Toen ik klein was, wilde ik rijk worden. Dat is vrij ideaalloos. Inmiddels wil ik dat niet meer. Harry Mulisch, een van mijn voorbeelden, zei ooit: ‘Alleen de mensen zonder talent willen rijk worden.’ Hij heeft gelijk, maar ik durf nog niet te erkennen dat ik geen talent heb. Ik studeer zelfs al naar de armoede: Journalistiek.
Toen ik klein was, wilde ik in Parijs gaan wonen. Dat is dan weer vrij idealistisch. Inmiddels wil ik dat alleen nog maar liever.
Vorige week was ik weer in la cité de l’amour. Ik kwam aan op het megalomane Gare du Nord en liep in mijn eentje, met Edith Piaf in de oren, Sous le ciel de Paris. Toen ik de metro uitstapte regende het, dat moet wel zijn omdat ze me gemist had. Piaf: ‘Als het regent in Parijs, is het omdat ze ongelukkig is.’
Ik ging naar het Pantheon, voor de groten die daar begraven liggen, zoals Voltaire en Rousseau. Ik bezocht Hôtel des Invalides, voor de kleinen die daar begraven liggen, zoals Napoleon. En Parc de George Brassens, voor de taalvirtuoos die daar geleefd heeft. In dat park kocht ik een lp van een van mijn favoriete artiest, Jacques Brel. Niet dat ik een platenspeler heb, maar gewoon, omdat de liedjes zo mooi zijn, de cover zo mooi is, de stad zo mooi is…
Ik doolde langs de etalages van de adembenemende gebouwen. Als door de bliksem getroffen, bleef ik staan door wat ik daarin zag. Niet zozeer mijn eigen spiegelbeeld, als wel wat ik zag achter het glas. In dit pand was een makelaardij gevestigd. Ik zag prijzen van 5,6 miljoen, 3,4 miljoen, 4,8 miljoen. En dat voor stadsappartementjes, zonder tuin, zonder zwembad, zonder gym. Allemaal in Parijs, dat wel.
Van de beelden die als granaatscherven mijn netvlies doorboorden – een haast traumatische ervaring moet ik zeggen – werd ik weer ideaalloos. Ik wil toch weer rijk worden. Of is rijk zijn ook ideaal?