Marieke Schuurmans vertrok vorige maand met een afscheidsrede en koninklijke onderscheiding bij Hogeschool Utrecht. 16 jaar was ze lector Ouderenzorg. Nu blikt ze terug op een periode van cultuurveranderingen en toont ze zich bezorgd over de structuur van het onderzoek: ‘Het moet juist dichter bij het onderwijs.’
Aan het eind van je afscheidsrede ontvang je van de burgemeester de onderscheiding van Ridder in de Orde van de Nederlandse Leeuw. Je zag er bijzonder verrast uit.
‘Totaal, het overviel me enorm. Het is uiterst eervol en dat dringt pas later door. En ik vond het mooi dat ik die afscheidsrede mocht doen. Ik wilde mijn visie op ouderenzorg, verpleegkunde en hbo-onderzoek tot één verhaal terugbrengen, met de blik naar voren. Bedenk wel: toen ik hier begon, was het idee van een lector en onderzoek in het hbo nog nieuw. Hoe ze daar toen tegenaan keken, dat kun je je bijna niet meer voorstellen. Mensen vroegen: wat ga jij nou doen? Ze zagen het als een stap omlaag. Er werd met een zeker dedain naar gekeken.
Aan het begin moest ik bij het college van bestuur komen, met Henk de Greef nog als voorzitter, en ik vroeg de drie heren: wanneer is mijn werk als lector voor u geslaagd? Toen zei De Greef – ik zal dat nooit meer vergeten: “Als je de cultuur kunt veranderen.” Hij schetste het hbo als een soort poor mans university waar heel veel mensen als eerste in hun familie naar het hoger onderwijs gaan. Volgens hem lag daar een enorme ontwikkelingsopdracht en gedroegen we ons daar niet naar. Het was te vaak een school waarin de docent zegt: “Ik weet hoe het zit en ik draag het aan jou over.” In plaats van die bredere opdracht om mensen te ontwikkelen voor een maatschappelijke agenda. Maar dat is dus al lang geleden.’
En is die cultuur inmiddels veranderd?
‘Nog niet voldoende. Er zit nog een enorm gat tussen onderwijs en onderzoek. En mijn pleidooi is vooral dat het onderzoek niet te ver van het onderwijs mag komen te staan. De enige legitimatie dat je aan onderzoek doet binnen een hbo is namelijk het feit dat je andersoortige professionals wil opleiden. En dus moet het onderzoek dichtbij het onderwijs staan. Daarin zit toch wat verschil van inzicht met het huidige college over hoe je het onderzoek zou moeten organiseren.
Met het opheffen van de faculteiten is het onderzoek in de kenniscentra geplaatst en daarmee komt het naar mijn idee verder van het onderwijs te staan. En dat begrijp ik niet goed. Je zou het juist dichter naar elkaar toe moeten halen. Als lector was voor mij het Instituut voor Verpleegkundige Studies de eerste stakeholder. Met de instituutsdirecteur had ik een heel nauwe samenwerking, met een gezamenlijke visie op de ontwikkeling van het vak, van talenten, docenten en onderzoekers, de interactie daartussen. En we vonden het allebei heel belangrijk dat vanuit mijn lectoraat werd bijgedragen aan samenwerking met docenten en studenten. Dan kom je tot een university of applied sciences. Dus niet van: we hebben een onderwijsdeel en een onderzoeksdeel.’
Maar wat zei het college als je vertelde dat dit niet de goede weg is?
‘Zij zien dat anders. Zij verwachten dat die kenniscentra zorgen voor interactie tussen de domeinen – en niet zozeer in de domeinen. En als je onderzoekers van heel diverse pluimage bij elkaar zet, dan kunnen ze ook studenten van verschillende afkomst daarbij inbrengen – zo is de verwachting.’
En dat werkt volgens jou niet zo?
‘Er zijn natuurlijk meer wegen naar Rome en het is niet per definitie een mission impossible, maar ik heb gezien hoe ze in het onderwijs naar onderzoek keken. In het begin was dat vooral erg: je zat op het pluche als je bij het lectoraat zat – zo zeiden collega’s dat. Je hoorde er niet meer bij. Maar op de Bolognalaan zorgden we dat het lectoraat dichtbij de studenten zat. En we zorgden dat docenten bij ons konden binnenlopen met vragen. Zodat ze voor de ontwikkeling van een lesprogramma de laatste evidence based kennis konden ophalen. Maar als je fysiek ver van elkaar afzit en je kent elkaar niet, dan is dat lastiger. Dus het is superleuk om onderzoekers van diverse pluimage bij elkaar te brengen, maar het gat met het onderwijs is nog steeds te groot – daar zou ik eerst op inzetten.’
Bovendien, zo vult ze aan, is er genoeg concurrentie in het doen van onderzoek. Universiteiten en onderzoeksbureaus zijn vaak slimmer en beter georganiseerd op dat punt. ‘Dus wanneer geef je onderzoeksgeld aan een hogeschool? Als het niets te maken heeft met nieuwe professionals? Nee dus. Dan zijn onderzoeksinstellingen daarop beter ingesteld: hun logistiek en communicatie is erop ingesteld. Maar daar zijn wij niet van, wij hebben een andere opdracht. En als je die echt leidend maakt, zou ik het anders inrichten.’
Je zei eerder ook: de sleutel tot betere afstemming tussen onderwijs en onderzoek ligt bij de docenten.
