Om de oppositie tegemoet te komen, wil onderwijsminister Bussemaker best ‘aan de knoppen van het leenstelsel draaien’. Maar niet te veel. De toegankelijkheid van het onderwijs is belangrijk, maar het op orde houden van de Rijksbegroting ook.
Bussemaker moet schipperen om in de Eerste Kamer voldoende steun te krijgen voor het afschaffen van de basisbeurs. Ze kan de oppositie eventueel tegemoet komen door de aanvullende beurs te verhogen of ‘eens goed te kijken’ naar de afgeschafte beurzen voor studenten met onvindbare ouders. Maar, hield zij de oppositie voor: dat gaat direct ten koste van het geld dat naar het onderwijs kan.
De minister wil verder best overwegen om de terugbetalingstermijn van vijftien jaar te verlengen. Zo wordt het maandelijkse terug te betalen bedrag kleiner. “Die vijftien jaar is niet in steen gebeiteld”, aldus Bussemaker. “Maar als we die termijn verlengen, zitten studenten langer aan hun schuld vast en is de kans op kwijtschelding ook kleiner.”
De oppositiepartijen maken zich verder zorgen over de gevolgen voor meerjarige masters, zoals voor technische beroepen, of studies voor beroepen waar veel vraag naar is maar waarvan het salaris niet zo hoog is. Dat kan volgens Bussemaker opgelost worden. Bijvoorbeeld door het rentepercentage laag te houden of techniekstudenten de mogelijkheid te geven zelfs renteloos te lenen. Het is ook denkbaar om studenten die nominaal afstuderen een lagere rente te laten betalen dan studenten die lang over hun opleiding doen.
Theoretisch kan het allemaal. Maar, benadrukte Bussemaker meermalen: ‘Hoe complexer en gedifferentieerder het systeem wordt, hoe minder geld er overblijft.’ Na het voorjaarsreces wordt het debat in de Tweede Kamer hervat.