten leren samenwerken, aan studenten leren hoe ze een complex vraagstuk aan kunnen pakken, dan kunnen we minder colleges geven. Of dan schiet het lezen van belangrijke artikelen of een belangrijk boek er bij in. Maar zo zit het niet. Want dat samenwerken en werken aan bepaalde vaardigheden is juist gekoppeld aan inhoud. Over hoe je een complex vraagstuk in stukjes uiteenrafelt, de grote lijn leert zien en vervolgens weet welke stappen er te zetten zijn. Dat is allemaal gekoppeld aan de inhoud van het vakgebied.’
Hebben hogescholen rond het inrichten van complexe leeromgevingen een voorsprong op universiteiten? Die zijn immers als beroepsopleidingen van nature meer toegerust om op die complexe praktijk voor te bereiden. Een praktijk waarin je bovendien moet samenwerken.
Janssen: ‘Ja, ik denk dat zij veel meer in staat zijn om de kennis uit wetenschappelijk onderzoek te verankeren in allerlei opleidingen binnen de hogeschool. En dat gebeurt daar meer, vermoed ik. Omdat dat dit meer in het DNA van de hogeschool zit. Lectoren spelen daarbij een stimulerende rol. Bij een hoogleraar is toch vaak vooral de opdracht: bedenk een goed plan voor onderzoek, zorg dat je daar fondsen voor verwerft en veel succes! In het format dat ik kreeg voor mijn leerstoel stond er geen vraag in als: “beschrijft eens hoe je gaat zorgen dat de resultaten hun weg vinden in de organisatie”. Dat is iets wat ik er expliciet heb ingeschreven omdat ik dat als doel zie van mijn leerstoel.’
Terugkomend op het begin van dit interview. De invoering van nieuwe onderwijsconcepten is in het verleden niet altijd gelukt. Welke lessen zijn daaruit te leren en hoe zorgen we ervoor dat dit met complexe leeromgevingen niet gaat gebeuren
Janssen: ‘Een van de geleerde lessen is dat als studenten lekker bezig zijn, dat niet per se betekent dat ze heel veel aan het leren zijn. Er zijn in het verleden projecten of onderwijsinnovaties geweest waarbij is geprobeerd het onderwijs realistischer te maken. Bijvoorbeeld door studenten met een opdracht de praktijk in te sturen. Daar doen studenten soms hele zinnige dingen, maar ze zijn daar niet altijd adequaat op voorbereid. Dan loopt dat proces niet goed, dan is het frustrerend.’
En hoe kan het dan beter?
‘Je moet het heel zorgvuldig opbouwen. Je kunt niet van eerstejaars verwachten dat ze heel complexe dingen aan kunnen. Het idee is vaak: okay, we organiseren een heel gaaf vraagstuk voor onze studenten. Dat we hen bijvoorbeeld de opdracht geven om op zoek te gaan naar een opdrachtgever waarvoor ze iets moeten ontwerpen. Maar het is een hele kunst om dat goed te doen. Je moet hen daarom eerst leren hoe je zo’n gesprek met zo’n opdrachtgever voert. En hoe je uitzoekt wat eigenlijk uit de vraag is. Dat moet je echt goed oefenen. Dus om hen meteen in die situatie te brengen zonder enige bagage, dat is niet verstandig. Je moet dat daarnaast ook heel goed begeleiden. Het vereist dus dat je dit ziet als een curriculumvraagstuk. Dus als je wil dat studenten succesvol kunnen zijn in een complexe leeromgeving, dan vereist het dat je daarvoor de tijd neemt in je curriculum.’
Janssen heeft de ambitie om met het onderzoek binnen zijn leerstoel leerprocessen diepgaander onder de loep nemen. ‘Zijn studenten bijvoorbeeld in staat tot zelfregulatie, hebben ze de regie over hun leerproces? Of gaan we er te gemakkelijk vanuit dat dit zo is? Wat is er voor nodig om studenten die zelfregulatievaardigheden bij te brengen zodat ze ook succesvol kunnen zijn in complexe leeropdrachten? En minstens zo belangrijk: wat vraagt dat dan van een docent?’
. . .
‘Als studenten lekker bezig zijn, wil dat niet per se zeggen dat ze veel leren’
Jeroen Janssen is sinds kort hoogleraar Complexe Leeromgevingen aan de Universiteit Utrecht. Wat is ervoor nodig om dit onderwijsconcept te laten slagen? ‘We proberen het onderwijs realistischer te maken en studenten opdrachten te geven die aansluiten op de praktijk. Maar dat zullen we wel zorgvuldig moeten doen en goed moeten begeleiden.’
Door Olaf Stomp
‘De onderwijskundige moet worden gestopt’. Zo luidt de kop van een krantenartikel dat als knipsel op het prikbord hangt in de werkkamer van Jeroen Janssen. Het artikel is uit Trouw en dateert van een paar jaar geleden. De essentie: onderwijskundigen bedenken telkens nieuwe onderwijsconcepten maar vervolgens sneuvelen veel van die concepten vroegtijdig. Denk bijvoorbeeld aan het studiehuis, het nieuwe leren en competentiegericht onderwijs. Zonde van alle tijd en geld die er zijn ingestoken. Dus vooral afremmen die onderwijskundigen. ‘Ieder studiejaar laat ik nieuwe studenten dit artikel zien’, zegt Jeroen Janssen, terwijl hij een kopje cappuccino aanreikt aan de verslaggever.
Welke boodschap hou je jouw studenten dan met dit artikel voor?
‘Deze studenten worden onderwijswetenschapper. Professionals die over het algemeen niet voor de klas komen te staan maar meedenken en meewerken aan onderwijs op allerlei plekken. Dus het is ontzettend belangrijk dat wat wordt bedacht aan nieuwe onderwijsconcepten ergens toe leidt. Dat het dingen beter maakt.’
Want dat de soms met veel elan gepresenteerde onderwijsconcepten in het verleden een voortijdige dood stierven, is zeker waar zegt Janssen.
Janssen is een paar maanden geleden gestart als hoogleraar Complexe Leeromgevingen aan de Universiteit Utrecht. In de kern komt het erop neer dat studenten in complexe leeromgevingen werken aan uitdagende, interdisciplinaire vraagstukken. En dat ze cursussen volgen waarin ze in projectgroepen een oplossing proberen te vinden voor maatschappelijke vraagstukken. Janssen schetst hoe de filosofie die aan de basis staat van complexe leeromgevingen, naadloos past bij de omslag die de Universiteit Utrecht wil maken.
Bij het leren heeft tot nu toe vooral de nadruk gelegen op kennisoverdracht. ‘Inmiddels zijn we meer de waarde gaan inzien van bijvoorbeeld samenwerking tussen disciplines. Veel vraagstukken zijn heel complex, er is niet een monodisciplinaire oplossing voor. We willen studenten meer en beter toerusten op hoe je die vraagstukken oplost. Hen breder vormen dan alleen op het inhoudsaspect van een discipline. Dat ze leren samenwerken, dat ze bijvoorbeeld leren werken met een externe opdrachtgever.’
Kennisinhoud van een vakgebied en vaardigheden worden trouwens vaak als twee aparte zaken gezien die op gespannen voet staan met elkaar, vervolgt Janssen. ‘Maar dat is een valse tegenstelling.’
Kun je dat uitleggen?
‘Docenten zeggen wel eens: als we meer tijd gaan besteden aan bijvoorbeeld studenten leren samenwerken, aan studenten leren hoe ze een complex vraagstuk aan kunnen pakken, dan kunnen we minder colleges geven. Of dan schiet het lezen van belangrijke artikelen of een belangrijk boek er bij in. Maar zo zit het niet. Want dat samenwerken en werken aan bepaalde vaardigheden is juist gekoppeld aan inhoud. Over hoe je een complex vraagstuk in stukjes uiteenrafelt, de grote lijn leert zien en vervolgens weet welke stappen er te zetten zijn. Dat is allemaal gekoppeld aan de inhoud van het vakgebied.’
Hebben hogescholen rond het inrichten van complexe leeromgevingen een voorsprong op universiteiten? Die zijn immers als beroepsopleidingen van nature meer toegerust om op die complexe praktijk voor te bereiden. Een praktijk waarin je bovendien moet samenwerken.
Janssen: ‘Ja, ik denk dat zij veel meer in staat zijn om de kennis uit wetenschappelijk onderzoek te verankeren in allerlei opleidingen binnen de hogeschool. En dat gebeurt daar meer, vermoed ik. Omdat dat dit meer in het DNA van de hogeschool zit. Lectoren spelen daarbij een stimulerende rol. Bij een hoogleraar is toch vaak vooral de opdracht: bedenk een goed plan voor onderzoek, zorg dat je daar fondsen voor verwerft en veel succes! In het format dat ik kreeg voor mijn leerstoel stond er geen vraag in als: “beschrijft eens hoe je gaat zorgen dat de resultaten hun weg vinden in de organisatie”. Dat is iets wat ik er expliciet heb ingeschreven omdat ik dat als doel zie van mijn leerstoel.’
Terugkomend op het begin van dit interview. De invoering van nieuwe onderwijsconcepten is in het verleden niet altijd gelukt. Welke lessen zijn daaruit te leren en hoe zorgen we ervoor dat dit met complexe leeromgevingen niet gaat gebeuren
Janssen: ‘Een van de geleerde lessen is dat als studenten lekker bezig zijn, dat niet per se betekent dat ze heel veel aan het leren zijn. Er zijn in het verleden projecten of onderwijsinnovaties geweest waarbij is geprobeerd het onderwijs realistischer te maken. Bijvoorbeeld door studenten met een opdracht de praktijk in te sturen. Daar doen studenten soms hele zinnige dingen, maar ze zijn daar niet altijd adequaat op voorbereid. Dan loopt dat proces niet goed, dan is het frustrerend.’
En hoe kan het dan beter?
‘Je moet het heel zorgvuldig opbouwen. Je kunt niet van eerstejaars verwachten dat ze heel complexe dingen aan kunnen. Het idee is vaak: okay, we organiseren een heel gaaf vraagstuk voor onze studenten. Dat we hen bijvoorbeeld de opdracht geven om op zoek te gaan naar een opdrachtgever waarvoor ze iets moeten ontwerpen. Maar het is een hele kunst om dat goed te doen. Je moet hen daarom eerst leren hoe je zo’n gesprek met zo’n opdrachtgever voert. En hoe je uitzoekt wat eigenlijk uit de vraag is. Dat moet je echt goed oefenen. Dus om hen meteen in die situatie te brengen zonder enige bagage, dat is niet verstandig. Je moet dat daarnaast ook heel goed begeleiden. Het vereist dus dat je dit ziet als een curriculumvraagstuk. Dus als je wil dat studenten succesvol kunnen zijn in een complexe leeromgeving, dan vereist het dat je daarvoor de tijd neemt in je curriculum.’
Janssen heeft de ambitie om met het onderzoek binnen zijn leerstoel leerprocessen diepgaander onder de loep nemen. ‘Zijn studenten bijvoorbeeld in staat tot zelfregulatie, hebben ze de regie over hun leerproces? Of gaan we er te gemakkelijk vanuit dat dit zo is? Wat is er voor nodig om studenten die zelfregulatievaardigheden bij te brengen zodat ze ook succesvol kunnen zijn in complexe leeropdrachten? En minstens zo belangrijk: wat vraagt dat dan van een docent?’
. . .
achtergrond
achtergrond
Kim Kamphuis en Gijs ten Cate zijn docenten bij de opleiding Communication and Multimedia Design. Op het Mediapark in Hilversum geven ze les aan derdejaars studenten. Mede door hun bijzondere locatie en samenwerking met bedrijven en een mbo-opleiding gelden ze als een praktijkvoorbeeld van een rijke leeromgeving. Vinden ze dat zelf ook? En hoe bevalt die omgeving?
Door Marc Janssen
Vraag aan Kim Kamphuis wat ze verstaat onder de rijke leeromgeving, dan blijft een snel antwoord ineens uit. ‘Moeilijke vraag, ja. Wij bieden die rijke leeromgeving aan, maar ik weet niet precies hoe de HU hem omschrijft. Wij zijn dit gewoon gaan doen en toen we hoorden spreken over rijke leeromgevingen, concludeerden we: dat is wat we hier al bieden.’
Ze ziet het als ‘een natuurlijke beweging’ die past bij de opleiding CMD. ‘Die is zeer praktijkgericht en werkt veel met opdrachtgevers uit de praktijk. Dus het zit al in het DNA van de opleiding. Wij zitten met onze specialisatie Immersive Design in jaar drie van het curriculum en vonden het logisch om dan nog meer te verbinden met de praktijk, met andere spelers in de markt.’
‘Hier’: dat is overigens een kantoorgebouwtje met de naam Gateway C, aan de rand van het Mediapark in Hilversum, waarin de docenten en studenten voornamelijk een paar grote ruimten gebruiken. Het lijken lege klaslokalen die we zo goed kennen van het Utrecht Science Park. Hoezo kan dit niet ‘gewoon’ daar?
Voor Kim is dat een helder verhaal. Bij Immersive Design gaat het over het ontwerpen van verhaalgestuurde media. Studenten werken met audioprogramma’s, projectoren, VR-brillen en maquettes aan interactieve theaterproducties of escape rooms voor musea. Dan is het soms nodig om langer aan één stuk door te kunnen werken aan één project. ‘Zo kunnen ze iets bouwen en uitproberen. Je kan hier door de ruimte lopen, projecties op de muur maken of gewoon met een VR-bril iets doen. Zo ontdekt een student echt hoe een apparaat werkt en welke technologie erin zit. Als je dan een lokaal moet reserveren voor maximaal drie uur, ben je de helft van de tijd kwijt met spullen weg slepen en krijg je niets gedaan.’
De inmiddels aangeschoven docent Gijs ten Cate vult aan. ‘De green screen ruimte op Heidelberglaan 15 is geschikt voor experimenten. Maar die kan door iedereen worden gereserveerd. Wij hebben nu alles op één plek, kunnen de kasten opengooien en vragen: heb je alles geprobeerd? Of vind je dat misschien interessant? Zo wordt het laagdrempeliger om ermee te experimenteren.’
Kim: ‘En als we een soort lesmoment hebben of we willen een keer iedereen erbij hebben, dan werken we daar gewoon omheen of tussendoor. Het is mooi dat we zo'n extreme plek hebben gevonden.’
Naast dat praktische aspect draait het in dit gebouw om samenwerken. ‘Onze studentengroep werkt met mbo-studenten van het Mediacollege Amsterdam. Dat is het XR Lab en zit hier beneden. Ze kunnen gewoon heen en weer lopen om met elkaar te overleggen. En we hebben veel gewerkt met mediapartijen en culturele instellingen in Hilversum. Denk aan VPRO, Beeld en Geluid, heel veel partners.’
