“<b>Maarten van der Linde is historicus en docent geschiedenis aan het Instituut voor Social Work / De Horst in Amersfoort. Onlangs verscheen van zijn hand het Basisboek geschiedenis Sociaal werk in Nederland. Het standaardwerk vindt gretig aftrek. ‘Studenten van nu zijn praktisch idealistisch.’ </b><br> Door Olaf Stomp<br><br>Als chroniqueur heeft hij al eerder zijn sporen verdiend. Zo verscheen twee jaar geleden het boek Biografie van een Buitenbeentje. Daarin beschrijft historicus Maarten van der Linde de roerige 60-jarige geschiedenis van Hogeschool de Horst. En nu is er dan het Basisboek geschiedenis sociaal werk in Nederland. Een standaardwerk voor studenten op de sociaal-agogische opleidingen en professionals op het brede terrein van sociaal werk. Het boek – waarvan in drie maanden tijd al 1200 exemplaren zijn verkocht – vult een lacune. Er was al jaren vraag naar een studieboek dat de ontwikkelingen en trends van het brede sociaal werk door de eeuwen heen beschrijft en duidt.<br><br><b>U beschrijft in het voorwoord van uw boek een vraag die studenten u wel eens voor de voeten werpen: ‘Waarom moeten we iets van geschiedenis weten? Dit is toch een beroepsopleiding?’ Wat antwoordt u deze studenten?</b><br>‘Het is een vraag waar ik, ook al werk ik al lang in het onderwijs, nog van kan gaan stamelen. Al moet ik zeggen dat studenten van nu die vraag niet meer stellen. Misschien zijn ze volgzamer dan de studenten voorheen waren. Hoe het ook zij, zo’n vraag raakt aan het bestaansrecht van je vak. Als studenten zich niet openstellen voor mijn argumenten dan antwoord ik: het hoort gewoon bij je beroepsvorming. Als je een beroep leert, leer je ook waar het vandaan komt en hoe het zich heeft ontwikkeld. Als ze zich wel openstellen, probeer ik ze enthousiast te krijgen voor iets waar ik zelf enthousiast over ben: hoe leuk het is om te ontdekken hoe mensen zoals jij en ik – maar dan honderd jaar of driehonderd jaar geleden – eigenlijk met dezelfde problemen bezig waren. En hoe ze daar in hun tijd oplossingen voor hebben gevonden. Natuurlijk, de mensen praatten destijds anders, kleedden zich anders maar ook toen speelden dilemma’s rondom huiselijk geweld, opvoedingsproblemen en vragen als: wat moeten we met deze buurt? Moeten we de huizen opknappen of slopen? Ik vergelijk het ook met geheugenverlies. Wat vinden we van iemand die zijn geheugen kwijt is? Een professie die zichzelf serieus neemt, besteedt ook aandacht aan zijn geschiedenis.’<br><br><b>In uw boek neemt u zo’n 1500 jaar sociaal werk onder de loep. Wat opvalt is de slingerbeweging in opvattingen over en benaderingen van sociaal werk. Is een bepaald tijdvak bijvoorbeeld de tendens dominant dat we criminaliteit streng moeten straffen, volgt daarna een periode waarin opvoeden en reclasseren centraal staat. Vervolgens zwaait de slinger weer terug. In welke periode zitten we nu?</b><br>‘De eerste indruk van de huidige periode is: alles moet strenger en we moeten meer grenzen stellen. Om een voorbeeld te noemen: we zijn veel alerter dan voorheen op de problematiek van vroegtijdige schoolverlaters. We stellen: het is óf naar school óf je gaat werken. <br>Tegelijkertijd is er een kentering gaande. De professionals maken indruk met een pleidooi voor opvoeding en een langdurige inzet om sociale problemen op te lossen. Een goed voorbeeld daarvan vind ik de discussie over het samenscholingsverbod in Kanaleneiland. Een van de lectoren hier (Stijn Verhagen, OS) heeft daarvan gezegd: zo’n maatregel is symptoombestrijding want die jongens verzamelen zich een wijk verderop. De waarschuwingen en adviezen van professionals dringen meer door in het debat dan eerder het geval was. Professionals hameren op de noodzaak om mensen mee te krijgen voor de goede zaak. Je zult ze, jongeren in dit voorbeeld, intrinsiek moeten motiveren.’