Huib de Zeeuw is docent aan de opleiding Journalistiek en schrijft columns voor Trajectum.
Zes mannen, paniek in hun ogen en handen gebonden achter hun rug, springen uit een laadwagen. Voorovergebogen knielen ze aan de rand van het bos. ‘Laat ze hier wachten’, klinkt een stem. ‘We hebben een batterij nodig voor de camera.’
In een volgend shot rennen de mannen struikelend door het bos. Naast hen lachende soldaten. Ze roken nonchalant een sigaret. Dan vier knallen.
De twee nog levende gevangenen slepen de zielloze lichamen naar een gebouw. Daar worden zij vermoord.
Als ik om mij heen kijk, zie ik studenten ademloos naar het grote scherm staren. Wij zijn op studiereis in Bosnië en bezoeken het Memorial Center Srebrenica waar we naar een documentaire kijken over de genocide van juli 1995.
Wat mij vooral raakt, is de totale minachting voor het leven. Het staat in groot contrast met de zeer zorgvuldig samengestelde tentoonstelling in het oude hoofdkwartier van de Nederlandse VN-soldaten.
Halverwege de rondleiding komt een vrouw uit Srebrenica op ons af. Ze loopt naar één van onze studenten en wijst op de lange muur waar meer dan 700 foto’s hangen van Bosniakken die zijn vermoord door Bosnisch-Servische troepen.
Daar hangt de foto van zijn opa, vertelt ze de student.
Ik hap naar adem. Van collega Alma Mustafić weet ik dat zij 22 familieleden heeft verloren, maar ik realiseer mij nu pas dat hier ook de familiegeschiedenis zichtbaar is van onze Nederlands-Bosnische studenten.
‘Dit is een tante van mij’, vertelt de student. Uiterlijk lijkt hij onbewogen, maar ik merk dat hij wil praten. Ik vraag hem naar zijn opa. ‘Hij was burgerwacht en vluchtte met mijn vader naar de bergen. Daar zijn ze elkaar kwijt geraakt en heeft mijn opa het niet overleefd.’
‘En je vader, wat is zijn verhaal?’
‘Hij heeft zo’n zes à zeven dagen door de bergen gezworven en is uiteindelijk in veilig gebied terechtgekomen.’
Daar heb jij je leven aan te danken, zeg ik hem. Hij glimlacht.