Op dit moment werken de twee docenten met een groep van 26 studenten. Hoe vinden zij het?
‘Ze vinden het prettig dat er een vaste plek is waarin dit allemaal mogelijk is. Ze voelen ook meer eigenaarschap over de plek. En nee, ze gaan echt niet allemaal vloeiend happy-clappy enthousiast aan het werk, maar dat is ook normaal. Ik zie meer samenhang onder studenten doordat je hier wat meer community vorming hebt.’
Gijs: ‘Vorig jaar hadden we internationale studenten met een kamer op het Science Park en zonder ov-kaart. Dat maakte het moeilijker. Maar toen deden we het voor het eerst. De huidige studenten zijn goed geïnformeerd. En achteraf waarderen ze dit soort uitstapjes. Dan realiseren ze zich: oh ik kon daar doen en laten wat ik wou, maar ook samenwerken met allerlei partijen.’
‘Dit jaar krijgen we meer handigheid in hoe we alles organiseren en iedereen informeren. Het groeit en we krijgen de smaak te pakken. Daarbij geldt duidelijk dat we hier onze rol van docent een beetje moeten oprekken, qua takenpakket. Het is niet een kwestie van: we bereiden een les voor, dat doen we en doei. Er komt veel meer bij kijken.’
Kim: ‘Inderdaad. Maar dat vind ik juist fantastisch. Het maakt het werk dynamischer en ik voel die community beter. Tegelijkertijd voel ik ook de verantwoordelijkheid om het te doen slagen. Niet alles gaat helemaal vanzelf, want dit is nog relatief nieuw. Dus sommige dingen zijn niet ingeregeld. Denk aan een internetaansluiting.’
Gijs: ‘We hebben daar net mensen voor over de vloer gehad. Maar voor de ICT-afdeling van de HU is dit ook zoeken: hoe pakken we dit aan bij een externe locatie. Welke apparatuur hebben ze nodig en hoe is het onderhoud geregeld? Ze zijn welwillend, zitten er positief in. Er gaat alleen meer tijd overheen omdat er veel schijven zijn die dit allemaal moeten goedkeuren.’
Kim: ‘Het gaat ook over dat er een koffiezetapparaat is en dat het vanzelf wordt aangevuld. Dat er iemand bij een receptie zit, enzovoort. Al die dingen doen wij zelf. Voor de internetaansluiting moesten vijf mensen komen, zowel van de ICT-afdeling van de HU als het Mediapark en wijzelf. Dus het is een heleboel afstemmen. Het lukt uiteindelijk prima. En sommige dingen lukken niet. Wij hebben bijvoorbeeld geen verhuizers kunnen krijgen. Wie dat bij de HU doet, mag dat weer niet buiten de HU doen. Nou ja, dan doe we het zelf, in fases.’
Gijs en Kim stralen uit dat ze plezier hebben in het improvisatietheater. En, zo verzekeren ze, dat geldt ook voor de rest van het team. ‘Het hoort bij ons vakgebied dat je openstaat voor onzekerheden en dat je soms ergens aan begint terwijl de uitkomst nog niet te voorspellen is. Maar als je makkelijk je werk wil doen, dan moet je niet hier beginnen. Het wil natuurlijk ook niet zeggen dat alle rijke leeromgevingen zijn zoals die van ons. En dat alle rijke leeromgevingen van een docent verlangen dat die deurbellen gaan regelen. Want dat moet je hier dus ook doen’, lacht ze.
Zit de grootste hobbel bij die deurbel of internetaansluiting? Of ergens anders?
Gijs: ‘Je grootste vijand is gewoon tijd. Studenten moeten op een gegeven moment beginnen. En het project heeft een planning. De HU-diensten hebben weer een ander tijdschema. Dan moet je een alternatief regelen of accepteren dat er even geen internet is. Ander voorbeeld zijn de docenturen: die worden nu eenmaal op een bepaalde manier geformuleerd en dan moet je maar een algemene noemer bedenken die daarbij past. Die dingen moeten nog allemaal uitgevonden worden. Gelukkig vinden we pionieren leuk. En de deurbel is onze running gag, die komt er ook.’
Wat hij vooral wil benadrukken: een rijke leeromgeving vraagt vooral om meer dan ‘een normale les draaien’. ‘Je moet met nieuwe ogen kijken naar de vraag: hoe regel je het onderwijs dan in?’
Nog een voorbeeld: de les is officieel na drie uur voorbij, maar studenten en docenten blijven daarna in dezelfde ruimte. En dus blijft de communicatie tussen docent en student gewoon doorgaan. Gijs: ‘Die scheidingslijn is meer diffuus Maar dat gebeurt op het werk ook. Dus misschien zijn we eigenlijk meer een bedrijf dan een school. Daardoor gebeurt er ook meer. Dat verrijkt dus ook. Het is in elk geval een andere manier van je uren besteden.’
Het gesprek gaat verder, over hoe je met zo’n aanpak nog ‘gewone’ toetsen kunt afnemen (niet dus) en hoe het dan wel moet. Gijs: ‘We hebben voor de opleiding leeruitkomsten geformuleerd voor alle jaren op basis van het beroepsprofiel. En we werken met programmatisch toetsen. Studenten werken tijdens een semester steeds in verschillende projecten of opdrachten en aan het einde leveren ze het bewijs op: kijk, dit en dat heb ik gedaan en hiermee voldoe ik aan de leeruitkomsten. Dat past prima bij ons onderwijs en ook bij een rijke leeromgeving. En dat kun je ook prima structureren. Net als in andere semesters hebben wij drie voortgangsgesprekken waarin we een vinger aan de pols houden. En de leerteams spreken we wekelijks. De projecten formuleren we zo dat studenten in aanraking komen met kwesties uit ons vakgebied. Daarvoor hebben ze bepaalde vaardigheden, kennis en houding nodig . Zo weten we dat eigenlijk alles voorbij komt wat ze moeten ontwikkelen’.
Wat hen betreft is hun project een opstap naar meer, veel meer. ‘De leeromgeving zou nog rijker kunnen als we het iets anders insteken’ is hun conclusie. ‘Een soort lab of speeltuin, waarin. onderzoekers, docenten en studenten samenwerken’ – dat zoeken ze. ‘Dan kun je nog veel meer de diepgang opzoeken en van elkaar leren, samen iets uitvinden. Maar nu zit het onderzoek in De Uithofen er is ook niet zo'n experimenteerruimte.’
En, zo vult Gijs aan: eigenlijk wil je hierbij nog een overtreffende trap hebben. Hij schetst het beeld van ‘drie dozen naast elkaar’. ‘Waar in één doos de school en de opleiding zit. De doos ernaast zit een professional iets te maken. En de doos daarnaast heeft een publieksfunctie en kan het gemaakte werk tentoonstellen, als in een soort museum. Dan koppel je de professional met mensen die iets nieuws willen leren, maar ook een nieuwe oplossing kunnen aandragen. En daartussen kunnen onderzoekers vragen stellen: hoe meet je dit, wat is de meerwaarde, hoe kunnen we dit vastleggen et cetera. Dat lijkt me een mooi ideaal, maar dan als meerjarenplan. En wij kunnen dit wel willen maar het is natuurlijk niet alleen aan ons.’
Maar, zo zijn beiden ervan overtuigd: om het verhaal verder te brengen vinden ze ‘allerlei haakjes die we in elkaar kunnen haken’ en dan gaat ‘het balletje wel rollen.’ En als je het maar blijft verwoorden, dan ‘gaat zoiets aan’. ‘De verbinding van onderwijs en onderzoek staat altijd op de agenda bij de HU. En dit zou een fantastische invulling kunnen zijn.’
Natuurlijk werken ze nu al samen met twee lectoraten binnen de HU. Maar dat voelt als stapjes aan het begin van iets wat veel meer zou kunnen zijn. ‘Een doorlopende lijn waar steeds andere studenten bij aansluiten in verschillende fases’, verwoorden ze het zelf. Om maar een voorbeeld te geven: de zonneauto in Delft, ‘die kennen we allemaal. Dat is een project en niet een vak. Studenten kiezen ervoor om daar een half jaar aan mee te werken. Elk half jaar is dat een andere studentengroep, maar de zonneauto blijf je door-ontwikkelen. ‘
Dan ben je eigenlijk op zoek naar de zonneauto van CMD, zoiets?
Gijs: ‘We willen een plek waar dit soort projecten langer kunnen lopen. De mensen wisselen elkaar af, zoals je ook wisselende mensen hebt in een bedrijf. Maar dan kunnen we toch een lijn aanhouden en het project weer oppakken.’
Kim: ‘Ook zou ik willen dat studenten van verschillende jaren en verschillende opleidingen kunnen samenwerken. Dat CMD'ers met ICT'ers werken. En wij niet alleen met ouderejaars, maar ook met rollen voor eerste en tweedejaars studenten. En ICT is maar een voorbeeld. Bij lerarenopleidingen kunnen ze oplossingen gebruiken die we bij CMD bedenken. Daarbij leren zij niet te ontwerpen, maar wel om met de ontwerpen te werken. Dus uiteindelijk kunnen we ook daar samen meerwaarde creëren.’
. . .
achtergrond
Kim Kamphuis en Gijs ten Cate zijn docenten bij de opleiding Communication and Multimedia Design. Op het Mediapark in Hilversum geven ze les aan derdejaars studenten. Mede door hun bijzondere locatie en samenwerking met bedrijven en een mbo-opleiding gelden ze als een praktijkvoorbeeld van een rijke leeromgeving. Vinden ze dat zelf ook? En hoe bevalt die omgeving?
Door Marc Janssen
Vraag aan Kim Kamphuis wat ze verstaat onder de rijke leeromgeving, dan blijft een snel antwoord ineens uit. ‘Moeilijke vraag, ja. Wij bieden die rijke leeromgeving aan, maar ik weet niet precies hoe de HU hem omschrijft. Wij zijn dit gewoon gaan doen en toen we hoorden spreken over rijke leeromgevingen, concludeerden we: dat is wat we hier al bieden.’
Ze ziet het als ‘een natuurlijke beweging’ die past bij de opleiding CMD. ‘Die is zeer praktijkgericht en werkt veel met opdrachtgevers uit de praktijk. Dus het zit al in het DNA van de opleiding. Wij zitten met onze specialisatie Immersive Design in jaar drie van het curriculum en vonden het logisch om dan nog meer te verbinden met de praktijk, met andere spelers in de markt.’
‘Hier’: dat is overigens een kantoorgebouwtje met de naam Gateway C, aan de rand van het Mediapark in Hilversum, waarin de docenten en studenten voornamelijk een paar grote ruimten gebruiken. Het lijken lege klaslokalen die we zo goed kennen van het Utrecht Science Park. Hoezo kan dit niet ‘gewoon’ daar?
Voor Kim is dat een helder verhaal. Bij Immersive Design gaat het over het ontwerpen van verhaalgestuurde media. Studenten werken met audioprogramma’s, projectoren, VR-brillen en maquettes aan interactieve theaterproducties of escape rooms voor musea. Dan is het soms nodig om langer aan één stuk door te kunnen werken aan één project. ‘Zo kunnen ze iets bouwen en uitproberen. Je kan hier door de ruimte lopen, projecties op de muur maken of gewoon met een VR-bril iets doen. Zo ontdekt een student echt hoe een apparaat werkt en welke technologie erin zit. Als je dan een lokaal moet reserveren voor maximaal drie uur, ben je de helft van de tijd kwijt met spullen weg slepen en krijg je niets gedaan.’
De inmiddels aangeschoven docent Gijs ten Cate vult aan. ‘De green screen ruimte op Heidelberglaan 15 is geschikt voor experimenten. Maar die kan door iedereen worden gereserveerd. Wij hebben nu alles op één plek, kunnen de kasten opengooien en vragen: heb je alles geprobeerd? Of vind je dat misschien interessant? Zo wordt het laagdrempeliger om ermee te experimenteren.’
Kim: ‘En als we een soort lesmoment hebben of we willen een keer iedereen erbij hebben, dan werken we daar gewoon omheen of tussendoor. Het is mooi dat we zo'n extreme plek hebben gevonden.’
Naast dat praktische aspect draait het in dit gebouw om samenwerken. ‘Onze studentengroep werkt met mbo-studenten van het Mediacollege Amsterdam. Dat is het XR Lab en zit hier beneden. Ze kunnen gewoon heen en weer lopen om met elkaar te overleggen. En we hebben veel gewerkt met mediapartijen en culturele instellingen in Hilversum. Denk aan VPRO, Beeld en Geluid, heel veel partners.’
Op dit moment werken de twee docenten met een groep van 26 studenten. Hoe vinden zij het?
‘Ze vinden het prettig dat er een vaste plek is waarin dit allemaal mogelijk is. Ze voelen ook meer eigenaarschap over de plek. En nee, ze gaan echt niet allemaal vloeiend happy-clappy enthousiast aan het werk, maar dat is ook normaal. Ik zie meer samenhang onder studenten doordat je hier wat meer community vorming hebt.’
Gijs: ‘Vorig jaar hadden we internationale studenten met een kamer op het Science Park en zonder ov-kaart. Dat maakte het moeilijker. Maar toen deden we het voor het eerst. De huidige studenten zijn goed geïnformeerd. En achteraf waarderen ze dit soort uitstapjes. Dan realiseren ze zich: oh ik kon daar doen en laten wat ik wou, maar ook samenwerken met allerlei partijen.’
‘Dit jaar krijgen we meer handigheid in hoe we alles organiseren en iedereen informeren. Het groeit en we krijgen de smaak te pakken. Daarbij geldt duidelijk dat we hier onze rol van docent een beetje moeten oprekken, qua takenpakket. Het is niet een kwestie van: we bereiden een les voor, dat doen we en doei. Er komt veel meer bij kijken.’
Kim: ‘Inderdaad. Maar dat vind ik juist fantastisch. Het maakt het werk dynamischer en ik voel die community beter. Tegelijkertijd voel ik ook de verantwoordelijkheid om het te doen slagen. Niet alles gaat helemaal vanzelf, want dit is nog relatief nieuw. Dus sommige dingen zijn niet ingeregeld. Denk aan een internetaansluiting.’
Gijs: ‘We hebben daar net mensen voor over de vloer gehad. Maar voor de ICT-afdeling van de HU is dit ook zoeken: hoe pakken we dit aan bij een externe locatie. Welke apparatuur hebben ze nodig en hoe is het onderhoud geregeld? Ze zijn welwillend, zitten er positief in. Er gaat alleen meer tijd overheen omdat er veel schijven zijn die dit allemaal moeten goedkeuren.’
