Voor nadenken is het te laat, we moeten tempo maken. Dat is eigenlijk het antwoord van minister Van Engelshoven op alle lastige vragen van Kamerleden over de halvering van het collegegeld voor eerstejaars.
Vrijdag waren de vragen van de Tweede Kamer bij het ministerie ingediend en vandaag zijn de antwoorden al binnen. Zoals verwacht zijn de ambtenaren pijlsnel met de vragen aan de slag gegaan.
In het regeerakkoord is afgesproken dat het kabinet het collegegeld van eerstejaars studenten (plus tweedejaars van lerarenopleidingen) gaat halveren. Maar toen het wetsvoorstel er eenmaal lag, krabde de Tweede Kamer zich toch even achter de oren. Vooral de oppositie stelde wat pijnlijke vragen.
Minister Van Engelshoven wil er niet te lang bij stilstaan. Zonder blikken of blozen verdedigt ze de tegenstrijdigheden in het kabinetsstandpunt. Want zeg nu zelf, de Kamerleden zullen haar wetsvoorstel heus niet tegenhouden.
Simpele vraag
Neem de simpele vraag naar de reden voor de halvering van het collegegeld. Als het kabinet zo graag de toegankelijkheid van het hoger onderwijs wil verbeteren, waarom verhoogt het de aanvullende beurs dan niet? Jongeren uit draagkrachtige gezinnen gaan toch wel studeren.
‘Een verhoging van de aanvullende beurs zou alleen voor een specifieke doelgroep de drempel om te gaan studeren verlagen’, is het antwoord. De drempel moet kennelijk voor iedereen omlaag, arm én rijk.
Maar waarom zou je de basisbeurs dan niet opnieuw invoeren? Ook daar heeft het kabinet een virtuoos politiek antwoord op gevonden. Die halvering van het collegegeld is er immers ook voor tweedejaars studenten van lerarenopleidingen, in de verwachting dat daardoor meer jongeren voor het leraarschap kiezen. Dan moet je natuurlijk niet zorgen dat het financiële voordeel voor alle opleidingen hetzelfde is: ‘Bij herinvoering van de basisbeurs zou de bestrijding van het lerarentekort niet gebaat zijn.’
Heel wat anders
Enkele partijen wilden ook weten hoe het met de rente op studieschulden zit. Die gaat omhoog, waardoor studenten als het ware zelf opdraaien voor de korting op hun collegegeld. Maar zo moet je dat niet zien, meent het kabinet. Die korting op het collegegeld is bedoeld voor de toegankelijkheid van het hoger onderwijs, terwijl die verhoging van de rente is bedoeld voor de ‘houdbaarheid van de overheidsfinanciën’. En dat is heel wat anders.
En die korting krijg je in het eerste studiejaar, terwijl je een studieschuld pas jaren later terugbetaalt. ‘De terugbetaling door studenten wordt gespreid over een zeer lange terugbetaalperiode en ligt ver weg in de tijd. De bedragen van de halvering en de rente zijn daardoor niet met elkaar te vergelijken.’
Kunt u dit toch even uitrekenen, vroeg de Tweede Kamer. Hoeveel extra rente moeten studenten straks betalen? Is dat misschien meer dan die duizend euro korting? Maar daar kan het kabinet natuurlijk niet aan beginnen: die rente varieert immers en de een heeft meer schulden dan de ander. Het valt gewoon niet uit te rekenen! (Uit een berekening van het HOP blijkt overigens dat het omslagpunt bij een schuld van 16.500 euro ligt: daarboven betaal je meer aan rente dan je als korting kreeg.)
Vastpinnen
Hoe gaan we meten of dit wetsvoorstel een goed effect heeft, wilden enkele partijen weten. Gaan er dan bijvoorbeeld meer jongeren naar het hoger onderwijs? Maar daar wil het kabinet zich niet op vastpinnen: een investering in de verbetering van de toegankelijkheid is ‘niet alleen te rechtvaardigen wanneer dat leidt tot een grotere instroom in het hoger onderwijs’.
En nu niet meer zeuren, is de impliciete boodschap. ‘De regering heeft het wetsvoorstel zo snel mogelijk aangeboden en uw Kamer en de Eerste Kamer gevraagd dit wetsvoorstel met spoed te behandelen zodat zo snel mogelijk duidelijkheid aan aankomende studenten geboden kan worden.’