Lectoren

Voor lector Cyrille Krul ligt de weg naar een proefdiervrije samenleving open

Cyrille Krul, foto: Kees Rutten

In onze interviewserie met lectoren deel 18: Cyrille Krul werd door platform ScienceGuide uitgeroepen tot één van de wetenschaps-toppers van 2019. Met haar lectoraat Innovative Testing in Life Sciences & Chemistry draagt ze bij aan een proefdiervrije samenleving.

Nee, Cyrille Krul is geen dierenactivist. Het liefst gebruikt ze het woord dierproeven ook helemaal niet, omdat aan dat woord een hele lading vooroordelen kleeft. Terwijl het volgens haar genuanceerder ligt dan vaak wordt gedacht. Volgens Krul is er bij de huidige dierenexperimenten steeds minder ‘ongerief’ bij dieren. Kruls probleem met dierproeven is dat deze niet altijd genoeg zeggen over de werking van stoffen bij mensen. Heel graag vertelt ze over nieuwe manieren van testen en fundamenteel onderzoek, waardoor proeven op dieren overbodig worden. Wie tegenover Krul zit, krijgt zin in informatie. De gretigheid spat er vanaf.

Neem me mee in de wereld van uw vakgebied. Hoeveel wordt er getest op dieren?  ‘Tegen mijn studenten zeg ik altijd: wat denk je? Dus die vraag stel ik nou ook aan jou: hoeveel dierproeven doen we per jaar in Nederland?’

Poeh. Honderdduizenden?
‘Vijfhonderdduizend. Sinds 1978, toen we zijn begonnen met tellen, is dat enorm afgenomen. Toen zaten we op ruim anderhalf miljoen. Een deel van van de proeven is voor wettelijk onderzoek, bijvoorbeeld voor het toelaten van nieuwe geneesmiddelen. Ook worden voedingsingrediënten en chemicaliën getest. Het grootste deel van de dierproeven is voor fundamenteel en translationeel onderzoek: we willen ziektes kunnen begrijpen en met wetenschappelijke kennis medicijnen kunnen ontwikkelen. Het testen van stoffen op dieren heeft ons in het verleden ver gebracht. Zo weten we welke chemicaliën schadelijk zijn en snappen we waarom de ene mens ziek wordt en de andere niet en hoe we dat kunnen beïnvloeden. Maar we zijn ook zo ver dat we de beperkingen zien. Die zitten ‘m vooral in de vertaalbaarheid van zo’n dierexperiment naar de mens. We kunnen op basis van dierexperimenten een veilig gebruik van stoffen door mensen niet altijd bepalen.’

Verklaar u nader.
‘Sinds mijn promotieonderzoek merkte ik dat de vertaalbaarheid van proefdieren, vaak muizen en ratten, naar mensen heel ingewikkeld was. Bijvoorbeeld als het gaat om processen die zich in het maag-darmkanaal afspelen. De fysiologie en de biologie van dat kanaal van een rat of muis is heel anders dan bij ons. Er zijn stoffen die op zich niet giftig zijn, maar dat bij een hele lage zuurgraad in de maag van de mens wél worden. In de magen van ratten en muizen is de zuurgraad hoger en gebeurt er niets. Andersom komt het ook voor, dat je bij ratten en muizen reactie ziet en bij mensen niet. Sommige stoffen geven in muizen en ratten tumoren door een mechanisme dat in mensen niet bestaat.’

Wat zijn de alternatieven?
‘Eigenlijk wil ik het woord “alternatief” helemaal niet gebruiken. We willen niet meer de vergelijking met die dierproeven maken. Het gaat erom dat we zoeken naar de beste manier om effecten van stoffen op mensen te onderzoeken. Zeker in een tijd waarin er steeds meer geneesmiddelen op maat komen, is ’t het meest zinvol om de biologie van de mens als uitgangspunt te nemen. Je kunt bijvoorbeeld testen op humaan weefsel dat overblijft na operaties.’

Hoe draagt uw lectoraat bij aan testen op menselijk weefsel?
‘Samen met allerlei partijen willen we een infrastructuur opzetten die het testen op humaan weefsel mogelijk maakt. Om weefsel voor onderzoek beschikbaar te krijgen, moeten we veel regelen. Ziekenhuizen moeten weefsel beschikbaar stellen, patiënten moeten toestemming geven voor het afstaan van weefsel en er moet een organisatie zijn die de logistiek regelt en waar je je als onderzoeker kunt melden. We hebben ook de overheid nodig, die dit idee ondersteunt. En het is belangrijk dat alles veilig, ethisch verantwoord en transparant gebeurt. Ik zie ook wel in dat je dit in één keer goed moet doen. Als je namelijk de publieke opinie tegen hebt, krijg je het nooit meer van de grond. Voor zulke dossiers loop ik warm. Omdat ik hier niet alleen onze onderzoeksgroep, maar heel Nederland mee help. Mijn droom is dat je dit ook in Europa en daarbuiten goed kunt regelen. Dat we het eenvoudig maken om de stap naar proefdiervrij makkelijker te nemen.’