Kim: ‘Het gaat ook over dat er een koffiezetapparaat is en dat het vanzelf wordt aangevuld. Dat er iemand bij een receptie zit, enzovoort. Al die dingen doen wij zelf. Voor de internetaansluiting moesten vijf mensen komen, zowel van de ICT-afdeling van de HU als het Mediapark en wijzelf. Dus het is een heleboel afstemmen. Het lukt uiteindelijk prima. En sommige dingen lukken niet. Wij hebben bijvoorbeeld geen verhuizers kunnen krijgen. Wie dat bij de HU doet, mag dat weer niet buiten de HU doen. Nou ja, dan doe we het zelf, in fases.’
Gijs en Kim stralen uit dat ze plezier hebben in het improvisatietheater. En, zo verzekeren ze, dat geldt ook voor de rest van het team. ‘Het hoort bij ons vakgebied dat je openstaat voor onzekerheden en dat je soms ergens aan begint terwijl de uitkomst nog niet te voorspellen is. Maar als je makkelijk je werk wil doen, dan moet je niet hier beginnen. Het wil natuurlijk ook niet zeggen dat alle rijke leeromgevingen zijn zoals die van ons. En dat alle rijke leeromgevingen van een docent verlangen dat die deurbellen gaan regelen. Want dat moet je hier dus ook doen’, lacht ze.
Zit de grootste hobbel bij die deurbel of internetaansluiting? Of ergens anders?
Gijs: ‘Je grootste vijand is gewoon tijd. Studenten moeten op een gegeven moment beginnen. En het project heeft een planning. De HU-diensten hebben weer een ander tijdschema. Dan moet je een alternatief regelen of accepteren dat er even geen internet is. Ander voorbeeld zijn de docenturen: die worden nu eenmaal op een bepaalde manier geformuleerd en dan moet je maar een algemene noemer bedenken die daarbij past. Die dingen moeten nog allemaal uitgevonden worden. Gelukkig vinden we pionieren leuk. En de deurbel is onze running gag, die komt er ook.’
Wat hij vooral wil benadrukken: een rijke leeromgeving vraagt vooral om meer dan ‘een normale les draaien’. ‘Je moet met nieuwe ogen kijken naar de vraag: hoe regel je het onderwijs dan in?’
Nog een voorbeeld: de les is officieel na drie uur voorbij, maar studenten en docenten blijven daarna in dezelfde ruimte. En dus blijft de communicatie tussen docent en student gewoon doorgaan. Gijs: ‘Die scheidingslijn is meer diffuus Maar dat gebeurt op het werk ook. Dus misschien zijn we eigenlijk meer een bedrijf dan een school. Daardoor gebeurt er ook meer. Dat verrijkt dus ook. Het is in elk geval een andere manier van je uren besteden.’
Het gesprek gaat verder, over hoe je met zo’n aanpak nog ‘gewone’ toetsen kunt afnemen (niet dus) en hoe het dan wel moet. Gijs: ‘We hebben voor de opleiding leeruitkomsten geformuleerd voor alle jaren op basis van het beroepsprofiel. En we werken met programmatisch toetsen. Studenten werken tijdens een semester steeds in verschillende projecten of opdrachten en aan het einde leveren ze het bewijs op: kijk, dit en dat heb ik gedaan en hiermee voldoe ik aan de leeruitkomsten. Dat past prima bij ons onderwijs en ook bij een rijke leeromgeving. En dat kun je ook prima structureren. Net als in andere semesters hebben wij drie voortgangsgesprekken waarin we een vinger aan de pols houden. En de leerteams spreken we wekelijks. De projecten formuleren we zo dat studenten in aanraking komen met kwesties uit ons vakgebied. Daarvoor hebben ze bepaalde vaardigheden, kennis en houding nodig . Zo weten we dat eigenlijk alles voorbij komt wat ze moeten ontwikkelen’.
Wat hen betreft is hun project een opstap naar meer, veel meer. ‘De leeromgeving zou nog rijker kunnen als we het iets anders insteken’ is hun conclusie. ‘Een soort lab of speeltuin, waarin. onderzoekers, docenten en studenten samenwerken’ – dat zoeken ze. ‘Dan kun je nog veel meer de diepgang opzoeken en van elkaar leren, samen iets uitvinden. Maar nu zit het onderzoek in De Uithofen er is ook niet zo'n experimenteerruimte.’
En, zo vult Gijs aan: eigenlijk wil je hierbij nog een overtreffende trap hebben. Hij schetst het beeld van ‘drie dozen naast elkaar’. ‘Waar in één doos de school en de opleiding zit. De doos ernaast zit een professional iets te maken. En de doos daarnaast heeft een publieksfunctie en kan het gemaakte werk tentoonstellen, als in een soort museum. Dan koppel je de professional met mensen die iets nieuws willen leren, maar ook een nieuwe oplossing kunnen aandragen. En daartussen kunnen onderzoekers vragen stellen: hoe meet je dit, wat is de meerwaarde, hoe kunnen we dit vastleggen et cetera. Dat lijkt me een mooi ideaal, maar dan als meerjarenplan. En wij kunnen dit wel willen maar het is natuurlijk niet alleen aan ons.’
Maar, zo zijn beiden ervan overtuigd: om het verhaal verder te brengen vinden ze ‘allerlei haakjes die we in elkaar kunnen haken’ en dan gaat ‘het balletje wel rollen.’ En als je het maar blijft verwoorden, dan ‘gaat zoiets aan’. ‘De verbinding van onderwijs en onderzoek staat altijd op de agenda bij de HU. En dit zou een fantastische invulling kunnen zijn.’
Natuurlijk werken ze nu al samen met twee lectoraten binnen de HU. Maar dat voelt als stapjes aan het begin van iets wat veel meer zou kunnen zijn. ‘Een doorlopende lijn waar steeds andere studenten bij aansluiten in verschillende fases’, verwoorden ze het zelf. Om maar een voorbeeld te geven: de zonneauto in Delft, ‘die kennen we allemaal. Dat is een project en niet een vak. Studenten kiezen ervoor om daar een half jaar aan mee te werken. Elk half jaar is dat een andere studentengroep, maar de zonneauto blijf je door-ontwikkelen. ‘
Dan ben je eigenlijk op zoek naar de zonneauto van CMD, zoiets?
Gijs: ‘We willen een plek waar dit soort projecten langer kunnen lopen. De mensen wisselen elkaar af, zoals je ook wisselende mensen hebt in een bedrijf. Maar dan kunnen we toch een lijn aanhouden en het project weer oppakken.’
Kim: ‘Ook zou ik willen dat studenten van verschillende jaren en verschillende opleidingen kunnen samenwerken. Dat CMD'ers met ICT'ers werken. En wij niet alleen met ouderejaars, maar ook met rollen voor eerste en tweedejaars studenten. En ICT is maar een voorbeeld. Bij lerarenopleidingen kunnen ze oplossingen gebruiken die we bij CMD bedenken. Daarbij leren zij niet te ontwerpen, maar wel om met de ontwerpen te werken. Dus uiteindelijk kunnen we ook daar samen meerwaarde creëren.’
. . .
Kim Kamphuis en Gijs ten Cate zijn docenten bij de opleiding Communication and Multimedia Design. Op het Mediapark in Hilversum geven ze les aan derdejaars studenten. Mede door hun bijzondere locatie en samenwerking met bedrijven en een mbo-opleiding gelden ze als een praktijkvoorbeeld van een rijke leeromgeving. Vinden ze dat zelf ook? En hoe bevalt die omgeving?
Door Marc Janssen
Vraag aan Kim Kamphuis wat ze verstaat onder de rijke leeromgeving, dan blijft een snel antwoord ineens uit. ‘Moeilijke vraag, ja. Wij bieden die rijke leeromgeving aan, maar ik weet niet precies hoe de HU hem omschrijft. Wij zijn dit gewoon gaan doen en toen we hoorden spreken over rijke leeromgevingen, concludeerden we: dat is wat we hier al bieden.’
Ze ziet het als ‘een natuurlijke beweging’ die past bij de opleiding CMD. ‘Die is zeer praktijkgericht en werkt veel met opdrachtgevers uit de praktijk. Dus het zit al in het DNA van de opleiding. Wij zitten met onze specialisatie Immersive Design in jaar drie van het curriculum en vonden het logisch om dan nog meer te verbinden met de praktijk, met andere spelers in de markt.’
‘Hier’: dat is overigens een kantoorgebouwtje met de naam Gateway C, aan de rand van het Mediapark in Hilversum, waarin de docenten en studenten voornamelijk een paar grote ruimten gebruiken. Het lijken lege klaslokalen die we zo goed kennen van het Utrecht Science Park. Hoezo kan dit niet ‘gewoon’ daar?
Voor Kim is dat een helder verhaal. Bij Immersive Design gaat het over het ontwerpen van verhaalgestuurde media. Studenten werken met audioprogramma’s, projectoren, VR-brillen en maquettes aan interactieve theaterproducties of escape rooms voor musea. Dan is het soms nodig om langer aan één stuk door te kunnen werken aan één project. ‘Zo kunnen ze iets bouwen en uitproberen. Je kan hier door de ruimte lopen, projecties op de muur maken of gewoon met een VR-bril iets doen. Zo ontdekt een student echt hoe een apparaat werkt en welke technologie erin zit. Als je dan een lokaal moet reserveren voor maximaal drie uur, ben je de helft van de tijd kwijt met spullen weg slepen en krijg je niets gedaan.’
De inmiddels aangeschoven docent Gijs ten Cate vult aan. ‘De green screen ruimte op Heidelberglaan 15 is geschikt voor experimenten. Maar die kan door iedereen worden gereserveerd. Wij hebben nu alles op één plek, kunnen de kasten opengooien en vragen: heb je alles geprobeerd? Of vind je dat misschien interessant? Zo wordt het laagdrempeliger om ermee te experimenteren.’
Kim: ‘En als we een soort lesmoment hebben of we willen een keer iedereen erbij hebben, dan werken we daar gewoon omheen of tussendoor. Het is mooi dat we zo'n extreme plek hebben gevonden.’
Naast dat praktische aspect draait het in dit gebouw om samenwerken. ‘Onze studentengroep werkt met mbo-studenten van het Mediacollege Amsterdam. Dat is het XR Lab en zit hier beneden. Ze kunnen gewoon heen en weer lopen om met elkaar te overleggen. En we hebben veel gewerkt met mediapartijen en culturele instellingen in Hilversum. Denk aan VPRO, Beeld en Geluid, heel veel partners.’
Op dit moment werken de twee docenten met een groep van 26 studenten. Hoe vinden zij het?
‘Ze vinden het prettig dat er een vaste plek is waarin dit allemaal mogelijk is. Ze voelen ook meer eigenaarschap over de plek. En nee, ze gaan echt niet allemaal vloeiend happy-clappy enthousiast aan het werk, maar dat is ook normaal. Ik zie meer samenhang onder studenten doordat je hier wat meer community vorming hebt.’
Gijs: ‘Vorig jaar hadden we internationale studenten met een kamer op het Science Park en zonder ov-kaart. Dat maakte het moeilijker. Maar toen deden we het voor het eerst. De huidige studenten zijn goed geïnformeerd. En achteraf waarderen ze dit soort uitstapjes. Dan realiseren ze zich: oh ik kon daar doen en laten wat ik wou, maar ook samenwerken met allerlei partijen.’
‘Dit jaar krijgen we meer handigheid in hoe we alles organiseren en iedereen informeren. Het groeit en we krijgen de smaak te pakken. Daarbij geldt duidelijk dat we hier onze rol van docent een beetje moeten oprekken, qua takenpakket. Het is niet een kwestie van: we bereiden een les voor, dat doen we en doei. Er komt veel meer bij kijken.’
Kim: ‘Inderdaad. Maar dat vind ik juist fantastisch. Het maakt het werk dynamischer en ik voel die community beter. Tegelijkertijd voel ik ook de verantwoordelijkheid om het te doen slagen. Niet alles gaat helemaal vanzelf, want dit is nog relatief nieuw. Dus sommige dingen zijn niet ingeregeld. Denk aan een internetaansluiting.’
Gijs: ‘We hebben daar net mensen voor over de vloer gehad. Maar voor de ICT-afdeling van de HU is dit ook zoeken: hoe pakken we dit aan bij een externe locatie. Welke apparatuur hebben ze nodig en hoe is het onderhoud geregeld? Ze zijn welwillend, zitten er positief in. Er gaat alleen meer tijd overheen omdat er veel schijven zijn die dit allemaal moeten goedkeuren.’
Kim: ‘Het gaat ook over dat er een koffiezetapparaat is en dat het vanzelf wordt aangevuld. Dat er iemand bij een receptie zit, enzovoort. Al die dingen doen wij zelf. Voor de internetaansluiting moesten vijf mensen komen, zowel van de ICT-afdeling van de HU als het Mediapark en wijzelf. Dus het is een heleboel afstemmen. Het lukt uiteindelijk prima. En sommige dingen lukken niet. Wij hebben bijvoorbeeld geen verhuizers kunnen krijgen. Wie dat bij de HU doet, mag dat weer niet buiten de HU doen. Nou ja, dan doe we het zelf, in fases.’
Gijs en Kim stralen uit dat ze plezier hebben in het improvisatietheater. En, zo verzekeren ze, dat geldt ook voor de rest van het team. ‘Het hoort bij ons vakgebied dat je openstaat voor onzekerheden en dat je soms ergens aan begint terwijl de uitkomst nog niet te voorspellen is. Maar als je makkelijk je werk wil doen, dan moet je niet hier beginnen. Het wil natuurlijk ook niet zeggen dat alle rijke leeromgevingen zijn zoals die van ons. En dat alle rijke leeromgevingen van een docent verlangen dat die deurbellen gaan regelen. Want dat moet je hier dus ook doen’, lacht ze.
Zit de grootste hobbel bij die deurbel of internetaansluiting? Of ergens anders?
Gijs: ‘Je grootste vijand is gewoon tijd. Studenten moeten op een gegeven moment beginnen. En het project heeft een planning. De HU-diensten hebben weer een ander tijdschema. Dan moet je een alternatief regelen of accepteren dat er even geen internet is. Ander voorbeeld zijn de docenturen: die worden nu eenmaal op een bepaalde manier geformuleerd en dan moet je maar een algemene noemer bedenken die daarbij past. Die dingen moeten nog allemaal uitgevonden worden. Gelukkig vinden we pionieren leuk. En de deurbel is onze running gag, die komt er ook.’
Wat hij vooral wil benadrukken: een rijke leeromgeving vraagt vooral om meer dan ‘een normale les draaien’. ‘Je moet met nieuwe ogen kijken naar de vraag: hoe regel je het onderwijs dan in?’