‘Zeker. Want via hen komen studenten bij het lectoraat. Zij moeten zeggen: is dat iets voor jou, weten jullie wat een lectoraat doet? Kijk, we hoeven onze hbo-bachelors niet op te leiden tot zelfstandige onderzoekers. Maar we willen wel dat ze een onderzoekend karakter hebben. Dat ze weten dat kennis een dynamisch gegeven is. En dat ze feeling hebben met de gereedschapskist, de tools van een onderzoeker. Ze moeten kunnen kijken met de ogen van een onderzoeker: hoe zit dat hier? Waarom is dat zo? Wat gebeurt er in de maatschappij en wat doen wij?’
Maar als de sleutel daarvoor ligt bij de docent, zal die al gauw zeggen: ik moet al heel veel. Ook nog onderzoekcompetenties inbrengen, hoe doe ik dat?
‘Je moet die onderzoekscompetenties niet te ver losknippen van wat je als docent sowieso al overbrengt. Het gaat ook om de vorm waarin je het onderwijs giet. En je kunt studenten al vanaf dag 1 leren: stel vragen, je moet goede vragen kunnen stellen.’
En dan moet je dus af van docenten die zeggen dat zij alles al weten?
‘Exact, en dan kom je weer uit bij die cultuurverandering. Dat was voor mij wel een cultuurshock. Op de universiteit bepaalde mijn unieke kennis mijn waarde. Terwijl bij de hogeschool in het begin bijna een soort nivellerende gedachte heerste over kennis: wat jij kan, kan ik ook. Dus jouw lesje kan ik ook geven. Herken je dat?’
Nou, ik zie genoeg docenten die zich afvragen wat ze nou moeten met dat onderzoek aan de HU.
‘En dat komt dus doordat je met elkaar als organisatie geen gedeelde visie hebt op wat onderzoek is en wat het zou moeten zijn. En ook: waarop reken je een lector nou af? Ik heb zelf altijd als belangrijke waarde gehad: hoeveel hebben we met studenten samen gedaan? En hoeveel met docenten? Op de universiteit ging het om het aantal wetenschappelijke publicaties, terwijl ik hier juist publicaties wilde zien waarmee mensen in het veld iets kunnen doen.’
Was dat ook de reden dat je naar de hogeschool ging?
‘In mijn vakgebied zijn de VS, Engeland en Scandinavische landen leidend. Daar bestaat er geen verschil tussen hbo en wo. En toen ik als lector werd gevraagd, was ik kort daarvoor een tijdje in de VS te gast bij een universiteit. Ik was jaloers op wat zij hadden: een nursing school, met een hbo –bachelor, een master en een phd. Daarbinnen hadden ze centers of expertise en hun experts werden bij de verschillende programma’s ingezet. Dat wilde ik ook: doorlopende leerlijnen, maar vooral: de ontwikkeling van je vakgebied en de kennis moet je niet alleen koppelen aan een universiteit. Want die bachelors moeten het doen, die staan aan het bed. Dat was mijn motivatie. En ik wist: we hebben hier in Utrecht alles bij elkaar om dat voor elkaar te krijgen.’
En toen je de koninklijke onderscheiding kreeg, zei de burgemeester dat het je gelukt is.
‘Dat merk ik ook. Als lector had ik promovendi die docent waren én samenwerkten met studenten verplegingswetenschap én met mijn bachelor studenten in het hbo. En het lukt heel vaak om die groepen in teams te laten werken, dat is onze succesformule geweest. Bijna iedereen in het lectoraat had ook een aanstelling aan UMC of universiteit. In Nederland maken we er een hek tussen, terwijl dat volstrekt niet nodig is. Sterker nog: je verhoogt de kwaliteit als je dingen dichterbij elkaar brengt.’
Schuurmans noemt alle geboekte vooruitgang de uitkomst van een Echternachse processie: je zet drie stappen naar voren, twee naar achter. ‘Soms hoorde ik een docent tegen een student zeggen: “Ach ja , dat stom onderzoek, daar hoef je straks niks meer mee”. Dat voelde als een stap terug. Maar binnen de geschiedenis van het hbo hebben we binnen een relatief korte tijd iets bijzonders neergezet. De HU speelt al jarenlang de top league in dit hele proces. Je ziet grote verschillen tussen Nederlandse hogescholen. Terwijl ik verwacht dat we toegaan naar het Amerikaanse systeem: het gaat niet om wat je hebt gestudeerd, maar waar je hebt gestudeerd. En dan krijg je dus enerzijds hogescholen die het onderzoek goed neerzetten en samenwerken met universiteiten, anderzijds hogescholen die onderzoek als een soort persoonlijke hobby van een enkeling beschouwen.’
Vijf jaar geleden zei je tegen Trajectum: ik ga niet weg bij de hogeschool. Maar nu dan toch…
‘Maar die samenwerking blijft, daarin hebben we elkaar heel hard nodig en ik heb nog heel veel contacten met de HU. Ik werk gewoon weer samen met de instituutsdirecteur, alleen vanuit een breder perspectief. Eerst was ik van de verpleegkunde, of eigenlijk vooral van de oudere patiënt. Nu focus ik me op zittende en aankomende professionals.’
Een moeilijke stap?
‘Jawel, al was ik er al een tijd mee bezig. We moeten die zittende professional veranderen, daar ben ik van overtuigd. En we denken vaak dat die professional door eindeloze scholing komt tot andere handelingen. En mijn fascinatie is dat het zo niet altijd werkt. Dus de vraag is: hoe leren mensen? Hoe zit het met gedragsverandering door onderwijs? En met die vragen zit ik hier op mijn plaats. Met heel veel mensen om me heen die daarover kennis hebben. Bovendien: als onderzoeker kon ik nog toekijken en zeggen hoe het zou moeten, maar in deze rol moet ik het ook echt doen. En ik geloof dat je het moment voor moet zijn waarop je denkt: vroeger was alles beter. Dan moet je echt iets anders gaan doen, zo sta ik in het leven.’