Boekrecensie

Oud HU-lector Frans Leijnse schreef boek over standenonderwijs

Boekrecensie

Voormalig voorzitter van de Vereniging Hogescholen Frans Leijnse haalt in zijn net verschenen boek uit naar het onderwijssysteem. In Standenonderwijs: hoe afkomst nog steeds onze loopbaan bepaalt schrijft hij over de rol van het onderwijs bij het in stand houden van kansenongelijkheid. ‘Wie door onderwijs een kwartje wil worden, kan maar beter als een kwartje geboren zijn’.

De coronapandemie heeft een ding heel duidelijk zichtbaar gemaakt: de steeds groter wordende kloof tussen de rijken en de armen, de hoger- en lager opgeleiden en de kansen die je hebt of krijgt wanneer je aan de linker- of rechterkant zit. In onder meer het tv-programma De Kloof, gepresenteerd door Sander Schimmelpenninck wordt die kloof ook pijnlijk zichtbaar: keihard knokken voor je diploma of een middelbareschooldiploma halen op het Luzac. Het aantal huiswerk- en bijlesinstituten is de laatste vijf jaar met 61 procent gestegen. Alleen toegankelijk voor kinderen met ouders die dit kunnen bekostigen.

Schooladvies op 12-jarige leeftijd

Met de Mammoetwet in de jaren zestig, zou het standenonderwijs verleden tijd zijn en zouden alle kinderen gelijke kansen zou krijgen in het onderwijs. Volgens Leijnse is dat niet het geval. Vwo-scholieren hebben veel meer privileges en betere docenten dan leerlingen in het vmbo. Daarom pleit hij voor afschaffing van het schooladvies op 12-jarige leeftijd en voor de invoer van een driejarige brugklas. Hij vindt het schooladvies op twaalfjarige leeftijd ‘uiterst dubieus’. Vooral omdat resultaten in de toekomst nogal eens ander kunnen uitpakken en niets zeggen over het talent van een kind.

Kind uit een arbeidersgezin

Dat Leijnse zelf niet als kwartje geboren is, maar wel de kans heeft gehad om zijn talent te ontwikkelen, heeft hem de drive gegeven om zich in te zetten voor sociale rechtvaardigheid. Opkomen voor de mensen met wie hij opgroeide.

Als kind uit een arbeidersgezin met vier kinderen groeide hij op in Rotterdam Zuid, op Hillesluis. Toen ook al een van de armste wijken in Nederland. Zijn vader werkte als classificeerder en later als scheepsschilder in de Rotterdamse haven. Ongeschoold werk, want vader Leijnse had niet meer dan de lagere school. Moeder Leijnse had ook geen opleiding genoten, maar had wel ambitie met haar kinderen. Een goede opleiding was immers een sleutel tot een fatsoenlijk bestaan. Frans mocht naar de ‘klompen-hbs’ op het Afrikaanderplein, waar vooral kinderen uit de arbeidersklasse en lagere middenklasse naar toe gingen. Zonder cito, maar op advies van een onderwijzer, die geloofde in het talent van de jonge Leijnse.

Na zijn studie sociologie aan de universiteit van Leiden, maakt hij carriere in de wetenschap, promoveerde en werd benoemd tot hoogleraar. Van 1984 tot 1994 zat hij voor de PvdA in de Tweede Kamer.

In 1998 werd hij voorzitter van de Vereniging Hogescholen (toen nog HBO-raad). Een stap terug in academisch opzicht. Hij merkte direct het standenverschil tussen academisch en beroepsgericht. De hogescholen waren er voor de lagere standen en stonden voor een ‘minder soort hoger onderwijs’. Een verschil dat ook in de wet is verankerd. Leijnse voelde zich er vanaf de eerste dag thuis.

Universiteiten willen niet met hogeschool fuseren


Met de schaalvergroting in de jaren tachtig van onderwijsminister Deetman die leidde tot de hogescholen, was de verwachting dat binnen tien jaar sprake zou zijn van ‘twee gelijkwaardige segmenten’. Universiteiten en hogescholen zouden gefuseerd zijn naar het Angelsaksische model. Dat dit een utopie was, laten de mislukte fusies tussen UvA en HvA, VU en Windesheim zien. Ze liepen stuk op weerstand binnen de organisaties. Het waren twee verschillende werelden.

Ook een voorgestelde fusie van HBO-raad en universiteitenkoepel VSNU, ging niet door. De universitaire bestuurders wilden met iedereen fuseren, maar niet met de hogescholen. Volgens Leijnse werd een fusie met een hogeschool gezien als verlies van exclusiviteit. ‘Het wettelijk onderscheid tussen hogescholen en universiteiten stimuleert een meedogenloze concurrentie om publieke middelen, waarin het denigreren van de mededinger meer gewin oplevert dan samenwerking en afstemming.’

Universiteiten krijgen meer geld

Is de integratie van het hoger onderwijs naar Angelsaksisch model met de invoering van de BaMa geslaagd? Universiteiten hebben meer status en krijgen meer faciliteiten en geld. Daardoor wordt ook de standenmaatschappij in het hoger onderwijs in stand gehouden, aldus Leijnse in zijn boek. ‘Als de hogeschool zich steeds meer ontwikkeld heeft tot de poor men university, en dat heeft ze, dan is dat in zich al een reden genoeg om er ook een echte universiteit van te maken. In het belang van al de studenten die van ver moeten komen.’

Met de komst van het lectoraat hebben de hogescholen zich sterk ontwikkeld de laatste twintig jaar. Vaak tegen de stroom in, want de weerstand vanuit de universiteiten was groot.

Kun je in ons land van een dubbeltje naar een kwartje gaan? Professor dr. Frans Leijnse schrijft dat er nog steeds gezelschappen zijn, waarin het klassenverschil voor hem voelbaar is. Het gebrek aan zelfsprekendheid, dat moeilijk te overwinnen is, als je er niet in bent grootgebracht. Het bracht hem ook voordeel. Omdat hij niet een van hen was, gaf hem dat de vrijheid om op te komen voor al die vriendjes die niet zo gelukkig waren geweest als hij. 

Het boek Standenonderwijs. Hoe afkomst nog steeds onze schoolloopbaan bepaalt van Frans Leijnse is deel 3 van de serie Tijdsbeelden en nu te koop bij de boekhandel.