Nog een voorbeeld: de les is officieel na drie uur voorbij, maar studenten en docenten blijven daarna in dezelfde ruimte. En dus blijft de communicatie tussen docent en student gewoon doorgaan. Gijs: ‘Die scheidingslijn is meer diffuus Maar dat gebeurt op het werk ook. Dus misschien zijn we eigenlijk meer een bedrijf dan een school. Daardoor gebeurt er ook meer. Dat verrijkt dus ook. Het is in elk geval een andere manier van je uren besteden.’
Het gesprek gaat verder, over hoe je met zo’n aanpak nog ‘gewone’ toetsen kunt afnemen (niet dus) en hoe het dan wel moet. Gijs: ‘We hebben voor de opleiding leeruitkomsten geformuleerd voor alle jaren op basis van het beroepsprofiel. En we werken met programmatisch toetsen. Studenten werken tijdens een semester steeds in verschillende projecten of opdrachten en aan het einde leveren ze het bewijs op: kijk, dit en dat heb ik gedaan en hiermee voldoe ik aan de leeruitkomsten. Dat past prima bij ons onderwijs en ook bij een rijke leeromgeving. En dat kun je ook prima structureren. Net als in andere semesters hebben wij drie voortgangsgesprekken waarin we een vinger aan de pols houden. En de leerteams spreken we wekelijks. De projecten formuleren we zo dat studenten in aanraking komen met kwesties uit ons vakgebied. Daarvoor hebben ze bepaalde vaardigheden, kennis en houding nodig . Zo weten we dat eigenlijk alles voorbij komt wat ze moeten ontwikkelen’.
Wat hen betreft is hun project een opstap naar meer, veel meer. ‘De leeromgeving zou nog rijker kunnen als we het iets anders insteken’ is hun conclusie. ‘Een soort lab of speeltuin, waarin. onderzoekers, docenten en studenten samenwerken’ – dat zoeken ze. ‘Dan kun je nog veel meer de diepgang opzoeken en van elkaar leren, samen iets uitvinden. Maar nu zit het onderzoek in De Uithofen er is ook niet zo'n experimenteerruimte.’
En, zo vult Gijs aan: eigenlijk wil je hierbij nog een overtreffende trap hebben. Hij schetst het beeld van ‘drie dozen naast elkaar’. ‘Waar in één doos de school en de opleiding zit. De doos ernaast zit een professional iets te maken. En de doos daarnaast heeft een publieksfunctie en kan het gemaakte werk tentoonstellen, als in een soort museum. Dan koppel je de professional met mensen die iets nieuws willen leren, maar ook een nieuwe oplossing kunnen aandragen. En daartussen kunnen onderzoekers vragen stellen: hoe meet je dit, wat is de meerwaarde, hoe kunnen we dit vastleggen et cetera. Dat lijkt me een mooi ideaal, maar dan als meerjarenplan. En wij kunnen dit wel willen maar het is natuurlijk niet alleen aan ons.’
Maar, zo zijn beiden ervan overtuigd: om het verhaal verder te brengen vinden ze ‘allerlei haakjes die we in elkaar kunnen haken’ en dan gaat ‘het balletje wel rollen.’ En als je het maar blijft verwoorden, dan ‘gaat zoiets aan’. ‘De verbinding van onderwijs en onderzoek staat altijd op de agenda bij de HU. En dit zou een fantastische invulling kunnen zijn.’
Natuurlijk werken ze nu al samen met twee lectoraten binnen de HU. Maar dat voelt als stapjes aan het begin van iets wat veel meer zou kunnen zijn. ‘Een doorlopende lijn waar steeds andere studenten bij aansluiten in verschillende fases’, verwoorden ze het zelf. Om maar een voorbeeld te geven: de zonneauto in Delft, ‘die kennen we allemaal. Dat is een project en niet een vak. Studenten kiezen ervoor om daar een half jaar aan mee te werken. Elk half jaar is dat een andere studentengroep, maar de zonneauto blijf je door-ontwikkelen. ‘
Dan ben je eigenlijk op zoek naar de zonneauto van CMD, zoiets?
Gijs: ‘We willen een plek waar dit soort projecten langer kunnen lopen. De mensen wisselen elkaar af, zoals je ook wisselende mensen hebt in een bedrijf. Maar dan kunnen we toch een lijn aanhouden en het project weer oppakken.’
Kim: ‘Ook zou ik willen dat studenten van verschillende jaren en verschillende opleidingen kunnen samenwerken. Dat CMD'ers met ICT'ers werken. En wij niet alleen met ouderejaars, maar ook met rollen voor eerste en tweedejaars studenten. En ICT is maar een voorbeeld. Bij lerarenopleidingen kunnen ze oplossingen gebruiken die we bij CMD bedenken. Daarbij leren zij niet te ontwerpen, maar wel om met de ontwerpen te werken. Dus uiteindelijk kunnen we ook daar samen meerwaarde creëren.’
. . .
In maart 2022 vroeg de gemeente Utrecht aan de HU om docenten die bijles konden geven aan vluchtelingen uit Oekraïne. Dat leidde al snel tot een bredere samenwerking, zoals een spreekuur door studenten van Sociaal Juridische Dienstverlening, een kids club gerund door studenten en een leisure day georganiseerd door AD-studenten Event Management.
voorbeelden
In maart 2022 vroeg de gemeente Utrecht aan de HU om docenten die bijles konden geven aan vluchtelingen uit Oekraïne. Dat leidde al snel tot een bredere samenwerking, zoals een spreekuur door studenten van Sociaal Juridische Dienstverlening, een kids club gerund door studenten en een leisure day georganiseerd door AD-studenten Event Management.
Rijke leeromgevingen in 4 voorbeelden
(plus een stukje nostalgie)
In maart 2022 vroeg de gemeente Utrecht aan de HU om docenten die bijles konden geven aan vluchtelingen uit Oekraïne. Dat leidde al snel tot een bredere samenwerking, zoals een spreekuur door studenten van Sociaal Juridische Dienstverlening, een kids club gerund door studenten en een leisure day georganiseerd door AD-studenten Event Management.
Wie bij de jaaropening van dit studiejaar was, kent het nog wel: het Cartesius-project en de digitaal nagebouwde omgeving, de Digital Twin. Die kreeg ook nog eens een nominatie voor een ICT Award.
Over die Computable Award gesproken: die werd wel gewonnen met de app Honest Mirror. Daarmee leren mensen met hulp van AI beter te presenteren.
Lector Stan van Ginkel noemt het ‘een prachtige erkenning voor ons interdisciplinaire project.’ Hij ontwikkelde de app samen met onderzoekers, docenten en studenten van onder andere kenniscentrum Leren en Innoveren, Instituut Archimedes en de ICT-opleidingen. Daarbij hadden studenten de leiding.
Met Quest gaan kleine groepjes studenten werken voor een bedrijf of organisatie. Ze komen van de opleidingen Built Environment, Electrotechniek, Werktuigbouwkunde en Technische Bedrijfskunde. Mooi voorbeeld van een recent resultaat: een weerstation voor doofblinden.
Ter relativering: 'Rijke' leeromgevingen kennen we zelfs aan de HU al heel lang. Zoek op de Trajectum-site en je vindt een verhaal uit 2010. Daarin sprak toenmalig collegevoorzitter Geri Bonhof over een 'rijke leeromgeving', vanwege een samenwerkingsverband met FC Utrecht. Dat bestond vooral uit meer stageplekken, maar ook ging het over 'leren met de wow factor'.
Uit diezelfde zoekopdracht blijkt dat in 2013 een zekere Arno Wilkens als docent meedoet aan een 'future cooker'. Bij de deeltafel ‘uitdagende leeromgeving’ voorspelt hij: ‘We gaan studenten veel meer begeleiden’ en ‘docenten zijn in 2021 veel meer een coach’.
Wilkens wordt in 2020 docent van het jaar, publiceert in 2021 een verhaal met Ilya Zitter over 'de creatieve leeromgeving' en vertelde recent over echte opdrachtgevers voor tweedejaars cmd-studenten. Zo blijkt de rijke leeromgeving al lange wortels te hebben binnen de hogeschool.
. . .
Al sinds haar promotie in 2003 over rijke leeromgevingen komt onze HU-lector Beroepsonderwijs tegenstanders tegen. Maar: ‘Met cynische docenten die op hun lauweren rusten heb ik geen compassie.’ Want voor haar betekent het verrijken van leeromgevingen uiteindelijk: ‘maak het zo goed als je kunt.’
Door Rachel Kloek
‘Wat roept de term ‘rijke leeromgeving’ bij jou op?
‘Ik ben niet direct fan van de term, die heeft de HU gekozen en het is nog geen gedeeld begrip. Het klopt wel dat ik sinds 2003 aan de HU bezig ben met het onderwerp. En ik ben als een van de eerste promovendi bij de HU gestart, toen de HU ook met lectoraten is begonnen. Mijn promotieonderzoek vanuit de HU ging over leeromgevingen op de grens van school en buitenwereld. We begonnen in 2003 net met de lectoraten.’
Wat is volgens jou een rijke leeromgeving?
‘Wanneer is iets wel of niet rijk? Ik heb het liever over ‘het verrijken van leeromgevingen’. Vanuit de theorie kan een leeromgeving worden gedefinieerd en meer in spreektaal is het gewoon de plek waar je aan het leren bent. Het is een van de onderdelen van een opleiding. Een cursus, een minor, een groot project, wat dan ook. Je kunt ernaartoe, er zijn docenten en medestudenten, er is een opdracht vanuit het werkveld, er zijn artikelen en een online leeromgeving of iets dergelijks. Soms is die leeromgeving meer ‘schools’ en soms meer in wisselwerking met de buitenwereld. Het is de setting waar je aan het leren bent.’
De theorie
Dit is de definitie uit de theorie: Een leeromgeving bestaat uit de fysieke en digitale omgeving waarin lerenden actief zijn, inclusief alle instrumenten, documenten en andere artefacten die te vinden zijn in die omgeving. Naast de fysieke en digitale omgeving omvat een leeromgeving de sociaal-culturele context voor de bedoelde activiteiten.
Wat maakt een leeromgeving rijker?
‘Een mogelijkheid om een leeromgeving te verrijken is door meer wisselwerking te organiseren met de buitenwereld: gastlessen door experts uit het werkveld, excursies naar praktijkpartners organiseren en actuele cases en opdrachten in huis te halen.
Een volgende mogelijkheid om te verrijken, is om met realistische opdrachten vanuit de praktijk te werken. Je kunt de samenwerking met het werkveld verduurzamen door werkveldpartners goed aan je te binden – liefst meerdere jaren. Het vergt concessies, het is nodig om elkaar wederzijds tegemoet te komen, want je werkveldpartners moeten er ook iets aan hebben. En het vraagt samenwerking met gevarieerde werkveldpartners. Als je bijvoorbeeld de opleiding HR hebt dan kun je niet alleen met werkveldpartners in de zorg samenwerken. Dit doen we overigens al heel lang, vooral in het mbo.
De laatste mogelijkheid is verstrekkender: een setting waarin je een maatschappelijke opgave centraal stelt. Om gezondheidsverschillen tussen arm en rijk te verkleinen bijvoorbeeld. Dat vraagstuk kun je niet alleen overlaten aan het werkveld, wij kunnen daar als onderwijs ook aan bijdragen, want onze studenten gaan er na hun opleiding ook mee aan de slag en je wilt dat ze tijdens de opleiding al leren samenwerken aan dergelijke opgaven.
Die populaire term “missiegedreven opgave” zegt daarmee iets over hoe je in het onderwijs over de grenzen van meerdere opleidingen met de buitenwereld samenwerkt en samen leert. Die missie komt vanuit de maatschappij – en vanuit de HU kunnen we daaraan bijdragen. Neem bijvoorbeeld de zorgtekorten, snelle digitalisering, de klimaatverandering en een inclusievere samenleving.
Tussen wijken in Utrecht kan een verschil van tien gezonde levensjaren zitten. Om dat te veranderen is het nodig om op nieuwe manieren samen te werken en te leren. Daaraan willen we bijdragen, met de circa negenduizend studenten van de zorg- en welzijnsopleidingen van de HU. Dat gaat wat ons betreft verder dan een opdrachtgever die denkt “Oh lekker, zo’n frisse blik van een student”. Voor dit soort vraagstukken heeft nog niemand een oplossing. We weten met z’n allen nog niet hoe het moet. En daarom willen we samen leren en we groeien met z’n allen.’
Wie bepaalt dan met welke missie zo’n groep aan de slag gaat?
‘Dat zijn meerdere instituten samen geweest, bij dit voorbeeld waren het de instituten rond zorg en welzijn. Dat vergde intensieve sessies met mensen uit het werkveld en het onderwijs. Waarop antwoorden zijn gezocht op de vraag: “Wat willen we samen gaan oplossen, wat heeft prioriteit?” Er is meegedacht vanuit verschillende perspectieven, verschillende domeinen, door uiteenlopende professionals, werkveldpartners en burgerinitiatieven uit de regio.’
Hoe werkt de interactie tussen studenten met burgers?
‘Burgers dragen het vraagstuk aan of zijn belanghebbenden. Die willen bijvoorbeeld werken aan het vergroenen en verlevendigen van een wooncomplex. Dan gaan ze met de studenten kijken hoe ze dat voor elkaar krijgen.
Voor de ene opleiding werkt het anders dan voor de andere. Voor bijvoorbeeld een optometrist is samenwerken en leren aan een missiegedreven opgave anders dan voor een sociaal werker. Het is afhankelijk van je domein en ook van welke kleur je wil geven aan de opleiding. Het vergt wat van de opleiding: samenwerken, naar elkaar toe bewegen, over je eigen agenda heen stappen, je verplaatsen in een ander, enzovoorts.’
De bromknorren zullen zeggen dat studenten eerst maar eens behoorlijk de basis moeten leren van hun vak. En vooral niet hun opleiding moeten verdoen met werken en eindeloos vergaderen met andere disciplines.’
‘Voor een gedeelte is dat waar.’
Dat antwoord had ik niet verwacht.
‘Mijn punt is vooral: het hoger beroepsonderwijs is waanzinnig moeilijk vorm te geven. De sleutel ligt bij het vermogen van onze docententeams. Het is eigenlijk merkwaardig dat de mensen die hier binnenkomen vaak nog geen hbo-docent zijn. Ken jij een andere sector waar dat zo is? Je huisarts is toch opgeleid tot huisarts? Jouw leraar vroeger op de basisschool is opgeleid tot leraar?
