De journalist van de toekomst schrijft achtergrondartikelen voor de krant, stukjes voor de website, doet radio- en t.v.-werk en fotografeert en filmt zijn onderwerpen zelf. Piet Bakker, net in functie als lector cross media content bij de Hogeschool Utrecht, over het journalistieke schaap met vijf poten en het succes van slecht gemaakte media.
Hogeschool Utrecht is een bekende werkgever voor Piet Bakker. Hij startte er 25 jaar geleden als docent massacommunicatie aan de School voor Journalistiek. Bakker werkte vervolgens bij Avro radio en weekblad De Tijd, was universitair hoofddocent aan de Universiteit van Amsterdam en heeft talloze publicaties over met name nieuwe media op zijn naam staan.
Hoe zou je cross media kunnen definiëren?
‘Het ontwikkelen van content en deze op verschillende manieren naar buiten brengen. Bijvoorbeeld dat je een deel van dit vraaggesprek verwerkt tot een artikel in Trajectum en dan het hele interview op Trajectum online zet, voor wie meer wil weten. Je kunt ook mensen laten reageren op dat artikel.
Laatst zag ik in de Washington Post een item over Dick Cheney, vice-president van Amerika. Er stond een groot stuk in de krant, er was een filmpje op de website, een blog waar je kon reageren, audiofragmenten en foto’s. Dat was goed gedaan.’
Hoe doe je onderzoek naar cross media, wat een relatief nieuw fenomeen is?
‘Dat is juist de uitdaging. Zelf doe ik veel onderzoek naar gratis kranten. Ook een relatief nieuw medium: in Nederland bestaat het acht jaar. Bijna 25 procent van de kranten in Europa is inmiddels gratis. In Spanje, Portugal, IJsland en Denemarken zijn zelfs meer gratis kranten dan betaalde. Waar ook behoorlijk veel onderzoek naar is gedaan, zijn online kranten. Wat weten de lezers ervan? Zijn dat dezelfde lezers als van gewone kranten? Hoe is het om die kranten te maken? Dat lijkt op wat wij hier aan de School voor Journalistiek gaan doen. Van de journalist van de toekomst wordt gevraagd dat ‘ie van meerdere markten thuis is. Dat je alleen maar voor de krant of alleen maar voor de televisie gaat werken, is tegenwoordig vrij uitzonderlijk. Bij het NOS-Journaal is het al zo dat als je een reportage maakt, je ook een stukje voor de radio maakt en waarschijnlijk ook nog iets op de website zet.’ Wendt zich direct tot de interviewster. ‘En in de toekomst neem jij gewoon je eigen fototoestel mee, dan komt er helemaal geen fotograaf meer aan te pas.’
Dan kan ik misschien best een aardig plaatje schieten. Maar de fotograaf die straks langs komt, kan dat veel beter. Is het erg als dat soort vakmanschap verloren gaat?
‘Dat is wel een beetje erg, ja. Foto’s die door journalisten worden genomen zijn absoluut minder goed. Maar er zijn zoveel nieuwe media bijgekomen. De tijd is voorbij dat een paar grote kranten, tijdschriften en televisiestations het voor het zeggen hadden en alle inkomsten konden verdelen. De iets groter geworden mediakoek wordt door steeds meer partijen verdeeld. Als je vandaag iemand naar Irak stuurt voor een reportage, vraag je je af of je ook nog een fotograaf moet meesturen. De verzekering alleen al kost duizenden euro’s per dag. Dan zeg je algauw tegen die journalist: neem zelf maar een camera mee.’
Wordt dat de toekomst in de journalistiek?
