Marianne werkt sinds acht jaar aan de HU. Daarvoor was ze verpleegkundige in het UMC. Na de dood van haar moeder kreeg ze een zware depressie en donderdag 24 oktober is de presentatie van het boek dat ze daarover schreef.
‘Ik was altijd een blij ei en zat vol energie. Dat veranderde plotseling na mijn veertigste, een paar maanden na de dood van mijn moeder. Ik had anderhalf jaar voor haar gemantelzorgd en dacht dat ik daar vanaf was toen ze overleed. Mijn vader bleek me echter net zo hard nodig te hebben. Op het moment dat hij zo’n sterk beroep op me deed, knapte er iets in me.
Ik begon slecht te slapen, kon niet meer ontspannen en barstte op onverwachte momenten in huilen uit. “Zoek hulp”, drong mijn leidinggevende na een paar weken aan. “En zoek goede medicatie”. Dat wilde ik wel, maar het bleek nog niet zo simpel. Ik werd op een wachtlijst geplaatst, voor zowel een psycholoog als psychiater. Ondertussen probeerde ik bij te tanken op mijn vrije dagen, maar ik voelde me steeds somberder. De dood leek een aantrekkelijk alternatief te worden*.’
Wachtlijsten en medicatie
‘Toen ik eindelijk een gesprek had met een psycholoog hielp dat iets, maar ze was slordig. Ze zegde afspraken af, stuurde facturen twee keer en ik raakte daarvan in de war. Via de huisarts probeerde ik iemand anders te vinden, maar dat duurde ook weer maanden. Ten slotte kreeg ik een psycholoog voor me neus die doodleuk opperde dat ik maar een cavia moest kopen. “Rot op met je cavia”, antwoordde ik. Ik kon amper voor mezelf zorgen, laat staan voor zo’n beestje.
Tijdens het wachten op hulp kreeg ik wel een cursus “depressie” aangeboden bij Altrecht, waar ik leerde dat mijn suïcidale gedachten een normaal symptoom van de depressie waren. Ik was opgelucht dat ze me daar niet voor zouden opsluiten.
Bijna een jaar na het begin van mijn depressie kreeg ik eindelijk een psychiater. De medicatie die ze me voorschreef maakte me misselijk en draaierig, maar hielp tegen de somberheid. Wat ook hielp was dat ik drie weken werd opgenomen in een kliniek in Zeist. Allerlei therapieën kreeg ik er, waaronder rentherapie, tuintherapie, creatieve therapie en veel gesprekken. Mijn collega’s kwamen langs en stuurden kaartjes, dat deed me goed.’
Wandelen en vitamines
‘Al die maanden was ik blijven werken in het UMC. Soms iets minder uren, vaak iets meer onderzoek dan patiënt-zorg, maar ze wilden me graag binnenboord houden. Totdat, net toen het iets beter met me ging, een nieuwe leidinggevende aantrad die plotseling binnen een week van me af wou. Ik was in shock. Gelukkig kon ik binnen een paar dagen bij de HU aan de slag, als docent. Ze maakten geen bezwaar tegen het feit dat ik maar drie dagen kon werken en last had van depressies. “Dat komt wel in orde”, was hun reactie op mijn bekentenis.
Nu, acht jaar later, en twee opnames verder, heb ik leren leven met het feit dat ik chronisch depressief ben. Af en aan gaat het beter en slechter met me. Door de therapieën heb ik geleerd een aankomende depressie te herkennen. Ben ik te druk geweest? Dan begint het weer: slecht slapen, onrust, somberheid. Dan veeg ik mijn agenda leeg en ga wandelen met mijn teckel.
Ja, de cavia wou ik niet, maar een teckel wel. Gijs helpt me naar buiten gaan, op slechte dagen. Gelukkig heeft ie net zo’n hekel aan wandelen als ik, dus we doen korte stukjes. In mijn boek heb ik geschreven dat tips geen zin hebben gehad. Ik ben namelijk niet zoals de ander, en veel adviezen pasten niet bij mij. Vitamines eten? Vind ik te duur. Groente en fruit? Hou ik niet van. Lange stukken lopen? Ga ik niet doen.’
Kaartjes en hartjes
‘Wat wél te doen met een naaste met een depressie? Dat hangt ervan hoeveel tijd je hebt. Twee keer per week een appje sturen is al heel prettig. Met een hartje bijvoorbeeld. Zeg niet “Bel me als je iets wilt doen samen”, maar zeg liever “Ik kom je morgenochtend halen voor een wandeling”. Of ga mee als je vriend voor het eerst naar de psychiater moet. Dat is best spannend namelijk. Of stuur een kaartje. Je weet niet half hoe die kleine dingen helpen.
Tegen mijn studenten zeg ik “Pas op je tellen, denk erom dat je plezier maakt en rust neemt.” Als ze aan een depressie lijden wil ik wel de huisarts voor ze bellen, maar ik zal ze niet thuis bellen. We blijven een onderwijsinstelling. Ik vertel ook eerlijk dat ik chronisch depressief ben. En wat daarbij hoort. Kennis erover is belangrijk, zodat mensen er niet in hun eentje mee blijven zitten. In mijn boek kan iedereen erover lezen.
In mijn therapieën heb ik elke keer weer opnieuw moeten leren hoe ik gas terug neem als het fout dreigt te gaan. De oorzaak van mijn depressie vind ik zelf niet zo belangrijk. Ouders maken fouten, maar proberen het heus beter te doen dan hun eigen ouders. Het belangrijkste is dat je leert hoe je zelf weer omhoog klimt. Dat kan door ’s ochtends de wekker te zetten en een programma te maken. Blijf niet in bed liggen en ga tekenen of in mijn geval trompet spelen. En zorg dat je onder de mensen komt, je hebt anderen nodig.’
Marianne Vulperhorst is verpleegkundige Oncologie en klinisch epidemioloog. Ze woont met haar teckel Gijs in Utrecht aan het Amsterdam-Rijnkanaal.
De boekpresentatie van ‘Dan koop je toch een cavia’ is donderdagmiddag 24 oktober om 17:15 op Padualaan 99. Aanmelden is gewenst.
*Denk jij aan zelfdoding? Neem 24/7 gratis en anoniem contact op met 113 Zelfmoordpreventie via 0800-0113 of chat op 113.nl.