Hu-medewerker in woord en daad

Opleidingsmanager Ronald Boer over de ‘stoere keuze’ van zijn opleiding

Doodkalm zit hij achter zijn laptop, in een aquarium, op Padualaan 101. Grote man, rond gezicht, grijs, wapperend haar en wijde witte blouse. Een reusachtige engel, zo op het eerste gezicht. Grijnzend kijkt hij op: ‘Wist je dat ik maar een half uur heb?’

Ronald Boer werkt nu drie jaar aan de HU. Hij had twintig jaar ervaring in de jeugdzorg en justitiële jeugdinrichtingen voordat hij als opleidingsmanager op de opleiding Social Work belandde. Sinds het Kinderwetje van Van Houten (1874), waarin kinderarbeid werd afgeschaft, is zijn vak zich in razend tempo blijven ontwikkelen. De kindertelefoon, jeugdrecht, Veilig Thuis. Boer moet de nieuwe generaties social workers afleveren. Of zij het heel anders gaan doen, is de vraag.

Wat heb je in die twintig jaar geleerd?
‘Dat wij mensen de neiging hebben trends vaak als “nieuw” te presenteren, terwijl ze dat niet zijn. “De doelgroep is veel moeilijker geworden”, hoor je vaak. Of: “Het welzijn van de studenten is tegenwoordig in het gedrang”. Daar heb ik mijn twijfels bij. Zou het kunnen zijn dat we het meer zien, en het daardoor meer lijkt? Als ik het heel plat sla: een appgroep is echt niet heel anders dan het ouwehoeren van vroeger achter de bar.’

Het leenstelsel? Woningnood? Klimaatverandering? Zijn dat geen stressfactoren?
‘Zeker, er zijn grote vraagstukken voor huidige studenten, maar nieuw zou ik ze niet willen noemen. Vroeger waren ze er ook, denk aan de studentenprotesten in de jaren zestig en zeventig, of zelfs nog in de jaren tachtig met wijzigingen van het toenmalige studiebeursstelsel. Ook organisatievormen presenteren we vaak als nieuw. Teamleiders, zelforganiserende  teams, dat was er allemaal al.’

Every generation has it’s way, van Joe Cocker?
‘Precies, dan denkt de jonge garde weer dat ze het ei van Columbus hebben uitgevonden. Niet erg, hooguit een beetje ergerlijk. Ik denk dat je het meeste bereikt als je ook naar de vorige generatie blijft luisteren.’

Wat maakt jou geschikt als opleidingsmanager?
‘Goede vraag. Ik kan luisteren naar verhalen die mensen te vertellen hebben. Ik wil weten wat ze zelf al hebben ontdekt. En wat ze drijft. Vaak is dat overigens bij iedereen een beetje hetzelfde, het is allemaal niet zo individueel als je denkt. Maar ik denk dat ik een bescheiden rol heb om iedereen z’n werk te laten doen. Ik heb veel korte momenten van contact met zoveel mogelijk collega’s. En daar waar het stil is, luister ik naar waar die stilte vandaan komt. Ik weet niet of jij kinderen hebt, maar dan weet je dat het niet goed is als het stil is.’

Dan laat je mensen hun gal  spuwen en geeft ze een complimentje?
‘Ook. Dat hoort erbij. Maar ook vragen naar wat ze van plan zijn en wat ze daarbij nodig hebben. En vragen of de plannen die ze hadden zijn gelukt. Zonder daarbij meteen over resultaten te praten. Meer door de vraag te stellen: “Wanneer ben je tevreden?”’

Je collega Amanda Huisman zegt dat je ‘altijd de processen in kaart brengt om te voorkomen dat we steeds opnieuw het wiel uitvinden.’
‘Aansluitend bij de metafoor van Amanda, ik probeer ervoor te zorgen dat uitvinders elkaar ontmoeten met hun goede ideeën.’

Je hoort van jouw opleiding dat studenten omkomen in reflectieverslagen.
‘Dat zou kunnen, een aantal jaar geleden. Inmiddels hebben we veel meer smaken om te toetsen of iemand zichzelf een beetje kent. Schrijven, presenteren, foto’s, filmpjes, openboektoetsen, multiplechoice.

We hebben lef gehad om te kiezen voor een brede opleiding. Andere opleidingen kiezen vaker voor een bepaalde richting, forensische jeugdpsychiatrie, wijk en buurt, drugsverslaving, cultuurhuizen. Wat wij doen is ingewikkelder, want we onderzoeken de vraag; “Wat ís het sociaal domein?” En: “Wat kan mijn bijdrage zijn?” We wilden studenten er nieuwsgierig mee maken en hun weg laten vinden. Dat is een stoere keuze geweest.’

Is die keuze ten koste gegaan van iets anders?
‘Nee. We hebben geen waardevolle vakken uit het curriculum gehaald.’