Onze docenten zijn als ze bij de HU komen werken bijvoorbeeld accountant, ICT’er of jurist. Ze hebben in principe een ander beroep en ze worden hbo-docent. De vraag is wanneer ze bekwaam genoeg zijn om met alle ontwikkelingen in het hoger beroepsonderwijs om te gaan.
Daar hebben we de basis didactische bekwaamheid voor ingevoerd?
‘Maar dat is letterlijk wat het is. De basis. Hoe krijg je docententeams ook zo bekwaam dat ze naast het bestaande onderwijs met alle vraagstukken die daar spelen, ook nog over de grenzen van de eigen opleiding, over de grenzen van onderwijsinstellingen, over de grenzen van lectoraten, over de grenzen van werkveldpartners, maatschappelijke partners en burgers, gaan samenwerken aan onderwijs waarin maatschappelijke opgaves centraal staan? Daar moet je ze tijd voor geven en dat staat nu onder druk.’
Als je een uurtje had, waar zou je dan mee beginnen?
‘Met verbinding maken met je student. Zien wie je voor je hebt, in verbinding komen. Dat is essentieel.’
Wat is het aller moeilijkst bij het verrijken van leeromgevingen richting opgavegerichte leeromgevingen?
‘Je realiseren dat je als onderwijs niet meer alleen de leiding hebt. En niet alleen meer kunt denken vanuit je opleidingskaders. Bijvoorbeeld het hele systeem voor fysiotherapeuten is gericht op behandelen in een behandelcentrum. Maar misschien is een schoolplein ook een goede plek om kinderen te behandelen. Daar kunnen wij als hogeschool een rol in spelen: professionals helpen om een bredere blik te ontwikkelen en via de professionals die we opleiden, het systeem in beweging brengen.’
Wat maakt het lastig voor docenten?
‘De tijd. Die samenwerking kost gewoon veel ruimte en inspanning. De vraag is waar die vandaan kan komen. De HU wil ook altijd net iets te veel. Je kunt niet eindeloos veel leeromgevingen in de lucht houden. Zo groot is de regio helemaal niet. Je moet strategische keuzes te maken en aanhaken bij lopende ontwikkelingen. Zo zijn er bijvoorbeeld al leeromgevingen in het Hoefkwartier, Leidsche Rijn, Cartesius en Overvecht. Kijk eerst of je daarbij kunt aansluiten voordat je iets nieuws gaat opzetten.’
Bestaat er een coördinator Rijke Leeromgevingen?
Dat gaat bijvoorbeeld via de vier ‘Samens’: Samen Duurzaam, Samen Gezond, Samen Digitaal en Samen Lerend. De directeuren zouden elkaar erop moeten aanspreken als ze te veel in hun eentje willen opereren. Dat gaat nu prima, ze vinden elkaar op een natuurlijke manier.’
Is het niet heel duur?
‘Als ik kijk naar de innovatietrajecten Bruggenbouwers en Grensverleggers vind ik niet dat het geld daar over de plinten klotst. Die trajecten passen prima in het innovatiebudget dat we hebben. En de HU heeft ook schaalsprongmiddelen en impulsgelden daar effectief ingezet.’
Spreek je wel eens tegenstanders van de ‘rijke leeromgeving’?
‘Die kom ik zeker tegen, al sinds mijn promotieonderzoek dat startte in 2003. Tuurlijk, er zijn tegenstanders. Een meer klassieke opleiding kan bijvoorbeeld veel efficiënter worden georganiseerd. Je weet precies wat je doceert en kan alles in een Excel sheet controleren en voor honderd procent de leeruitkomsten vooraf bepalen.’
Laat me raden: dan zeg jij dat je studenten opleidt die niet kunnen samenwerken, een tunnelvisie hebben en niet goed weten wat de grootste problemen in de maatschappij zijn?
‘Precies. En de vraag is ook nog hoe wendbaar ze zijn opgeleid. Ik ken dat type opleidingen, daar zijn werkgevers niet tevreden over. “Wat heb jij op school geleerd?”, vragen ze dan. Het is de vraag wanneer toekomstige werkgevers tevreden zijn en ook de maatschappij krijgt wat er nodig is. Maar: je moet niet te ver doorschieten. Sommige opleidingen hebben de basis te ver losgelaten. Het is wel nodig om als opleiding de basis op orde te houden. En dan komen we weer terug op mijn eerdere punt: hoger beroepsonderwijs vormgeven is gewoon heel erg moeilijk.’
Is het een mode waar iedereen coute que coute aan mee wil doen?
‘Deels. En ik denk: als je een docent in het hbo bent geworden, dan kun je ook toegroeien naar een leeromgeving met missiegedreven opgaven. Want dan ben je als het goed is altijd aan het nadenken over hoe het rijker kan. Het verrijken van leeromgevingen wordt voor mij niets anders dan: maak het zo goed als je kunt.’
Martin Otten schreef in een opiniestuk dat docenten aan de HU niet genoeg op de hoogte waren van dit concept. Ben je dat met hem eens?
‘Ik ga uit van de professionaliteit van docententeams. En dat ze zelf wel in staat zijn om in te schatten of ze toe zijn aan de volgende stap. Met cynische docenten die op hun lauweren rusten heb ik geen compassie. De andere groep willen we ondersteunen vanuit het Teaching en Learning Network (TLN, de HU-brede professionalisering van docenten). Dat wou ik graag nog even genoemd hebben.’
. . .
’De sleutel
ligt bij onze
docententeams’
Ilya Zitter over rijke leeromgevingen:
Al sinds haar promotie in 2003 over rijke leeromgevingen komt onze HU-lector Beroepsonderwijs tegenstanders tegen. Maar: ‘Met cynische docenten die op hun lauweren rusten heb ik geen compassie.’ Want voor haar betekent het verrijken van leeromgevingen uiteindelijk: ‘maak het zo goed als je kunt.’
Door Rachel Kloek
‘Wat roept de term ‘rijke leeromgeving’ bij jou op?
‘Ik ben niet direct fan van de term, die heeft de HU gekozen en het is nog geen gedeeld begrip. Het klopt wel dat ik sinds 2003 aan de HU bezig ben met het onderwerp. En ik ben als een van de eerste promovendi bij de HU gestart, toen de HU ook met lectoraten is begonnen. Mijn promotieonderzoek vanuit de HU ging over leeromgevingen op de grens van school en buitenwereld. We begonnen in 2003 net met de lectoraten.’
Wat is volgens jou een rijke leeromgeving?
‘Wanneer is iets wel of niet rijk? Ik heb het liever over ‘het verrijken van leeromgevingen’. Vanuit de theorie kan een leeromgeving worden gedefinieerd en meer in spreektaal is het gewoon de plek waar je aan het leren bent. Het is een van de onderdelen van een opleiding. Een cursus, een minor, een groot project, wat dan ook. Je kunt ernaartoe, er zijn docenten en medestudenten, er is een opdracht vanuit het werkveld, er zijn artikelen en een online leeromgeving of iets dergelijks. Soms is die leeromgeving meer ‘schools’ en soms meer in wisselwerking met de buitenwereld. Het is de setting waar je aan het leren bent.’
De theorie
Dit is de definitie uit de theorie: Een leeromgeving bestaat uit de fysieke en digitale omgeving waarin lerenden actief zijn, inclusief alle instrumenten, documenten en andere artefacten die te vinden zijn in die omgeving. Naast de fysieke en digitale omgeving omvat een leeromgeving de sociaal-culturele context voor de bedoelde activiteiten.
Wat maakt een leeromgeving rijker?
‘Een mogelijkheid om een leeromgeving te verrijken is door meer wisselwerking te organiseren met de buitenwereld: gastlessen door experts uit het werkveld, excursies naar praktijkpartners organiseren en actuele cases en opdrachten in huis te halen.
Een volgende mogelijkheid om te verrijken, is om met realistische opdrachten vanuit de praktijk te werken. Je kunt de samenwerking met het werkveld verduurzamen door werkveldpartners goed aan je te binden – liefst meerdere jaren. Het vergt concessies, het is nodig om elkaar wederzijds tegemoet te komen, want je werkveldpartners moeten er ook iets aan hebben. En het vraagt samenwerking met gevarieerde werkveldpartners. Als je bijvoorbeeld de opleiding HR hebt dan kun je niet alleen met werkveldpartners in de zorg samenwerken. Dit doen we overigens al heel lang, vooral in het mbo.
De laatste mogelijkheid is verstrekkender: een setting waarin je een maatschappelijke opgave centraal stelt. Om gezondheidsverschillen tussen arm en rijk te verkleinen bijvoorbeeld. Dat vraagstuk kun je niet alleen overlaten aan het werkveld, wij kunnen daar als onderwijs ook aan bijdragen, want onze studenten gaan er na hun opleiding ook mee aan de slag en je wilt dat ze tijdens de opleiding al leren samenwerken aan dergelijke opgaven.
Die populaire term “missiegedreven opgave” zegt daarmee iets over hoe je in het onderwijs over de grenzen van meerdere opleidingen met de buitenwereld samenwerkt en samen leert. Die missie komt vanuit de maatschappij – en vanuit de HU kunnen we daaraan bijdragen. Neem bijvoorbeeld de zorgtekorten, snelle digitalisering, de klimaatverandering en een inclusievere samenleving.
Tussen wijken in Utrecht kan een verschil van tien gezonde levensjaren zitten. Om dat te veranderen is het nodig om op nieuwe manieren samen te werken en te leren. Daaraan willen we bijdragen, met de circa negenduizend studenten van de zorg- en welzijnsopleidingen van de HU. Dat gaat wat ons betreft verder dan een opdrachtgever die denkt “Oh lekker, zo’n frisse blik van een student”. Voor dit soort vraagstukken heeft nog niemand een oplossing. We weten met z’n allen nog niet hoe het moet. En daarom willen we samen leren en we groeien met z’n allen.’
Wie bepaalt dan met welke missie zo’n groep aan de slag gaat?
‘Dat zijn meerdere instituten samen geweest, bij dit voorbeeld waren het de instituten rond zorg en welzijn. Dat vergde intensieve sessies met mensen uit het werkveld en het onderwijs. Waarop antwoorden zijn gezocht op de vraag: “Wat willen we samen gaan oplossen, wat heeft prioriteit?” Er is meegedacht vanuit verschillende perspectieven, verschillende domeinen, door uiteenlopende professionals, werkveldpartners en burgerinitiatieven uit de regio.’
Hoe werkt de interactie tussen studenten met burgers?
‘Burgers dragen het vraagstuk aan of zijn belanghebbenden. Die willen bijvoorbeeld werken aan het vergroenen en verlevendigen van een wooncomplex. Dan gaan ze met de studenten kijken hoe ze dat voor elkaar krijgen.
Voor de ene opleiding werkt het anders dan voor de andere. Voor bijvoorbeeld een optometrist is samenwerken en leren aan een missiegedreven opgave anders dan voor een sociaal werker. Het is afhankelijk van je domein en ook van welke kleur je wil geven aan de opleiding. Het vergt wat van de opleiding: samenwerken, naar elkaar toe bewegen, over je eigen agenda heen stappen, je verplaatsen in een ander, enzovoorts.’
De bromknorren zullen zeggen dat studenten eerst maar eens behoorlijk de basis moeten leren van hun vak. En vooral niet hun opleiding moeten verdoen met werken en eindeloos vergaderen met andere disciplines.’
‘Voor een gedeelte is dat waar.’
Dat antwoord had ik niet verwacht.
‘Mijn punt is vooral: het hoger beroepsonderwijs is waanzinnig moeilijk vorm te geven. De sleutel ligt bij het vermogen van onze docententeams. Het is eigenlijk merkwaardig dat de mensen die hier binnenkomen vaak nog geen hbo-docent zijn. Ken jij een andere sector waar dat zo is? Je huisarts is toch opgeleid tot huisarts? Jouw leraar vroeger op de basisschool is opgeleid tot leraar?
Onze docenten zijn als ze bij de HU komen werken bijvoorbeeld accountant, ICT’er of jurist. Ze hebben in principe een ander beroep en ze worden hbo-docent. De vraag is wanneer ze bekwaam genoeg zijn om met alle ontwikkelingen in het hoger beroepsonderwijs om te gaan.
Daar hebben we de basis didactische bekwaamheid voor ingevoerd?
‘Maar dat is letterlijk wat het is. De basis. Hoe krijg je docententeams ook zo bekwaam dat ze naast het bestaande onderwijs met alle vraagstukken die daar spelen, ook nog over de grenzen van de eigen opleiding, over de grenzen van onderwijsinstellingen, over de grenzen van lectoraten, over de grenzen van werkveldpartners, maatschappelijke partners en burgers, gaan samenwerken aan onderwijs waarin maatschappelijke opgaves centraal staan? Daar moet je ze tijd voor geven en dat staat nu onder druk.’
Als je een uurtje had, waar zou je dan mee beginnen?
‘Met verbinding maken met je student. Zien wie je voor je hebt, in verbinding komen. Dat is essentieel.’
Wat is het aller moeilijkst bij het verrijken van leeromgevingen richting opgavegerichte leeromgevingen?
‘Je realiseren dat je als onderwijs niet meer alleen de leiding hebt. En niet alleen meer kunt denken vanuit je opleidingskaders. Bijvoorbeeld het hele systeem voor fysiotherapeuten is gericht op behandelen in een behandelcentrum. Maar misschien is een schoolplein ook een goede plek om kinderen te behandelen. Daar kunnen wij als hogeschool een rol in spelen: professionals helpen om een bredere blik te ontwikkelen en via de professionals die we opleiden, het systeem in beweging brengen.’
Wat maakt het lastig voor docenten?
‘De tijd. Die samenwerking kost gewoon veel ruimte en inspanning. De vraag is waar die vandaan kan komen. De HU wil ook altijd net iets te veel. Je kunt niet eindeloos veel leeromgevingen in de lucht houden. Zo groot is de regio helemaal niet. Je moet strategische keuzes te maken en aanhaken bij lopende ontwikkelingen. Zo zijn er bijvoorbeeld al leeromgevingen in het Hoefkwartier, Leidsche Rijn, Cartesius en Overvecht. Kijk eerst of je daarbij kunt aansluiten voordat je iets nieuws gaat opzetten.’
Bestaat er een coördinator Rijke Leeromgevingen?
Dat gaat bijvoorbeeld via de vier ‘Samens’: Samen Duurzaam, Samen Gezond, Samen Digitaal en Samen Lerend. De directeuren zouden elkaar erop moeten aanspreken als ze te veel in hun eentje willen opereren. Dat gaat nu prima, ze vinden elkaar op een natuurlijke manier.’
Is het niet heel duur?
‘Als ik kijk naar de innovatietrajecten Bruggenbouwers en Grensverleggers vind ik niet dat het geld daar over de plinten klotst. Die trajecten passen prima in het innovatiebudget dat we hebben. En de HU heeft ook schaalsprongmiddelen en impulsgelden daar effectief ingezet.’