Een ander project gaat over de virtuele mens. Hoe kun je daar nou betrouwbare testen op doen?
‘Bij dit project, dat nog in de kinderschoenen staat, kijken we of we alle gegevens over de biologie en de effecten van stoffen op mensen in een virtueel platform bij elkaar kunnen brengen. Je kunt aan de hand van algoritmes en computersimulaties kijken of een stof veilig is, ook als een mens daar een leven lang aan blootgesteld wordt. Als in de virtuele mens dan blijkt dat de stof bijvoorbeeld niet irriterend is, maar dat de gevolgen op het nageslacht nog onzeker zijn, kun je heel gericht een experiment doen met proefdiervrije methoden om dat aspect te onderzoeken. Voor die virtuele mens is het nodig dat allerlei databases met wetenschappelijke informatie worden gekoppeld. Er is echt al meer informatie dan je denkt, het gaat om het ontsluiten daarvan.’

In het bereiken van haar doelen komt Cyrille Krul veel frictie tegen. Instituten die elkaar als concurrenten zien, onderzoekers die zweren bij dierproeven. Kijkend naar Krul geloof je dat ze weerstand weg kan nemen. Voor een groot deel gaat het om de toon die de muziek bepaalt. ‘Als je tegen onderzoekers zegt dat ze verkeerd bezig zijn, dan bereik je niets. Ik zoek altijd naar gemeenschappelijke doelen en winst, daar kan niemand tegen zijn.’
Daarnaast is het volgens de lector een kip-ei-verhaal. ‘Als er geen humaan weefsel beschikbaar is, kunnen onderzoekers er ook niets mee.’

Is het onderwijs ook aangepast op nieuwe manieren van experimenteren?
‘Zeker, en die verandering is nog steeds gaande. Bij het testen van stoffen komen veel vakgebieden samen: zoölogie, microbiologie, maar ook chemische technologie. We verbreden het vakgebied en de scoop van studenten, zodat ze de bredere context snappen om zelf goede keuzes te kunnen maken. Dat is voor onze studenten echt een uitdaging. Zij waren gewend om dienstbaar te zijn aan de professoren die het fundamentele onderzoek leidden. Steek jij als nieuweling maar eens je vinger op: “Hoezo doen we deze dierenexperimenten? Kan dit ook anders?”
Dat is echt niet zo eenvoudig. Ik bespreek dat met studenten. Ze kunnen visie, kennis en vaardigheden op verschillende manieren naar voren brengen. Een wetenschappelijk artikel laten zien of een gerichte vraag stellen. Dat probeer ik zelf ook te doen. Sommige onderzoekers zeggen: “Ik kan echt niet zonder dierproeven. Ik heb een heel dier nodig, want ik moet alle interacties in het organisme meenemen. Dat kan niet met een test die maar een deeltje van de mens kan bestuderen.”
Maar dan zeg ik: “Als je jouw grote vraag opsplitst in allerlei deelvragen? Met die deelinformatie kun je toch je grote vraag proberen te beantwoorden.” En dan is testen op menselijke cellen of weefsel wél een optie. De meeste onderzoekers staan wel open voor zo’n gedachte. Ik snap dat het niet eenvoudig is. Het vereist moed van mensen om de diepte in te gaan.’

Ziet u het voor zich dat dierproeven geheel verdwijnen?
‘Er zullen altijd dierproeven blijven, namelijk voor geneesmiddelen die voor dieren zijn bedoeld. Maar verder, als je mij niet vastpint op een termijn, denk ik dat ze overbodig zullen worden. Als je ziet hoe snel technologische ontwikkelingen gaan, dat we steeds nauwkeuriger genetische veranderingen kunnen meten… Er lijkt zo veel meer mogelijk te zijn dan tien jaar geleden. Maar niemand kan voorspellen hoe snel dit gaat.’


Over Cyrille Krul

Cyrille Krul is sinds 2007 lector Innovative Testing in Life Sciences & Chemistry. Tien jaar lang combineerde zij het lectorschap met diverse functies bij onderzoeksinstituut TNO. Zo leidde ze daar een afdeling in vitro en genetische toxicologie. De laatste jaren was ze bij TNO Gezond Leven directeur Predictive Health Technologies. Sinds mei 2017 werkt ze volledig voor de HU en is ze naast lector ook directeur van het Kenniscentrum Gezond en Duurzaam Leven.