De VSNU heeft met staatssecretaris Zijlstra een akkoord bereikt dat moet leiden tot beter onderwijs en onderzoek. Op basis daarvan maakt elke universiteit prestatieafspraken. Wie die niet nakomt, krijgt minder geld.
In het zogenoemde ‘hoofdlijnenakkoord’, dat vanmiddag ondertekend werd, nemen de universiteiten maatregelen om het rendement van opleidingen te verhogen en de studie-uitval te beperken.
Tegelijk moet het onderwijsprogramma uitdagender en intensiever worden. Uiterlijk in 2015 bieden opleidingen in het eerste bachelorjaar ten minste twaalf contacturen per week aan. Als ze op grond van hun onderwijsconcept voor andere maatregelen kiezen om het onderwijs te intensiveren, moeten ze kunnen aantonen dat het effect daarvan vergelijkbaar is met een ophoging naar twaalf contacturen per week.
Daarnaast moeten de universiteiten ervoor zorgen dat het percentage studenten in ‘excellente trajecten’ stijgt van de huidige 3,5 procent naar zeven procent en moeten meer docenten beschikken over de basiskwalificatie onderwijs.
Een andere afspraak is dat universiteiten hun onderwijsaanbod tegen het licht gaan houden. Ze zullen opleidingen afstoten die onvoldoende aansluiten bij het profiel waarmee ze zich willen onderscheiden. Om de internationale positie van het Nederlands wetenschappelijk onderzoek te versterken moet elke universiteit een wetenschappelijk zwaartepunt kiezen waarmee het tot de wereldtop behoort.
In 2013 is er voor de plannen 142 miljoen euro beschikbaar. Daarvan is 84 miljoen euro ‘voorwaardelijke financiering’. Ten opzichte van het totale universitaire budget van ruim vier miljard euro is dat niet bijzonder veel: slechts twee procent. Dat zal oplopen tot 2,5 procent in 2016. Dan wordt bekeken of de prestatieafspraken zijn nagekomen. Zo niet, dan zullen universiteiten een deel van de gelden niet langer krijgen.
Toch blijft het afwachten of de soep werkelijk zo heet wordt gegeten als hij wordt opgediend, want de universiteiten krijgen nogal wat ruimte. Er moet veel gebeuren, willen ze werkelijk geld kwijtraken.
Zo mogen ze zelf aan Zijlstra voorstellen waarop hij ze zou moeten afrekenen. 'Daarbij hebben zij de vrijheid om een eigen tijdsvenster te hanteren, dat aansluit bij hun ontwikkelingsproces', aldus het akkoord. Bovendien zijn de indicatoren niet zo hard als ze klinken, want er is ruimte voor 'maatwerk, om aan te sluiten bij de lokale situatie'. Bovendien gaan de universiteiten hun plannen ook nog eens 'op elkaar afstemmen', zodat ze elkaar niet onnodig gaan overtroeven.
En zelfs als een universiteit uiteindelijk in gebreke blijft en haar eigen prestatieafspraken niet nakomt, is er nog een uitweg. Het bestuur kan een beroep doen op de ‘hardheidsclausule’. Dan zal Zijlstra een commissie langs laten komen, die moet beoordelen of de doelen misschien door ‘onvoorziene omstandigheden’ niet zijn gehaald.