Spreek je wel eens tegenstanders van de ‘rijke leeromgeving’?
‘Die kom ik zeker tegen, al sinds mijn promotieonderzoek dat startte in 2003. Tuurlijk, er zijn tegenstanders. Een meer klassieke opleiding kan bijvoorbeeld veel efficiënter worden georganiseerd. Je weet precies wat je doceert en kan alles in een Excel sheet controleren en voor honderd procent de leeruitkomsten vooraf bepalen.’
Laat me raden: dan zeg jij dat je studenten opleidt die niet kunnen samenwerken, een tunnelvisie hebben en niet goed weten wat de grootste problemen in de maatschappij zijn?
‘Precies. En de vraag is ook nog hoe wendbaar ze zijn opgeleid. Ik ken dat type opleidingen, daar zijn werkgevers niet tevreden over. “Wat heb jij op school geleerd?”, vragen ze dan. Het is de vraag wanneer toekomstige werkgevers tevreden zijn en ook de maatschappij krijgt wat er nodig is. Maar: je moet niet te ver doorschieten. Sommige opleidingen hebben de basis te ver losgelaten. Het is wel nodig om als opleiding de basis op orde te houden. En dan komen we weer terug op mijn eerdere punt: hoger beroepsonderwijs vormgeven is gewoon heel erg moeilijk.’
Is het een mode waar iedereen coute que coute aan mee wil doen?
‘Deels. En ik denk: als je een docent in het hbo bent geworden, dan kun je ook toegroeien naar een leeromgeving met missiegedreven opgaven. Want dan ben je als het goed is altijd aan het nadenken over hoe het rijker kan. Het verrijken van leeromgevingen wordt voor mij niets anders dan: maak het zo goed als je kunt.’
Martin Otten schreef in een opiniestuk dat docenten aan de HU niet genoeg op de hoogte waren van dit concept. Ben je dat met hem eens?
‘Ik ga uit van de professionaliteit van docententeams. En dat ze zelf wel in staat zijn om in te schatten of ze toe zijn aan de volgende stap. Met cynische docenten die op hun lauweren rusten heb ik geen compassie. De andere groep willen we ondersteunen vanuit het Teaching en Learning Network (TLN, de HU-brede professionalisering van docenten). Dat wou ik graag nog even genoemd hebben.’
. . .
’De sleutel ligt bij onze docenten-teams’
Ilya Zitter over rijke leeromgevingen:
’De sleutel ligt bij onze docenten-teams’
Ilya Zitter over rijke leeromgevingen:
Al sinds haar promotie in 2003 over rijke leeromgevingen komt onze HU-lector Beroepsonderwijs tegenstanders tegen. Maar: ‘Met cynische docenten die op hun lauweren rusten heb ik geen compassie.’ Want voor haar betekent het verrijken van leeromgevingen uiteindelijk: ‘maak het zo goed als je kunt.’
Door Rachel Kloek
‘Wat roept de term ‘rijke leeromgeving’ bij jou op?
‘Ik ben niet direct fan van de term, die heeft de HU gekozen en het is nog geen gedeeld begrip. Het klopt wel dat ik sinds 2003 aan de HU bezig ben met het onderwerp. En ik ben als een van de eerste promovendi bij de HU gestart, toen de HU ook met lectoraten is begonnen. Mijn promotieonderzoek vanuit de HU ging over leeromgevingen op de grens van school en buitenwereld. We begonnen in 2003 net met de lectoraten.’
Wat is volgens jou een rijke leeromgeving?
‘Wanneer is iets wel of niet rijk? Ik heb het liever over ‘het verrijken van leeromgevingen’. Vanuit de theorie kan een leeromgeving worden gedefinieerd en meer in spreektaal is het gewoon de plek waar je aan het leren bent. Het is een van de onderdelen van een opleiding. Een cursus, een minor, een groot project, wat dan ook. Je kunt ernaartoe, er zijn docenten en medestudenten, er is een opdracht vanuit het werkveld, er zijn artikelen en een online leeromgeving of iets dergelijks. Soms is die leeromgeving meer ‘schools’ en soms meer in wisselwerking met de buitenwereld. Het is de setting waar je aan het leren bent.’
De theorie
Dit is de definitie uit de theorie: Een leeromgeving bestaat uit de fysieke en digitale omgeving waarin lerenden actief zijn, inclusief alle instrumenten, documenten en andere artefacten die te vinden zijn in die omgeving. Naast de fysieke en digitale omgeving omvat een leeromgeving de sociaal-culturele context voor de bedoelde activiteiten.
Wat maakt een leeromgeving rijker?
‘Een mogelijkheid om een leeromgeving te verrijken is door meer wisselwerking te organiseren met de buitenwereld: gastlessen door experts uit het werkveld, excursies naar praktijkpartners organiseren en actuele cases en opdrachten in huis te halen.
Een volgende mogelijkheid om te verrijken, is om met realistische opdrachten vanuit de praktijk te werken. Je kunt de samenwerking met het werkveld verduurzamen door werkveldpartners goed aan je te binden – liefst meerdere jaren. Het vergt concessies, het is nodig om elkaar wederzijds tegemoet te komen, want je werkveldpartners moeten er ook iets aan hebben. En het vraagt samenwerking met gevarieerde werkveldpartners. Als je bijvoorbeeld de opleiding HR hebt dan kun je niet alleen met werkveldpartners in de zorg samenwerken. Dit doen we overigens al heel lang, vooral in het mbo.
De laatste mogelijkheid is verstrekkender: een setting waarin je een maatschappelijke opgave centraal stelt. Om gezondheidsverschillen tussen arm en rijk te verkleinen bijvoorbeeld. Dat vraagstuk kun je niet alleen overlaten aan het werkveld, wij kunnen daar als onderwijs ook aan bijdragen, want onze studenten gaan er na hun opleiding ook mee aan de slag en je wilt dat ze tijdens de opleiding al leren samenwerken aan dergelijke opgaven.
Die populaire term “missiegedreven opgave” zegt daarmee iets over hoe je in het onderwijs over de grenzen van meerdere opleidingen met de buitenwereld samenwerkt en samen leert. Die missie komt vanuit de maatschappij – en vanuit de HU kunnen we daaraan bijdragen. Neem bijvoorbeeld de zorgtekorten, snelle digitalisering, de klimaatverandering en een inclusievere samenleving.
Tussen wijken in Utrecht kan een verschil van tien gezonde levensjaren zitten. Om dat te veranderen is het nodig om op nieuwe manieren samen te werken en te leren. Daaraan willen we bijdragen, met de circa negenduizend studenten van de zorg- en welzijnsopleidingen van de HU. Dat gaat wat ons betreft verder dan een opdrachtgever die denkt “Oh lekker, zo’n frisse blik van een student”. Voor dit soort vraagstukken heeft nog niemand een oplossing. We weten met z’n allen nog niet hoe het moet. En daarom willen we samen leren en we groeien met z’n allen.’
Wie bepaalt dan met welke missie zo’n groep aan de slag gaat?
‘Dat zijn meerdere instituten samen geweest, bij dit voorbeeld waren het de instituten rond zorg en welzijn. Dat vergde intensieve sessies met mensen uit het werkveld en het onderwijs. Waarop antwoorden zijn gezocht op de vraag: “Wat willen we samen gaan oplossen, wat heeft prioriteit?” Er is meegedacht vanuit verschillende perspectieven, verschillende domeinen, door uiteenlopende professionals, werkveldpartners en burgerinitiatieven uit de regio.’
Hoe werkt de interactie tussen studenten met burgers?
‘Burgers dragen het vraagstuk aan of zijn belanghebbenden. Die willen bijvoorbeeld werken aan het vergroenen en verlevendigen van een wooncomplex. Dan gaan ze met de studenten kijken hoe ze dat voor elkaar krijgen.
Voor de ene opleiding werkt het anders dan voor de andere. Voor bijvoorbeeld een optometrist is samenwerken en leren aan een missiegedreven opgave anders dan voor een sociaal werker. Het is afhankelijk van je domein en ook van welke kleur je wil geven aan de opleiding. Het vergt wat van de opleiding: samenwerken, naar elkaar toe bewegen, over je eigen agenda heen stappen, je verplaatsen in een ander, enzovoorts.’
De bromknorren zullen zeggen dat studenten eerst maar eens behoorlijk de basis moeten leren van hun vak. En vooral niet hun opleiding moeten verdoen met werken en eindeloos vergaderen met andere disciplines.’
‘Voor een gedeelte is dat waar.’
Dat antwoord had ik niet verwacht.
‘Mijn punt is vooral: het hoger beroepsonderwijs is waanzinnig moeilijk vorm te geven. De sleutel ligt bij het vermogen van onze docententeams. Het is eigenlijk merkwaardig dat de mensen die hier binnenkomen vaak nog geen hbo-docent zijn. Ken jij een andere sector waar dat zo is? Je huisarts is toch opgeleid tot huisarts? Jouw leraar vroeger op de basisschool is opgeleid tot leraar?
Onze docenten zijn als ze bij de HU komen werken bijvoorbeeld accountant, ICT’er of jurist. Ze hebben in principe een ander beroep en ze worden hbo-docent. De vraag is wanneer ze bekwaam genoeg zijn om met alle ontwikkelingen in het hoger beroepsonderwijs om te gaan.
Daar hebben we de basis didactische bekwaamheid voor ingevoerd?
‘Maar dat is letterlijk wat het is. De basis. Hoe krijg je docententeams ook zo bekwaam dat ze naast het bestaande onderwijs met alle vraagstukken die daar spelen, ook nog over de grenzen van de eigen opleiding, over de grenzen van onderwijsinstellingen, over de grenzen van lectoraten, over de grenzen van werkveldpartners, maatschappelijke partners en burgers, gaan samenwerken aan onderwijs waarin maatschappelijke opgaves centraal staan? Daar moet je ze tijd voor geven en dat staat nu onder druk.’
Als je een uurtje had, waar zou je dan mee beginnen?
‘Met verbinding maken met je student. Zien wie je voor je hebt, in verbinding komen. Dat is essentieel.’
Wat is het aller moeilijkst bij het verrijken van leeromgevingen richting opgavegerichte leeromgevingen?
‘Je realiseren dat je als onderwijs niet meer alleen de leiding hebt. En niet alleen meer kunt denken vanuit je opleidingskaders. Bijvoorbeeld het hele systeem voor fysiotherapeuten is gericht op behandelen in een behandelcentrum. Maar misschien is een schoolplein ook een goede plek om kinderen te behandelen. Daar kunnen wij als hogeschool een rol in spelen: professionals helpen om een bredere blik te ontwikkelen en via de professionals die we opleiden, het systeem in beweging brengen.’
Wat maakt het lastig voor docenten?
‘De tijd. Die samenwerking kost gewoon veel ruimte en inspanning. De vraag is waar die vandaan kan komen. De HU wil ook altijd net iets te veel. Je kunt niet eindeloos veel leeromgevingen in de lucht houden. Zo groot is de regio helemaal niet. Je moet strategische keuzes te maken en aanhaken bij lopende ontwikkelingen. Zo zijn er bijvoorbeeld al leeromgevingen in het Hoefkwartier, Leidsche Rijn, Cartesius en Overvecht. Kijk eerst of je daarbij kunt aansluiten voordat je iets nieuws gaat opzetten.’
Bestaat er een coördinator Rijke Leeromgevingen?
Dat gaat bijvoorbeeld via de vier ‘Samens’: Samen Duurzaam, Samen Gezond, Samen Digitaal en Samen Lerend. De directeuren zouden elkaar erop moeten aanspreken als ze te veel in hun eentje willen opereren. Dat gaat nu prima, ze vinden elkaar op een natuurlijke manier.’
Is het niet heel duur?
‘Als ik kijk naar de innovatietrajecten Bruggenbouwers en Grensverleggers vind ik niet dat het geld daar over de plinten klotst. Die trajecten passen prima in het innovatiebudget dat we hebben. En de HU heeft ook schaalsprongmiddelen en impulsgelden daar effectief ingezet.’
Spreek je wel eens tegenstanders van de ‘rijke leeromgeving’?
‘Die kom ik zeker tegen, al sinds mijn promotieonderzoek dat startte in 2003. Tuurlijk, er zijn tegenstanders. Een meer klassieke opleiding kan bijvoorbeeld veel efficiënter worden georganiseerd. Je weet precies wat je doceert en kan alles in een Excel sheet controleren en voor honderd procent de leeruitkomsten vooraf bepalen.’
Laat me raden: dan zeg jij dat je studenten opleidt die niet kunnen samenwerken, een tunnelvisie hebben en niet goed weten wat de grootste problemen in de maatschappij zijn?
‘Precies. En de vraag is ook nog hoe wendbaar ze zijn opgeleid. Ik ken dat type opleidingen, daar zijn werkgevers niet tevreden over. “Wat heb jij op school geleerd?”, vragen ze dan. Het is de vraag wanneer toekomstige werkgevers tevreden zijn en ook de maatschappij krijgt wat er nodig is. Maar: je moet niet te ver doorschieten. Sommige opleidingen hebben de basis te ver losgelaten. Het is wel nodig om als opleiding de basis op orde te houden. En dan komen we weer terug op mijn eerdere punt: hoger beroepsonderwijs vormgeven is gewoon heel erg moeilijk.’
Is het een mode waar iedereen coute que coute aan mee wil doen?
‘Deels. En ik denk: als je een docent in het hbo bent geworden, dan kun je ook toegroeien naar een leeromgeving met missiegedreven opgaven. Want dan ben je als het goed is altijd aan het nadenken over hoe het rijker kan. Het verrijken van leeromgevingen wordt voor mij niets anders dan: maak het zo goed als je kunt.’
Martin Otten schreef in een opiniestuk dat docenten aan de HU niet genoeg op de hoogte waren van dit concept. Ben je dat met hem eens?
‘Ik ga uit van de professionaliteit van docententeams. En dat ze zelf wel in staat zijn om in te schatten of ze toe zijn aan de volgende stap. Met cynische docenten die op hun lauweren rusten heb ik geen compassie. De andere groep willen we ondersteunen vanuit het Teaching en Learning Network (TLN, de HU-brede professionalisering van docenten). Dat wou ik graag nog even genoemd hebben.’
. . .
'De docentenblik is nog onvoldoende meegenomen'
Martin Otten is teamleider van het Team Onderwijs en Onderzoek bij de dienst OO&S. Hij schreef mee aan de HU-visie op onderwijs en onderzoek. Op Trajectum hield hij een pleidooi om meer oog te hebben voor de inbreng van docenten. We vragen hem naar de reacties en zijn visie op rijke leeromgevingen binnen de HU.
