Achtergrond

Radicaal doodnormaal

Bij radicalisering denkt iedereen momenteel aan jonge moslims die als jihadist naar Syrië en Irak trekken. Zo vroeg en zo hard mogelijk aanpakken, is de publieke opinie. Europees onderzoek komt tot een heel andere conclusie. Mede-onderzoeker Anke van Gorp van het HU-lectoraat Regie van Veiligheid: ‘Radicalisering hoort ook bij identiteitsvorming.’

Wie alleen op de oververhitte politieke reacties en berichtgeving in de media afgaat, zou gemakkelijk kunnen geloven dat radicalisering slechts met harde middelen af te stoppen is. Moslimjongeren die alleen voorbereidingen troffen voor een reis naar jihadgebieden, moeten voor de rechter verschijnen. Paspoorten zijn afgepakt van twee gezinnen in Huizen die van plan waren naar Syrië af te reizen. De kinderen werden tijdelijk in pleeggezinnen ondergebracht. En wie uit Syrië terugkeert, krijgt een meldingsplicht en contactverbod opgelegd. De overheid moet radicalisering zo snel mogelijk met zoveel mogelijk juridische middelen de kop indrukken, zo lijkt de teneur. Ook in de landelijke politiek.

Wie met Anke van Gorp praat, krijgt een ander verhaal. Als onderzoeker bij het lectoraat Regie van Veiligheid was ze betrokken bij een Europees onderzoek (Safire) naar radicalisering van met name jongeren. Vanaf januari dit jaar tot juni 2017 wordt nu met Europees geld vervolgonderzoek gedaan. Haar eerste stellingname: radicalisering is geen exclusieve aangelegenheid voor moslims. En ze wijst op alle radicale bewegingen die er in Europa zijn of waren: van links-extremistische terreurgroepen in Duitsland en Italië tot separatistische strijders in Noord-Ierland en Spanje. Bovendien: radicalisering is nauw verbonden met zelfontplooiing van jongeren:. ‘Het hoort bij opgroeien dat je je losmaakt van je omgeving. Het is vanzelfsprekend dat jongeren de grenzen opzoeken. Radicalisering hoort ook bij identiteitsvorming.’

Vanzelfsprekend wil Van Gorp hiermee niet allerlei terreurdaden met de mantel der liefde bedekken. ‘Als iemand geweld gebruikt, moet je die natuurlijk aanpakken. Maar dat is juridisch al mogelijk.’

Bovendien, zo constateert de onderzoekster, is het interessanter om te kijken naar de vraag hoe jongeren tot verregaande radicalisering komen en vooral hoe dat proces is te stoppen. Uit het Safire-onderzoek blijkt, dat het niet goed werkt als radicalisering alleen aangepakt wordt met oog op de staatsveiligheid. Integendeel: het kan averechts werken. Wie geradicaliseerd is, heeft weinig op met de staat en zal zich bij een harde aanpak sneller in het eigen gelijk bevestigd zien. ‘Politici pleiten er voor om het Nederlanderschap af te pakken van Syrië-gangers. Dat mag alleen bij een dubbele nationaliteit, je kunt mensen niet stateloos maken. En het werkt ook niet, integendeel.’

Beter is het om goed onderwijs te geven en te handelen vanuit het perspectief van zorg en welzijn, aldus de onderzoekers. Voor wie dat te abstract klinkt: ‘In het social work zijn er veel interventiemogelijkheden. Dat kan klein beginnen. Door ze te betrekken bij school, werk of sport.’

Maar het is slechts een voorbeeldje. Want voor panklare interventie-recepten tegen radicalisering is het te vroeg. Zoals het Safire-project ook concludeerde: iedere groep vraagt om een eigen aanpak. En in het komende onderzoek moet meer duidelijkheid komen over de vraag welke interventies het beste passen bij welke groepen.

Wellicht klinkt het voor een buitenstaander als een vrij beperkte conclusie na zoveel jaar van onderzoek. Maar wetenschappelijk verantwoord werken is een proces van lange adem. En Van Gorp wijst erop dat het onderzoek naar radicalisering pas na 2001 een beetje op gang kwam. ‘Om het wat onprofessioneel te zeggen: het meeste bewijs van succesvolle interventies had een hoog anekdotisch gehalte.’

Ze wijst op onderzoek naar de-radicalisering in Duitsland. Daar zijn als interventie ogenschijnlijk succesvolle exit-programma’s opgezet voor jongeren in de extreemrechtse ‘scene’. De ‘uitstapper’ krijgt hulp bij verhuizing, schuldsanering of een nieuwe baan. Alleen zo kan gebroken worden met de extreemrechtse vriendenkring. Maar ook hier zijn er wel data maar geen complete evaluaties.

Genoeg werk voor de komende jaren. Dat het onderzoek met EU-geld wordt uitgevoerd, maakt het niet altijd eenvoudiger. Van Gorp: ‘Het betekent extra bureaucratie, er moet veel afgevinkt worden. Maar tegelijkertijd heb je toegang tot zoveel extra informatie, die je anders niet krijgt.’ Over drie jaar is het pas tijd voor de feitelijke, wetenschappelijk onderbouwde conclusies. Het hoofd koel houden in een tijdelijk oververhit debat, het lijkt Van Gorp wel gegeven.
Bijna schouderophalend constateert ze: ‘Toen ik met dit onderwerp begon, gingen deuren op slot. Mensen hadden geen zin in het thema: te moeilijk, te gevoelig. Nu is de belangstelling groot.’

Anke van Gorp is samen met collega Louis Logister bij de onderzoeken naar radicalisering vooral betrokken als deskundige op het terrein van research ethics: wat mag wel in een onderzoek en wat is niet verantwoord. Noodzakelijke vragen bij zo’n gevoelig onderwerp. Van Gorp: ‘Je wilt niet meemaken dat de identiteit van een anonieme respondent alsnog naar buiten komt. Daarmee kun je zo’n respondent direct in gevaar brengen.’ Van Gorp zoekt naar methodes die bij dit soort onderzoek kunnen worden toegepast. ‘In de medische wereld zijn protocollen heel gewoon. Niet dat we zo ver moeten gaan als daar, maar juist bij praktijkgericht onderzoek kun je ook voor ethische dilemma’s komen te staan.’ En daarmee is het onderzoek van Van Gorp ook relevant voor ander HU-onderzoek waarbij het draait om praktijkgerichtheid. Van Gorp zoekt samen met lector Daan Andriessen van het lectoraat Methodologie van praktijkgericht onderzoek hoe research ethics ook bij andere lectoraten aan bod kan komen. Van Gorp: ‘Al is er maar het besef dat zoiets als ethiek bij praktijkgericht onderzoek een rol speelt. Daar begint het mee.’