Blijven eerstejaars studenten massaal bij hun vader en moeder wonen nu ze geen basisbeurs meer krijgen? Het was vorige maand groot nieuws, maar uit de steden zelf klinkt ongeloof.
Bas Belleman en Hein Cuppen (HOP)
Het is echt waar, zegt de koepel van studentenhuisvesters Kences. Nieuwe bachelorstudenten blijven langer thuis wonen nu de basisbeurs is afgeschaft. Het kwam vorige maand al in het nieuws en staat ook in de huisvestingsmonitor die vorige week is gepresenteerd.
Maar de cijfers doen hier en daar wenkbrauwen fronsen. Neem Wageningen Universiteit. Bijna driekwart van de universitaire eerstejaars ging daar in 2014 snel op kamers. Een jaar later was de basisbeurs afgeschaft en durfde klaarblijkelijk nog maar vijftien procent het aan. Vijf keer zo weinig.
Extreem
‘Ik vind het extreem, dit kan echt niet’, zegt universiteitswoordvoerder Simon Vink. ‘Dan zouden er dagelijks zo’n veertienhonderd eerstejaars met het openbaar vervoer of op de fiets naar de campus moeten komen en dat is gewoon niet zo. Onze studenten komen uit het hele land hierheen, hoe zouden ze dat moeten doen?’
De Wageningse studentenhuisvester Idealis blijkt er inderdaad niets van te merken. Die heeft het zelfs drukker dan ooit. Sinds het leenstelsel heeft een student er gewoon weinig belang bij om een verhuisbericht aan de gemeente te sturen, oppert een medewerker. Je krijgt toch geen basisbeurs voor uitwonenden meer.
Ook Delftse eerstejaars zouden veel minder vaak op kamers gaan dan voorheen. De lokale studentenhuisvester DUWO denkt dat dat wel klopt, zegt manager Frans van der Zon. ‘Studenten schrijven zich meteen bij ons in, daarin zien we weinig verandering. Maar dat zegt weinig: ze komen toch niet meteen aan de beurt voor een kamer. Ze kijken vaker de kat uit de boom en voor ze gaan verhuizen willen ze weten of de opleiding bevalt. Die trend zag je voor de invoering van het leenstelsel al en die lijkt nu versterkt.’
Sceptisch
Delftse studenten klinken desgevraagd wat sceptischer. Een studentvertegenwoordiger aarzelt. ‘We weten nog niet wat we ervan vinden. We moeten het nog uitzoeken, maar hebben onze vraagtekens bij de cijfers van Kences.’
Bij de Universiteit Twente in Enschede wekken de cijfers eveneens verbazing. Volgens Kences zou daar nog maar tien procent van de eerstejaars meteen op kamers gaan, maar een student van een studievereniging denkt dat het niet klopt. ‘Wij hebben niet de indruk dat er iets veranderd is. Studenten willen toch wel in de stad wonen en de meesten zouden veel te ver moeten reizen.’
Maar Kences blijft erbij. ‘Wij staan voor onze gegevens’, zegt directeur Ardin Mourik. ‘We baseren ons op DUO, het CBS en de basisregistratie personen van de gemeenten. Bovendien hebben we 45 duizend studenten geënquêteerd. Het zijn betrouwbare uitkomsten.’
Papier en werkelijkheid
Natuurlijk is er een verschil tussen papier en werkelijkheid, stelt Mourik. Vroeger zeiden studenten soms dat ze uitwonend waren, terwijl ze eigenlijk nog bij hun ouders woonden: dan kregen ze een hogere beurs. Nu geven sommigen hun verhuizing niet op tijd door. ‘Het kan hooguit een paar procent schelen.’
Dat de studentenhuisvesters er zelf weinig van merken, verbaast hem niet. ‘Zij bieden goede en goedkope woningen. Daar is altijd vraag naar. Als er minder studenten op kamers gaan, merken eerst de particuliere verhuurders dat.’
Het zou goed nieuws zijn als de cijfers niet kloppen, zegt Frank Steenkamp, hoofdredacteur van de Keuzegidsen voor het hoger onderwijs. Als het aantal uitwonende eerstejaars inderdaad is gehalveerd – zoals Kences beweert – dan kiezen veel jongeren nu klakkeloos voor de universiteit om de hoek van het ouderlijk huis, ongeacht het aanbod van opleidingen elders.
Steenkamp: ‘Je voelt dat het niet klopt, het kan haast niet in één jaar zo drastisch veranderen. Mijn vermoeden is dat de waarheid ergens in het midden ligt, maar waar precies? Al scheelt het maar vijf procentpunt, dan gaat het toch om duizenden studenten.’