Door Marc Janssen
‘Van meerdere kanten kreeg ik reacties, maar helaas weinig van docenten. Een docent vond mijn stuk ‘nogal bestuurlijk’ en had ‘geen behoefte aan multidisciplinaire teams’. Die reactie vond ik sprekend, want als je je zo opstelt, hoe stel je je dan open voor de buitenwereld?
Het is op zich een logisch probleem: een docent is ook niet opgeleid om te werken in multidisciplinaire teams. En tegelijk gaat het om het besef dat we in een transitieperiode zitten. We moeten erkennen: als we zo doorgaan, komen we er niet. Dus de behoefte aan een andere manier van opleiden komt niet van het ministerie of ons college van bestuur. Die komt vanuit de maatschappij. We kunnen die andere manier het beste vanuit een gezamenlijke visie aanpakken. Daarbij is samenwerken essentieel, zodat we leren de onderlinge verschillen meer als kracht te benutten en niet als splijtzwam ervaren. En een ontwikkeling als bij AI is niet puur vanuit de eigen vakinhoud aan te pakken. Een docent zal niet meer alleen open moeten staan voor vakgenoten, maar juist ook daarbuiten. En die samenwerking moet ook nog eens gaan van multidisciplinair naar transdisciplinair, waarbij we invalshoeken vanuit burgers en belanghebbenden ook weten mee te nemen. Dat maakt het nog complexer.’
Toetstransitie
‘De visie-ideeën over de rijke leeromgevingen komen met name uit het werk van HU-lector Ilja Zitter. Daarnaast is bij de HU-visie gebruik gemaakt van het lectoraat bij de HAN over responsief beroepsonderwijs. Hoe ga je om met veranderingen, hoe leid je studenten op zodat ze ook met veranderlijke en taaie vraagstukken overweg kunnen? Ook de Wageningse universiteit, met hun nadruk op transdisciplinair onderwijs, is hierbij een goede inspiratiebron. Daarnaast hebben we binnen de HU bijvoorbeeld een lector programmatisch toetsen. Ook daarvan plukken we als organisatie onze vruchten in de toetstransitie die meer op ontwikkeling gerichte curricula mogelijk maakt.
Rijke leeromgevingen vragen veel van de organisatie. Als we niet opletten, blijven we dingen bovenop elkaar organiseren en niet “in plaats van”. Bovenop is niet betaalbaar, maar ook praktisch niet uitvoerbaar. Dus we moeten echt keuzes durven maken. Keuzes die doorwerken in de volle breedte van opleidingen. We moeten ons werk zo inrichten dat we beter in staat zijn om op elkaars werk voort te borduren.
Het is niet iets nieuws waar we mee bezig zijn. We zijn er ook niet als HU uniek in. Onze huidige visie bouwt voort op de vorige onderwijsvisie en vraagt vooral om een verdere doorontwikkeling. Het belang daarvan moeten we vooral samen willen en kunnen zien.’
Nog even voor alle duidelijkheid: heb jij een definitie van de rijke leeromgeving?
‘We hebben het concept van de rijke leeromgeving nog niet nauw omschreven. Het zit op dit moment vooral in een manier van kijken naar je werk en ik ben bang dat hierin de docentenblik nog onvoldoende is meegenomen. We willen dat het niet alleen draait om van tevoren geheel vastgezette curricula. Natuurlijk: die curricula behouden eindkwalificaties en aan het belang van kwalificatie willen we niets afdoen. Dus een gediplomeerde moet echt kunnen staan voor wat er is geleerd. Maar de weg ernaartoe willen we verrijken. Dat is mogelijk door de diversiteit in onze studentpopulatie te beantwoorden met flexibiliteit in studentroutes. Voor borging van kwaliteit hoeven studenten echt niet allemaal door dezelfde hoepel te springen. In onze grotere onderwijseenheden willen we meer ruimte bieden voor samenwerking met onze onderzoekers en praktijkpartners.
Bij dit verrijken is het belangrijkste dat de beroepsvaardigheden en de maatschappelijke vraagstukken een plek krijgen. Zij moeten betekenisvol aan elkaar worden gekoppeld. Ik hoop dat docenten daarin hun andere rol steeds meer als een verrijking van hun werk gaan zien. Om het onderwijs leerbaar voor studenten te maken, zijn docenten onmisbaar. Nu staat dit nog ver van de meesten af.’
Hoe kan dat dan volgens jou?
‘De coachrol is hardnekkig moeilijk voor veel docenten omdat ze daarvoor niet zijn opgeleid. Ze voelen zich als hbo-docent vooral verantwoordelijk voor de vakinhoud en hebben hun eigen didactische vaardigheden verworven. Maar nu vragen we nog wat extra's, zoals: ga zoveel mogelijk uit van de veranderende omgeving waarin die professional zich straks staande moet houden.
Open ICT bij de HU is een goed voorbeeld. Hun omgeving is zo aan verandering onderhevig dat zij de programmeertalen niet meer aan kunnen leren die over vijf jaar nog steeds gebruikt worden. Die zijn dan per definitie achterhaald. Dus laten ze de omgeving leidend zijn en hebben daar een methode voor. Dan komt de docent vanzelf meer in een coachende rol. De vakkennis doet er nog steeds toe, alleen moet die op een andere manier ingezet worden, om in kundigheid bij te kunnen sturen. De begeleiding van de groei van de studenten -op hun eigen manier- daar gaat het over.
Het werken met leeruitkomsten is hierbij een soort randvoorwaarde. Die maken het mogelijk dat er niet slechts één route is om tot die leeruitkomsten te komen’.
Maar hoe kan het dat docenten die overstap moeilijk vinden?
‘In de laatste tientallen jaren is heel veel ingezet op de borging van de toetskwaliteit. Dat heeft ons onderwijs vastgezet en daar moeten we nog altijd van los zien te komen. De kwaliteit van de diploma's, daar moet niet aan getwijfeld worden én we hebben meer ruimte nodig om de weg ernaartoe open te breken. Eenvoudig is het niet. De schaal van onze hogescholen is ook een factor die het moeilijk maakt om te organiseren. Er zit veel eigenheid in lokale keuzes, vaak ook terecht. Maar onze visie moet wel richting geven en moet voor de docenten herkenbaar en uitvoerbaar zijn. Die kan zich nu afvragen: wat heeft dit met mijn werk te maken? Wat kan ik ermee? Wat moet ik nu anders doen?
Er moet voor die docenten zelf ook wat te winnen zijn. Een beperkte groep die vooroploopt heeft al volle agenda's dus er moeten ook dingen af kunnen. De HU organiseert geruime tijd de samenwerking binnen onderwijs en onderzoek vanuit ons eigen TLN. En het werken in teams faciliteert de HU ook. Zoals in opgaveteams, waarbij je niet alleen vanuit je thuisbasis werkt. Dat maakt het voor docenten makkelijker om te kijken: hoe gaan andere opleidingen - die misschien dichtbij zitten - met dezelfde type vraagstukken om waarmee we door samen te werken meer kunnen bereiken.’
Denk je dat het met bezuinigen moeilijker wordt om zulke doelen te bereiken?
‘In rijke periodes kan je nieuwe dingen bovenop het bestaande uitproberen. In krappere tijden moet je scherpere keuzes maken, maar kan je niet meer boven op elkaar organiseren. Dus ook daarom moet dat nieuwe denken echt ‘in plaats van’ komen. En uiteindelijk willen docenten niet maar blijven doorgaan met telkens relatief kleine aanpassingen die alweer snel achterhaald kunnen zijn. We leiden samen een grote diversiteit aan studenten op. Die gaan met de problemen van de toekomst aan de slag en moeten daarbij nog regelmatig bij ons terug willen komen.’
Wil je als docent nog reageren op het verhaal van Martin Otten? Mail trajectum@hu.nl met jouw mening over rijke leeromgevingen aan de HU.
. . .
'De docentenblik is nog onvoldoende meegenomen'
Martin Otten is teamleider van het Team Onderwijs en Onderzoek bij de dienst OO&S. Hij schreef mee aan de HU-visie op onderwijs en onderzoek. Op Trajectum hield hij een pleidooi om meer oog te hebben voor de inbreng van docenten. We vragen hem naar de reacties en zijn visie op rijke leeromgevingen binnen de HU.
Door Marc Janssen
‘Van meerdere kanten kreeg ik reacties, maar helaas weinig van docenten. Een docent vond mijn stuk ‘nogal bestuurlijk’ en had ‘geen behoefte aan multidisciplinaire teams’. Die reactie vond ik sprekend, want als je je zo opstelt, hoe stel je je dan open voor de buitenwereld?
Het is op zich een logisch probleem: een docent is ook niet opgeleid om te werken in multidisciplinaire teams. En tegelijk gaat het om het besef dat we in een transitieperiode zitten. We moeten erkennen: als we zo doorgaan, komen we er niet. Dus de behoefte aan een andere manier van opleiden komt niet van het ministerie of ons college van bestuur. Die komt vanuit de maatschappij. We kunnen die andere manier het beste vanuit een gezamenlijke visie aanpakken. Daarbij is samenwerken essentieel, zodat we leren de onderlinge verschillen meer als kracht te benutten en niet als splijtzwam ervaren. En een ontwikkeling als bij AI is niet puur vanuit de eigen vakinhoud aan te pakken. Een docent zal niet meer alleen open moeten staan voor vakgenoten, maar juist ook daarbuiten. En die samenwerking moet ook nog eens gaan van multidisciplinair naar transdisciplinair, waarbij we invalshoeken vanuit burgers en belanghebbenden ook weten mee te nemen. Dat maakt het nog complexer.’
Toetstransitie
‘De visie-ideeën over de rijke leeromgevingen komen met name uit het werk van HU-lector Ilja Zitter. Daarnaast is bij de HU-visie gebruik gemaakt van het lectoraat bij de HAN over responsief beroepsonderwijs. Hoe ga je om met veranderingen, hoe leid je studenten op zodat ze ook met veranderlijke en taaie vraagstukken overweg kunnen? Ook de Wageningse universiteit, met hun nadruk op transdisciplinair onderwijs, is hierbij een goede inspiratiebron. Daarnaast hebben we binnen de HU bijvoorbeeld een lector programmatisch toetsen. Ook daarvan plukken we als organisatie onze vruchten in de toetstransitie die meer op ontwikkeling gerichte curricula mogelijk maakt.
Rijke leeromgevingen vragen veel van de organisatie. Als we niet opletten, blijven we dingen bovenop elkaar organiseren en niet “in plaats van”. Bovenop is niet betaalbaar, maar ook praktisch niet uitvoerbaar. Dus we moeten echt keuzes durven maken. Keuzes die doorwerken in de volle breedte van opleidingen. We moeten ons werk zo inrichten dat we beter in staat zijn om op elkaars werk voort te borduren.
Het is niet iets nieuws waar we mee bezig zijn. We zijn er ook niet als HU uniek in. Onze huidige visie bouwt voort op de vorige onderwijsvisie en vraagt vooral om een verdere doorontwikkeling. Het belang daarvan moeten we vooral samen willen en kunnen zien.’
Nog even voor alle duidelijkheid: heb jij een definitie van de rijke leeromgeving?
‘We hebben het concept van de rijke leeromgeving nog niet nauw omschreven. Het zit op dit moment vooral in een manier van kijken naar je werk en ik ben bang dat hierin de docentenblik nog onvoldoende is meegenomen. We willen dat het niet alleen draait om van tevoren geheel vastgezette curricula. Natuurlijk: die curricula behouden eindkwalificaties en aan het belang van kwalificatie willen we niets afdoen. Dus een gediplomeerde moet echt kunnen staan voor wat er is geleerd. Maar de weg ernaartoe willen we verrijken. Dat is mogelijk door de diversiteit in onze studentpopulatie te beantwoorden met flexibiliteit in studentroutes. Voor borging van kwaliteit hoeven studenten echt niet allemaal door dezelfde hoepel te springen. In onze grotere onderwijseenheden willen we meer ruimte bieden voor samenwerking met onze onderzoekers en praktijkpartners.
Bij dit verrijken is het belangrijkste dat de beroepsvaardigheden en de maatschappelijke vraagstukken een plek krijgen. Zij moeten betekenisvol aan elkaar worden gekoppeld. Ik hoop dat docenten daarin hun andere rol steeds meer als een verrijking van hun werk gaan zien. Om het onderwijs leerbaar voor studenten te maken, zijn docenten onmisbaar. Nu staat dit nog ver van de meesten af.’
Hoe kan dat dan volgens jou?
‘De coachrol is hardnekkig moeilijk voor veel docenten omdat ze daarvoor niet zijn opgeleid. Ze voelen zich als hbo-docent vooral verantwoordelijk voor de vakinhoud en hebben hun eigen didactische vaardigheden verworven. Maar nu vragen we nog wat extra's, zoals: ga zoveel mogelijk uit van de veranderende omgeving waarin die professional zich straks staande moet houden.
Open ICT bij de HU is een goed voorbeeld. Hun omgeving is zo aan verandering onderhevig dat zij de programmeertalen niet meer aan kunnen leren die over vijf jaar nog steeds gebruikt worden. Die zijn dan per definitie achterhaald. Dus laten ze de omgeving leidend zijn en hebben daar een methode voor. Dan komt de docent vanzelf meer in een coachende rol. De vakkennis doet er nog steeds toe, alleen moet die op een andere manier ingezet worden, om in kundigheid bij te kunnen sturen. De begeleiding van de groei van de studenten -op hun eigen manier- daar gaat het over.
Het werken met leeruitkomsten is hierbij een soort randvoorwaarde. Die maken het mogelijk dat er niet slechts één route is om tot die leeruitkomsten te komen’.
Maar hoe kan het dat docenten die overstap moeilijk vinden?
‘In de laatste tientallen jaren is heel veel ingezet op de borging van de toetskwaliteit. Dat heeft ons onderwijs vastgezet en daar moeten we nog altijd van los zien te komen. De kwaliteit van de diploma's, daar moet niet aan getwijfeld worden én we hebben meer ruimte nodig om de weg ernaartoe open te breken. Eenvoudig is het niet. De schaal van onze hogescholen is ook een factor die het moeilijk maakt om te organiseren. Er zit veel eigenheid in lokale keuzes, vaak ook terecht. Maar onze visie moet wel richting geven en moet voor de docenten herkenbaar en uitvoerbaar zijn. Die kan zich nu afvragen: wat heeft dit met mijn werk te maken? Wat kan ik ermee? Wat moet ik nu anders doen?
