Je kunt haar geen knollen voor citroenen verkopen. Ze is warm en beslist tegelijk. En het is moeilijk niet dol op haar te zijn als je op Padualaan 101 werkt. Wie is Janet nog meer, behalve receptioniste van de HU?
Met een glas water en een grijns komt ze de redactie binnenlopen. ‘Ik ben er klaar voor hoor’, klinkt haar lage stem. Zestien jaar geleden kwam Janet den Ouden naar de HU en vandaag geeft ze een interview.
Wat heb je hiervoor gedaan?
‘Ik was een poos lang bloemist en vlak voor ik bij de HU ging werken, begeleidde ik mensen met een niet-aangeboren hersenafwijking. Denk aan patiënten die een auto-ongeluk hebben gehad, een spierziekte hebben of gehandicapt zijn geworden door een hersenbloeding. We deden alles voor ze: wassen, prikken, eten voeren en canules vervangen. Na zeven jaar was het genoeg.’
Wat maakte het genoeg?
‘Ik had altijd in de commercie gewerkt en ‘ja’ leren zeggen. Deze patiënten leerden me mijn grenzen bewaken. “Wil je mijn kast uitruimen?”, vroegen ze dan. Daar was helemaal geen tijd voor, dus dat soort verzoeken moest ik leren weigeren. Maar door de schade aan hun hersenen reageerden ze soms extreem. Huilen, schreeuwen en manipuleren. Na de zoveelste woede-uitbarsting van een van hen dacht ik: nu is het klaar. Ik heb er mezelf goed leren kennen.’
Heb je daar iets aan, voor je werk als receptionist?
‘Van iemand in een rolstoel, weet ik: die kan het zelf, en anders vraagt-ie om hulp. Studenten in tranen maken ook niet zoveel indruk op me. Als ze te laat zijn, verwijs ik ze door naar het STIP. Nee, ik zeg niet dat het goed komt, want vaak komt het niet goed. Maar zo is het leven.’
Studenten met paniekaanvallen begeleiden we ook regelmatig. Het zijn meestal meiden, trouwens. Dan breng ik ze naar het EHBO-kamertje achter en blijf vijf minuten bij ze zitten. Ik vraag of het trillen al wat minder wordt en of ze misschien hun moeder kunnen bellen. Welkom in de grote boze wereld, denk ik weleens. Het leven is niet gemakkelijk. Maar ook zij zullen zich redden. Ik ben wel van het spirituele.’

Wat raad je jouw nieuwe collega’s aan?
‘Dat ze bij zichzelf moeten blijven, vooral geen dingen moeten willen veranderen aan de HU. Dat is hun positie niet. Misschien vinden ze dat de prullenbakken op de verkeerde plaats staan, dat kan. Maar haal je schouders erover op.’
It’s just a job?
‘Nee, zo sta ik er niet in. Ons werk is belangrijk. We groeten mensen die binnenkomen en zetten op die manier de toon in dit gebouw: zo doen we dit hier, we groeten elkaar, we zijn vriendelijk, we kijken elkaar aan.’
Wat behelst je werk nog meer?
‘Wij receptionisten hebben allemaal een EHBO-cursus gedaan en zijn in staat een brandje te blussen. We regelen ook de oplossing voor een kapotte stoel, pasjes die het niet doen en koppen koffie die in de gang zijn geknoeid. We bestellen pennen, A4’tjes en gekleurde vellen. En ik ben chef uitleenmuur.’
Je hebt iets moederlijks, zoals je je hier beweegt.
‘Dat hoor ik de laatste tijd vaker. En ik vind het niet leuk. Een gevoel van veiligheid geven, is mooi, maar ik ben geen moeder en heb dat ook nooit willen zijn. Rond mijn 45e heb ik me even gerealiseerd dat het ook niet meer kon, toen heb ik daar een maand even mee gezeten en daarna nooit meer.’
Is er een speciale reden dat je het niet wilde worden?
‘Nee. Hoewel ik weleens vermoed dat het komt doordat mijn grote zus is verongelukt, op mijn vijftiende. Zij was toen negentien. Ze zat in Spanje bij wat jongelui in de auto, na het feesten. Over het moederschap heb ik wel gedacht: aan mezelf heb ik genoeg, ik kan er geen kinderen bij hebben.’