Krijg je nooit klachten?
‘Jazeker wel. Studenten weten dan niet wat ze moeten doen. Maar dat zoeken vind ik juist goed. Ik vraag me zelfs weleens af of we de verplichte literatuurlijst niet kunnen vervangen door een boekenlijst die ze zelf mogen aandragen. Dat is verwarrender. Maar ook inspirerender.’

Wat vind je het allerbelangrijkste wat Social Workstudenten moeten leren?
‘Dat ze, door zichzelf een beetje te snappen, belangstelling kunnen tonen voor iemand anders. Dat ze kunnen bijdragen aan het antwoord op de  vraag die het individu of de gemeenschap ze stelt.’

Waarom wordt iedereen in jouw sector op zijn veertigste overspannen of een afhaker?
‘Volgens mij gebeurt dat vóór je veertigste. Maar het is een belangrijke vraag. Er is inderdaad een categorie die zijn pensioen niet haalt. Dat komt door de complexiteit van het vak. De problemen zijn ingewikkeld en er zijn veel mensen bij betrokken.

Het komt ook door de afschuwelijke ellende die je vaak ziet. Er komt vaak een moment dat je de energie niet meer hebt om het opgelost te krijgen. Daarom leren we onze studenten: jullie vormen maar zelden een oplossing van het probleem. Dat geldt eigenlijk voor iedereen. De problemen van een ander kunnen wij maar zelden oplossen. We leveren alleen een bijdrage.

Die burn-outs komen overigens ook door de overvloed aan rapporten die sociaal werkers tegenwoordig moeten schrijven. Daardoor verliest het werk zijn sjeu. Er bestaat inmiddels wel een commissie om die rapportagedruk te verminderen.’

Speelt daarin de juridisering van de samenleving een rol?
‘Teveel juristen die afstuderen, dat zou kunnen. Maar ook: alles lijkt maakbaar. De mens heeft de neiging bij iedere fout of ogenschijnlijke fout te veronderstellen dat hij te voorkomen was geweest. We denken dat we alles perfect kunnen krijgen en bedenken systeempjes om te voorkomen dat er iets afwijkt. Zodra het niet perfect is moet een sociaal werker aan de gang.’

Vandaag stond in de krant dat kinderen tijdens de lockdowns op het balkon werden gezet.
‘Dan zeg je als sociaal werker: “Wat moet jij wanhopig zijn dat je dit doet. Zullen we samen eens kijken hoe we die wanhoop iets minder groot voor je kunnen maken?”

Er is veel wat de mens tot wanhoop kan drijven. Geldgebrek, gezondheidsproblemen, dreigend ontslag, drugs, alcohol, een slechte relatie of een nare jeugd. Lastige kinderen, kan ook. Of het onvermogen om hulp te vragen. Als je met zo’n moeder aan de slag kunt, dan is er niks waardevollers dan dat. Dit vak gáát ergens over.’

Voor een auto heb je een rijbewijs nodig. Kinderen kun je zó op de wereld zetten’, schamperen sommigen.
‘En dat is maar goed ook. Dat recht is een goed onderwerp van gesprek want het ís ook ingewikkeld, dat iedereen dat mag doen. Het is een ethische discussie of verstandelijk beperkten het bijvoorbeeld zouden moeten mogen. Ik vind van wel. Die vrijheid is een groot goed. En je moet niet vergeten dat het met veruit het merendeel van de kinderen hartstikke goed gaat. Slechts één procent van de minderjarigen zit in de ellende. Dat is nog steeds veel te veel, maar 99 procent heeft het goed.’

Heb je zelf kinderen?
‘Ja. Daan van zeventien en Sarah van elf. En een vrouw, Ine. We wonen in Zeewolde. Daar kun je nog drie uur in het bos lopen zonder iemand tegen te komen.’

Waar erger je je aan?
‘Ik erger me niet snel. Maar als je me dwingt om iets te noemen is het aan mensen die doen alsof ze ergens veel vanaf weten, terwijl ze eigenlijk maar iemand nababbelen. Ik ben eerder onder de indruk van iemand die zegt dat ie het niet weet.’

Wat zou je aan de HU willen veranderen?
Gniffelt. ‘Niet zozeer aan de HU. We zouden onze eerstejaars iets strakker kunnen selecteren. Nu zijn we soms veel tijd kwijt met studenten die eigenlijk de capaciteiten niet hebben. Dan kunnen ze niet genoeg op zichzelf reflecteren of halen ze het kennisniveau niet.’

Het halve uur is om. Breed glimlachend kijkt ie me doordringend aan.

‘Als je nou hele rare dingen schrijft, moet je het me wel eerst even laten lezen, hè?’

Ook interessant: Video: Hoe los gaan studenten in deze Summer of Love?