<br><br><b>Hoe kunnen we van de geschiedenis leren?</b><br>‘We kunnen proberen van fouten uit het verleden te leren. Een voorbeeld daarvan vind ik de Vogelaarwijken (de 40 achterstandswijken in Nederland die met maatregelen moeten opbloeien tot prachtwijken, OS). Er is niet bij te houden wat er aan plannen is ingediend om de wijken op te knappen, jongeren weer perspectief te geven door ze te coachen, gezinnen met opvoedingsmoeilijkheden op weg te helpen. Dáárop wordt nu veel nadruk op gelegd. Terwijl in een vorige periode in dit soort wijken vooral de buurt werd opgeknapt, de wijk werd gerenoveerd. We hebben geleerd dat dit niet voldoende is. Ook in een opgeknapte buurt houd je nog dezelfde problemen, waardoor de achterstand blijft.’<br><br><b>We doen het nu dus beter…</b><br>‘Ja, maar ik hoop dat we ook van een vorige periode leren dat als je teveel regelt voor jongeren ze zich dat dan laten aanleunen. Wordt het een hangmat of de trampoline? Ze moeten zélf gemotiveerd raken. Een ander punt is: hoeveel tijd krijgen die projecten? Moet het in vier jaar, binnen één kabinetsperiode rond zijn? Dat vind ik zo verschrikkelijk, die projectencarrousels met hooggespannen verwachtingen: “we gaan er prachtwijken van maken.” Over vier jaar is het nog niet gelukt en krijg je weer een tegenbeweging die concludeert: “zie je wel, het moet allemaal weer anders”.’<br><br><b>Dat komt natuurlijk door het krachtenspel met kiezers, media en politici. De media volgen politici op de voet, politici willen scoren en moeten snel tastbare resultaten laten zien omdat ze anders niet worden herkozen…</b><br>‘Absoluut. Dat is een heel belangrijk punt. Politici hebben hun eigen logica. Burgers zijn ongerust en politici moeten toezeggingen doen. Maar sociale professionals hebben ook hun eigen logica. Zij weten uit onderzoek en uit de praktijk dat het langlopende processen vergt om sociale problemen op te lossen.’<br><br><b>Hoe doorbreken we die impasse?</b><br>‘Politici moeten durven zeggen: dit project gaat 15 jaar of 20 jaar duren. Een van onze oudstudenten is opbouwwerker in de Indische Buurt in Zwolle. Er heerste veel werkloosheid, de wijk verloederde, jongeren veroorzaakten overlast. Daar is gezegd: we maken een project van 15 jaar waarin met steun van het arbeidsbureau opbouwwerk, de wijkagent en de woningbouwvereniging samenwerken. Daar was ruimte om resultaten te boeken en wordt niet gestopt als het even ontspoort. Nee, dan is het een kwestie van evalueren en bijstellen.’<br><br><b>Ten slotte, een vraag over de hulpverleners van de toekomst. De hulpverleners in opleiding zijn andere mensen dan tien, twintig, dertig jaar geleden. Zijn ze nog wel bevlogen?</b><br>‘Als ik naar de studenten van nu kijk dan vind ik ze heel betrokken bij het werk. Minder met grote woorden dan vroeger het geval was. Ze zijn praktischer en sociaal vaardiger dan studenten vroeger. Ik ben niet pessimistisch over de huidige studentengeneratie. Ik denk dat zij op een eigen manier de maatschappelijke problemen gaan oplossen. Dat gaan ze praktisch doen. Dat is een ander soort idealisme dan in de jaren zestig en zeventig. Ik vind de studenten van nu heel open. En dat is voor de sociale beroepen een waardevolle beroepshouding.’<br><br>Een uitgebreidere versie van dit interview verschijnt deze maand in SoziO, vakblad voor sociale beroepen.<br>”
Achtergrond