Hoe was het om dat mee te maken op je vijftiende?
‘Mijn ouders waren gebroken, mijn moeder heeft het nooit geaccepteerd. Mijn andere overgebleven zus was ook intens verdrietig. Iedereen had zijn eigen rouw, we hadden weinig meer aan elkaar. Ik ben op mijn zeventiende bij mijn tante gaan wonen.’
Hoe was dat?
‘Mijn tante en oom hadden twee dochters van zeven en negen. Ze waren, in tegenstelling tot mijn eigen gezin, niet religieus en hielden van plezier maken. Ik ging voor mijn oom in de bloemenzaak werken. Vroeg opstaan en flink doorpakken de hele dag.’
Kunnen jongeren van deze generatie nog hard werken?
‘Zeker. Maar ik merk dat het gat tussen ons groter wordt. Op het gebied van omgangsvormen vooral. Je niet aankijken, je koptelefoon ophouden, videobellen in de gang.’
Zeg je daar wat van?
‘Alleen als ze schelden. Met kanker of andere ziektes. Dat maakt me woedend. Dan zeg ik rustig: “Jongens, dat woord gebruiken we hier niet.”‘
Jij bent heel aardig, vind ik.
‘Maar dat is toch ook mijn rol? Mijn werk is: aardig zijn.’
Je hebt ook collega’s die wat pinniger zijn.
‘En daar vind ik helemaal niets van. Iedereen heeft zijn verhaal.’

Wat doe je als je thuis komt, na een dag werk?
‘Dan krijgt mijn kat Saar haar warme soep en de kippen – juffrouw Jansen, Lola en Kaatje Kakel krijgen mais, meelwormen en zonnebloempitten. Daarna trek ik iets zachts aan, ga op de bank met een glas witte wijn zitten en bel een half uur met mijn moeder. Dan hoor ik “Met mama” en vervolgens “Daar is Janneman”.’ En ik zeg: “Ben je daar?”
Ik geef haar wat lichtheid, informeer naar haar dag, soms hebben we de slappe lach. Het is prettig om haar dat te kunnen geven. Op zaterdag rijden we altijd ergens heen, gaan we lunchen.’
En na dat gesprek met je moeder?
‘Dan bel ik rustig drie uur met mijn zus. Zij is mijn beste vriendin, we raken nooit uitgepraat. Andere vriendinnen zijn er eigenlijk niet. Aan Arja heb ik genoeg.
Ik kan ook uren in de tuin werken, trouwens. Los van de kippen heb daar een heleboel bloemen in staan. En ik ben dol op beuken en eiken. Grote bomen zijn prachtig.’
En de liefde?
‘Ik heb in mijn leven twee grote liefdes gekend, aan wie ik met plezier terugdenk. Ze zijn allebei dood, maar van Koos heb ik soms het gevoel dat-ie nog bij me is. Hij was wijs, soms hoor ik hem nog praten.
Een poos lang had ik ook twee stiefkinderen. Toen zij in de pubertijd raakten, vond ik dat mooi. het was zo herkenbaar voor me. Die boosheid, die frustratie, die eindeloze schaamte voor alles. Je moet dan vooral niet zeggen hoe ze het moeten doen.’
Gewoon lekker laten vapen?
‘Jeetje, nee. Ik krijg er kippenvel van als je dat zegt. Laat ze dan maar enge filmpjes kijken. Ik heb op mijn dertiende Christiane F gelezen en daardoor nooit geen drugs aangeraakt.’
Wat vind je eigenlijk van de HU, als werkgever?
‘De HU is als politiek, dingen komen en gaan, in golfbewegingen. En het is wel een hele sociale werkgever. Mijn ervaring is dat als je hier uitvalt, ze alles doen om je er weer bovenop te helpen. Alleen, soms slaat hun idealisme een beetje door in een gebrek aan realisme. Kleine dingen, zoals dat afval scheiden, of die waterpunten. Het lijkt op papier een goed idee, maar je kunt van tevoren al bedenken dat het lastig wordt.’
Als er één moment is in je leven, waar je naar terug kon, wat zou dat dan zijn?
‘Dan zat ik weer een ochtend naast Koos. Met onze caravan, de honden, aan de zee, bij Sête en dan zagen we de zon opkomen.’