Er moet voor die docenten zelf ook wat te winnen zijn. Een beperkte groep die vooroploopt heeft al volle agenda's dus er moeten ook dingen af kunnen. De HU organiseert geruime tijd de samenwerking binnen onderwijs en onderzoek vanuit ons eigen TLN. En het werken in teams faciliteert de HU ook. Zoals in opgaveteams, waarbij je niet alleen vanuit je thuisbasis werkt. Dat maakt het voor docenten makkelijker om te kijken: hoe gaan andere opleidingen - die misschien dichtbij zitten - met dezelfde type vraagstukken om waarmee we door samen te werken meer kunnen bereiken.’
Denk je dat het met bezuinigen moeilijker wordt om zulke doelen te bereiken?
‘In rijke periodes kan je nieuwe dingen bovenop het bestaande uitproberen. In krappere tijden moet je scherpere keuzes maken, maar kan je niet meer boven op elkaar organiseren. Dus ook daarom moet dat nieuwe denken echt ‘in plaats van’ komen. En uiteindelijk willen docenten niet maar blijven doorgaan met telkens relatief kleine aanpassingen die alweer snel achterhaald kunnen zijn. We leiden samen een grote diversiteit aan studenten op. Die gaan met de problemen van de toekomst aan de slag en moeten daarbij nog regelmatig bij ons terug willen komen.’
Wil je als docent nog reageren op het verhaal van Martin Otten? Mail trajectum@hu.nl met jouw mening over rijke leeromgevingen aan de HU.
. . .
Martin Otten is teamleider van het Team Onderwijs en Onderzoek bij de dienst OO&S. Hij schreef mee aan de HU-visie op onderwijs en onderzoek. Op Trajectum hield hij een pleidooi om meer oog te hebben voor de inbreng van docenten. We vragen hem naar de reacties en zijn visie op rijke leeromgevingen binnen de HU.
Door Marc Janssen
‘Van meerdere kanten kreeg ik reacties, maar helaas weinig van docenten. Een docent vond mijn stuk ‘nogal bestuurlijk’ en had ‘geen behoefte aan multidisciplinaire teams’. Die reactie vond ik sprekend, want als je je zo opstelt, hoe stel je je dan open voor de buitenwereld?
Het is op zich een logisch probleem: een docent is ook niet opgeleid om te werken in multidisciplinaire teams. En tegelijk gaat het om het besef dat we in een transitieperiode zitten. We moeten erkennen: als we zo doorgaan, komen we er niet. Dus de behoefte aan een andere manier van opleiden komt niet van het ministerie of ons college van bestuur. Die komt vanuit de maatschappij. We kunnen die andere manier het beste vanuit een gezamenlijke visie aanpakken. Daarbij is samenwerken essentieel, zodat we leren de onderlinge verschillen meer als kracht te benutten en niet als splijtzwam ervaren. En een ontwikkeling als bij AI is niet puur vanuit de eigen vakinhoud aan te pakken. Een docent zal niet meer alleen open moeten staan voor vakgenoten, maar juist ook daarbuiten. En die samenwerking moet ook nog eens gaan van multidisciplinair naar transdisciplinair, waarbij we invalshoeken vanuit burgers en belanghebbenden ook weten mee te nemen. Dat maakt het nog complexer.’
Toetstransitie
‘De visie-ideeën over de rijke leeromgevingen komen met name uit het werk van HU-lector Ilja Zitter. Daarnaast is bij de HU-visie gebruik gemaakt van het lectoraat bij de HAN over responsief beroepsonderwijs. Hoe ga je om met veranderingen, hoe leid je studenten op zodat ze ook met veranderlijke en taaie vraagstukken overweg kunnen? Ook de Wageningse universiteit, met hun nadruk op transdisciplinair onderwijs, is hierbij een goede inspiratiebron. Daarnaast hebben we binnen de HU bijvoorbeeld een lector programmatisch toetsen. Ook daarvan plukken we als organisatie onze vruchten in de toetstransitie die meer op ontwikkeling gerichte curricula mogelijk maakt.
Rijke leeromgevingen vragen veel van de organisatie. Als we niet opletten, blijven we dingen bovenop elkaar organiseren en niet “in plaats van”. Bovenop is niet betaalbaar, maar ook praktisch niet uitvoerbaar. Dus we moeten echt keuzes durven maken. Keuzes die doorwerken in de volle breedte van opleidingen. We moeten ons werk zo inrichten dat we beter in staat zijn om op elkaars werk voort te borduren.
Het is niet iets nieuws waar we mee bezig zijn. We zijn er ook niet als HU uniek in. Onze huidige visie bouwt voort op de vorige onderwijsvisie en vraagt vooral om een verdere doorontwikkeling. Het belang daarvan moeten we vooral samen willen en kunnen zien.’
Nog even voor alle duidelijkheid: heb jij een definitie van de rijke leeromgeving?
‘We hebben het concept van de rijke leeromgeving nog niet nauw omschreven. Het zit op dit moment vooral in een manier van kijken naar je werk en ik ben bang dat hierin de docentenblik nog onvoldoende is meegenomen. We willen dat het niet alleen draait om van tevoren geheel vastgezette curricula. Natuurlijk: die curricula behouden eindkwalificaties en aan het belang van kwalificatie willen we niets afdoen. Dus een gediplomeerde moet echt kunnen staan voor wat er is geleerd. Maar de weg ernaartoe willen we verrijken. Dat is mogelijk door de diversiteit in onze studentpopulatie te beantwoorden met flexibiliteit in studentroutes. Voor borging van kwaliteit hoeven studenten echt niet allemaal door dezelfde hoepel te springen. In onze grotere onderwijseenheden willen we meer ruimte bieden voor samenwerking met onze onderzoekers en praktijkpartners.
Bij dit verrijken is het belangrijkste dat de beroepsvaardigheden en de maatschappelijke vraagstukken een plek krijgen. Zij moeten betekenisvol aan elkaar worden gekoppeld. Ik hoop dat docenten daarin hun andere rol steeds meer als een verrijking van hun werk gaan zien. Om het onderwijs leerbaar voor studenten te maken, zijn docenten onmisbaar. Nu staat dit nog ver van de meesten af.’
Hoe kan dat dan volgens jou?
‘De coachrol is hardnekkig moeilijk voor veel docenten omdat ze daarvoor niet zijn opgeleid. Ze voelen zich als hbo-docent vooral verantwoordelijk voor de vakinhoud en hebben hun eigen didactische vaardigheden verworven. Maar nu vragen we nog wat extra's, zoals: ga zoveel mogelijk uit van de veranderende omgeving waarin die professional zich straks staande moet houden.
Open ICT bij de HU is een goed voorbeeld. Hun omgeving is zo aan verandering onderhevig dat zij de programmeertalen niet meer aan kunnen leren die over vijf jaar nog steeds gebruikt worden. Die zijn dan per definitie achterhaald. Dus laten ze de omgeving leidend zijn en hebben daar een methode voor. Dan komt de docent vanzelf meer in een coachende rol. De vakkennis doet er nog steeds toe, alleen moet die op een andere manier ingezet worden, om in kundigheid bij te kunnen sturen. De begeleiding van de groei van de studenten -op hun eigen manier- daar gaat het over.
Het werken met leeruitkomsten is hierbij een soort randvoorwaarde. Die maken het mogelijk dat er niet slechts één route is om tot die leeruitkomsten te komen’.
Maar hoe kan het dat docenten die overstap moeilijk vinden?
‘In de laatste tientallen jaren is heel veel ingezet op de borging van de toetskwaliteit. Dat heeft ons onderwijs vastgezet en daar moeten we nog altijd van los zien te komen. De kwaliteit van de diploma's, daar moet niet aan getwijfeld worden én we hebben meer ruimte nodig om de weg ernaartoe open te breken. Eenvoudig is het niet. De schaal van onze hogescholen is ook een factor die het moeilijk maakt om te organiseren. Er zit veel eigenheid in lokale keuzes, vaak ook terecht. Maar onze visie moet wel richting geven en moet voor de docenten herkenbaar en uitvoerbaar zijn. Die kan zich nu afvragen: wat heeft dit met mijn werk te maken? Wat kan ik ermee? Wat moet ik nu anders doen?
Er moet voor die docenten zelf ook wat te winnen zijn. Een beperkte groep die vooroploopt heeft al volle agenda's dus er moeten ook dingen af kunnen. De HU organiseert geruime tijd de samenwerking binnen onderwijs en onderzoek vanuit ons eigen TLN. En het werken in teams faciliteert de HU ook. Zoals in opgaveteams, waarbij je niet alleen vanuit je thuisbasis werkt. Dat maakt het voor docenten makkelijker om te kijken: hoe gaan andere opleidingen - die misschien dichtbij zitten - met dezelfde type vraagstukken om waarmee we door samen te werken meer kunnen bereiken.’
Denk je dat het met bezuinigen moeilijker wordt om zulke doelen te bereiken?
‘In rijke periodes kan je nieuwe dingen bovenop het bestaande uitproberen. In krappere tijden moet je scherpere keuzes maken, maar kan je niet meer boven op elkaar organiseren. Dus ook daarom moet dat nieuwe denken echt ‘in plaats van’ komen. En uiteindelijk willen docenten niet maar blijven doorgaan met telkens relatief kleine aanpassingen die alweer snel achterhaald kunnen zijn. We leiden samen een grote diversiteit aan studenten op. Die gaan met de problemen van de toekomst aan de slag en moeten daarbij nog regelmatig bij ons terug willen komen.’
Wil je als docent nog reageren op het verhaal van Martin Otten? Mail trajectum@hu.nl met jouw mening over rijke leeromgevingen aan de HU.
. . .
Dit is Open-ICT student Sven Loeve. Hij vertelde in juni tegenover Trajectum over een veilige chip met medische info in een ketting. Daardoor weten ambulancemedewerkers snel iets meer over die patient. Kan een kwestie van leven of dood zijn, dus best een handige vinding...
'We moedigen bij Open-ICT studenten aan hun ideeën verder te brengen', meldde de betrokken docent. 'We hebben daar ook de kennis voor in huis. Daarin onderscheiden we ons van andere opleidingen', constateerde hij met enige trots.
Het is niet voor niks dat bij verhalen over rijke studie-omgevingen vaak de Open ICT-opleiding wordt genoemd. Daar lopen ze voorop in deze vernieuwing. Al heet het daar al gauw 'agile werken en leren' en 'leren door te doen' met 'echte projecten'.
Dit is Open-ICT student Sven Loeve. Hij vertelde in juni tegenover Trajectum over een veilige chip met medische info in een ketting. Daardoor weten ambulancemedewerkers snel iets meer over die patient. Kan een kwestie van leven of dood zijn, dus best een handige vinding...
'We moedigen bij Open-ICT studenten aan hun ideeën verder te brengen', meldde de betrokken docent. 'We hebben daar ook de kennis voor in huis. Daarin onderscheiden we ons van andere opleidingen', constateerde hij met enige trots.
Het is niet voor niks dat bij verhalen over rijke studie-omgevingen vaak de Open ICT-opleiding wordt genoemd. Daar lopen ze voorop in deze vernieuwing. Al heet het daar al gauw 'agile werken en leren' en 'leren door te doen' met 'echte projecten'.
Dit is Open-ICT student Sven Loeve. Hij vertelde in juni tegenover Trajectum over een veilige chip met medische info in een ketting. Daardoor weten ambulancemedewerkers snel iets meer over die patient. Kan een kwestie van leven of dood zijn, dus best een handige vinding...
'We moedigen bij Open-ICT studenten aan hun ideeën verder te brengen', meldde de betrokken docent. 'We hebben daar ook de kennis voor in huis. Daarin onderscheiden we ons van andere opleidingen', constateerde hij met enige trots.
Het is niet voor niks dat bij verhalen over rijke studie-omgevingen vaak de Open ICT-opleiding wordt genoemd. Daar lopen ze voorop in deze vernieuwing. Al heet het daar al gauw 'agile werken en leren' en 'leren door te doen' met 'echte projecten'.
Bij dit nummer
Dit is de laatste editie van De Omslag. Het begon kort na coronatijd in 2021 als een speciale uitgave in opdracht van de dienst Onderwijs, Onderzoek & Studentzaken, gemaakt door het productiehuis Trajectum. Daarna volgden nog 14 edities. Het doel was om de medewerkers van de HU meer en beter te informeren over vernieuwingen aan de HU. Dus ging het vaak over onderwijsinnovatie maar ook over onderzoek, internationalisering, ai, diversiteit en studentenwelzijn. Vaak ging het over bestuur en beleid, over politiek, visie en vergezichten - inclusief kritische reflecties over keuzes die we maken binnen de HU. Uiteindelijk ging het natuurlijk vooral over studenten - want voor hen is de HU op aarde. (Amen)
Na deze editie stoppen we met deze magazine-vorm en deze titel. Voorsorteren op de bezuinigingen van 2026, zo heet het officieel. Het geeft ons de tijd en ruimte om een andere vorm en aanpak te zoeken. Een ding is zeker: de Trajectum-redactie blijft schrijven over de belangrijke thema's die spelen aan de HU. We blijven jullie bellen en mailen en vragen om eerlijke en heldere antwoorden. Zo blijven we verhalen maken die ertoe doen. Daarvoor zijn wij nu eenmaal als redactie op aarde ;-)
Marc Janssen
Hoofdredacteur Trajectum
Colofon
Productie en eindredactie:
Marc Janssen
Tekst:
Marc Janssen
Rachel Kloek
Olaf Stomp
Fotografie:
Kees Rutten
Video
Rachel Kloek
Lucas Versteeg
Vormgeving en realisatie:
Dit was het laatste nummer van De Omslag, een online magazine over onderwijs, onderzoek, studenten en docenten. Gericht op de toekomst en puttend uit het verleden.
Alle voorgaande nummers vind je op:
Dit was het laatste nummer van De Omslag, een online magazine over onderwijs, onderzoek, studenten en docenten. Gericht op de toekomst en puttend uit het verleden.
Alle voorgaande nummers vind je op:
https://trajectum.hu.nl/productiehuis/
Colofon
Productie en eindredactie:
Marc Janssen
Tekst:
Marc Janssen
Rachel Kloek
Olaf Stomp
Fotografie:
Kees Rutten
Video
Rachel Kloek
Lucas Versteeg
Vormgeving en realisatie:
Dit was het laatste nummer van De Omslag, een online magazine over onderwijs, onderzoek, studenten en docenten. Gericht op de toekomst en puttend uit het verleden.
Alle voorgaande nummers vind je op: https://trajectum.hu.nl/productiehuis/
Colofon
Productie en eindredactie:
Marc Janssen
Tekst:
Marc Janssen
Rachel Kloek
Olaf Stomp
Fotografie:
Kees Rutten
Video
Rachel Kloek
Lucas Versteeg
Vormgeving en realisatie: