Luuk van Loon (40) werkt sinds zeven jaar bij Hogeschool Utrecht. Hij levert de taaldocenten Engels af. Je weet wel, die vaklieden waar zo’n schreeuwend tekort aan is. In onze korte serie interviews met taaldocenten vertelt hij over Engels, de HU en het vak als docent.
Hoe kwam je bij de HU terecht?
‘Nadat ik hier de master had gedaan, kreeg ik de vraag om te solliciteren, nu zeven jaar geleden. Daarvoor werkte ik bij een school in Huizen. Oorspronkelijk heb ik de ALO gedaan, maar ik brak mijn beide enkels tijdens het basketballen en kon niet meer sporten. Ik was jong, boos op de wereld en stopte met de opleiding. Dan maar Engels. Daarna emigreerde ik naar Amerika, werd verliefd en bleef er tien jaar wonen. Ik werkte in de gehandicaptenzorg. Toen de verkering uitging, kwam ik terug.’
Waarom Engels?
‘Nog steeds kan ik me beter uitdrukken in het Engels, ook doordat mijn collega’s en mijn vrienden overwegend uit het buitenland komen. Maar goed, eigenlijk koos ik niet zozeer voor het Engels als wel voor het onderwijs. Goed onderwijs biedt kansen aan kinderen. Zelf heb ik ronduit slecht onderwijs genoten. Op mijn elfde zat ik op de balletacademie: nogal een strenge omgeving voor een kind. Ik werd daarvan af gestuurd en kwam op een verschrikkelijke christelijke school terecht. Ik was toen al een beetje een rebel, functioneerde niet en werd weggestuurd. De lector dacht dat ik gay was en achtte dat niet toelaatbaar, vertelden mijn ouders me jaren later. Dan hebben we het over de jaren negentig hè? Met een LBO-advies kwam ik bij middelbare school Huizermaat terecht. Op die school had de rector het beter begrepen: Je krijgt een jaar om te bewijzen dat je wél wat kunt, zei hij. Ik stoomde rechtstreeks door naar de havo.
Terug uit Amerika, kwam ik in Amersfoort terecht. Een headhunter vroeg me of ik bezwaar had tegen een baan bij een school in Huizen. Dat hangt ervan af, was mijn antwoord. Was het die hel of dat paradijsje? Gelukkig was het Huizermaat, daar wilde ik graag op gesprek komen en ik kon er aan de slag. Hartstikke toevallig natuurlijk, ik geloof niet in meant to be. Maar ik heb er wel een toptijd gehad.’
Hoe heb je het bij de HU?
‘Als ik met studenten ben, stuiter ik van de energie. Dat maakt de HU voor mij een goede werkgever. We hebben een gaaf team en als we samen de richting hebben bepaald, mag ieder daarna de rest zelf vormgeven. Maar het is natuurlijk niet allemaal koek en ei, met zo’n groot lerarentekort. We experimenteren met onderwijsinnovaties, zoals pabo-plus en het OpMaat-traject en we werken nauw samen met vooruitstrevende scholen in Utrecht. Dat is goed, maar het draagt weinig bij aan de dagelijkse praktijk waar de meeste studenten mee te maken krijgen. Zij komen op een normale school terecht waar ze regulier onderwijs geven. Wens en werkelijkheid lopen mijns inziens hier nogal uiteen. De studenten willen niet altijd vernieuwing. Als je kiest voor de lerarenopleiding natuurkunde, dan kies je voor onderwijs en natuurkunde. En dus niet voor al die experimenten. Niet iedereen zit te wachten op vakoverstijgende lessen waarbij je ineens in het lokaal zit met biologen en scheikundigen.’
‘Als je geconfronteerd wordt met een instroom van slechts tien eerstejaars, dan weet je dat je nat gaat. De opleidingen Engels, wiskunde en geschiedenis kunnen hun eigen broek ophouden, maar bij de rest van de lerarenopleidingen is het lastiger. Dat vind ik erg voor ze. Financieel is het aantrekkelijk om te investeren in onderwijsinnovatie; er bestaan allemaal potjes voor die je kunt aanvragen. Als instituutsdirecteur kun je niets veranderen aan het aanzien en de populariteit van het vak docent, dat moet de overheid doen. Maar je kunt wel investeren in een degelijke opleiding in plaats van de nieuwste onderwijsfoefjes. Of in ieder geval beter nagaan of die hun geld wel waard zijn.’
Wat vind je van woordjes stampen?
‘Zonder woordenschat kun je geen taal spreken. Maar ik heb in het vmbo lesgegeven aan leerlingen voor wie Nederlands hun eerste taal niet is. Om die een woordenlijst te geven waarin alles een-op-een in het Nederlands wordt vertaald, vind ik inefficiënt. Ik geef liever een lijst met beschrijvingen of met plaatjes. Waar je de meeste woorden van leert, dus ook de zogenaamde lower frequency words, is exposure. Sla eens een goede Engelse krant op of kijk naar Engelse tv-programma’s.
Ik heb twee favoriete series, met goede acteurs en steengoede muziek: Peaky Blinders, over de georganiseerde Engelse misdaad na de Eerste Wereldoorlog. En End of the f**king world, over tieners die worstelen met hun sores.’
Waarom zou je Engels studeren? Iedereen kan toch al Engels?
‘Het Engels van de gemiddelde Nederlander wordt zwaar overschat. Vergeleken met de rest van de wereld kunnen we ons goed verstaanbaar maken, maar goed is het niet. Het vak worstelt trouwens ook met lage studentenaantallen en mede daarom ben fel tegenstander van het onderscheid dat wij in Nederland maken tussen universiteit en hogeschool. Je kiest daardoor voor de lerarenopleiding óf voor het vak Engels. Ik snap het verschil tussen wetenschappelijk en toegepast, maar dat neerkijken op elkaar stoort me. Officieel hoort een praktijkgerichte studie als Geneeskunde thuis op het hbo, maar dat wil niemand, vanwege het aanzien van de universiteit. Ik had leerlingen in 6 vwo tegen wie ik zei: “Fundamenteel onderzoek gaat niet jouw ding zijn.” Ze kozen er desondanks voor en uiteindelijk kwam ik ze toch weer hier tegen, op het hbo. Blijkbaar moet je als je gymnasium doet arts of advocaat worden. De oud-rector van de Universiteit Utrecht, Bert van der Zwaan, snapte dat we de aansluiting als kenniseconomie met de rest van de wereld verliezen als we die tweedeling handhaven, hij wordt vaak geciteerd.
Engels is het mooiste vak dat je kunt geven. Je voert tientallen gesprekken met de kinderen, waarover je maar wil: de verkiezingen in Hongkong, dunkin donuts, Shakespeare, anything.’
Even over Shakespeare. Op school leren de kinderen alleen maar dat hij de man uit Stratford is. Maar er zijn ook andere theorieën over. Hoe kijk jij daarnaar?
‘Eerlijk, Ik zou er geen moeite mee hebben om te zeggen dat hij niet de man uit Stratford is. Als die man uit Stratford inderdaad analfabete ouders en kinderen had, is de kans nihil dat hij Shakespeare was. Maar dat hele Stratford-gebeuren, die stad en al die hotels, is een miljardenbusiness. En het idee dat je van een kwartje in een dubbeltje kunt veranderen, spreekt veel mensen aan. Shakespeare had in zijn tijd goede redenen om anoniem te blijven, zoals ook Banksy en SIA. Ik acht het inderdaad waarschijnlijker dat het in het echt Edward de Vere was, een man aan het hof van Queen Elizabeth. Call a spade a spade.
Dat anderen, met een gebrek aan morele grenzen, een slaatje willen slaan door jaren later een lucratieve leugen rond zo’n stadje te verzinnen; tsja, dan geloof ik wel in karma: die krijgen het nog wel op hun bord. Met een zwart aura krijg je geen echte vrienden. Maar: daarom is onderwijs ook zo tof! Laat mensen zelf nadenken, in plaats van alles klakkeloos over te nemen.’