‘ Vijftien jaar geleden kwam er een man of vier over de vloer om een stukje voor het NOS-Journaal op te nemen. Iemand om een wit doek op te houden, de cameraman, de geluidsman en de interviewer. Tegenwoordig komen ze met z’n tweeën: een cameraman en iemand die interviewt. Bij AT5 doet iemand dat in zijn eentje, en die maakt vervolgens ook nog een stukje voor de website. Het zijn natuurlijk economische redenen waarom dat gebeurt. Daar kun je het niet mee eens zijn. Maar we leggen ons neer bij het feit dat we op sommige gebieden een stapje terug moeten doen. Vroeger was de krant de krant en een radiostation een radiostation. Maar nu zijn het NOS-Journaal en de Volkskrant merken geworden. Ze hebben een website, een tijdschrift, nieuwsflitsen voor op je mobiel. We praten niet meer over media, we praten over nieuwsmerken. Dat zijn de eisen van de markt.’
In de journalistiek is het marktdenken dus leidend geworden?
‘De meeste media kunnen het zich niet permitteren om níet marktgericht te denken. Actualiteitenrubrieken als het NOS-Journaal worden opgeleukt, er zitten wat meer lollige items in. Bij de serieuze kranten wordt meer over het koningshuis geschreven. Albert Verlinde staat in de NRC en Paris Hilton in de Volkskrant. Dat wordt wel ironisch gedaan en het is ook geen voorpaginanieuws. Maar er zíjn dingen veranderd in de media. Maar
de technologische druk is nog veel groter. Het is heel belangrijk om als journalist op verschillende fronten te opereren. Je hebt ook geen redactie meer, maar ‘newsroom’. In zo’n newsroom wordt alles gemaakt: tv, krant, radio, website.’
Die kant gaat de HU met de School voor Journalistiek ook op?
‘Ja, maar dat is niet eenvoudig. Als je televisie maakt ben je helemaal gefixeerd op beeld, het moet er goed uitzien, en heb je vaak weinig tijd: een verhaaltje voor het Journaal mag maar 40 seconden duren. Dat is heel iets anders dan radio, waar je vaak meer tijd hebt en het meestal live is. Bij een krant kun je iemand nog eens terugbellen en heb je een half uurtje om je stuk te schrijven. Ik merk aan journalisten dat ze het moeilijk vinden om dat allemaal te kunnen.’
Wat gebeurt er met de kwaliteit van de media als journalisten alles zelf gaan doen?
‘Als iemand in zijn eentje een Journaal-item doet, ook het camerawerk, dan levert dat statische beelden op. Aan de andere heb je minder flauwekul. Degene die geïnterviewd wordt hoeft niet meer twee keer de gracht op en neer te lopen en achter z’n bureau de telefoon op te nemen omdat dat zo’n leuk plaatje op zou leveren.
Wat blijft staan is dat de basiseisen aan journalisten hetzelfde zijn als pakweg 25 jaar geleden: bronnen checken, goed schrijven, kritisch zijn en een creatieve invalshoek kiezen. De eisen zijn zelfs hoger geworden: journalisten moeten voor meerdere media tegelijk kunnen werken en in plaats van één deadline per dag, is er vaak een permanente deadline. Iedere keer als er iets nieuws gebeurt, moet het op de site.
Tegelijkertijd zie je dat voor hele slechte kwaliteit ook een markt is. Kijk maar naar You Tube. Wereldwijd kijken er miljoenen mensen naar filmpjes van veel mindere kwaliteit. In sommige gevallen is slechter dus beter. Kijk ook naar Nu.nl. De kwaliteit van die nieuwssite is lager dan van welke andere site of krant dan ook. Het nieuws wordt daar gewoon via copy – paste opgepleurd. Of kijk naar Story, een veel slechter blad dan bijvoorbeeld Panorama, heel crappy gemaakt. Maar er is absoluut een markt voor. Aan de andere kant werkt het ook: steeds betere kwaliteit hoeft nog niet te betekenen dat je meer mensen bereikt. Zoals bij Avenue: de fotografie werd mooier en mooier, maar steeds minder mensen gingen het blad lezen. De bestaande gebruikers werden misschien wel tevredener, maar het blad heeft er geen nieuwe markt mee aangeboord. De obsessie voor kwaliteit kan dus ook op een gruwelijke manier doorslaan.’