Lizet van Ewijk (37) is onderzoeker van het jaar. Ze is hogeschoolhoofddocent Logopedie en werkt nu zeven jaar bij de HU. Ze vertelt over haar ervaringen met de universiteit, de noodzaak van goede gesprekken met patiënten, de al dan niet vermeende werkdruk op de HU en haar ‘jeukwoord.’
Tijdens een wetenschappelijke stage in Engeland realiseerde Van Ewijk zich: Neuroscience en cognition was te theoretisch voor haar. ‘Ik wilde mensen helpen, meer nog dan mijn geest verrijken.’ Ze bleef in Engeland en voltooide daar een opleiding tot logopedist. Na een paar jaar kregen zij en haar vriend een kinderwens en keerden terug naar Nederland. ‘Ik zag mijn kinderen niet opgroeien in dat hiërarchische Engelse schoolsysteem.’ Terug in Utrecht blijft haar man thuis om te zorgen voor de kinderen van inmiddels 3, 5 en 7.
Van de UU naar de HU
Voordat Van Ewijk bij Hogeschool Utrecht begon, deed ze een promotieonderzoek aan de Universiteit Utrecht. Dat was haar plaats niet. ‘De onderzoekers aan de universiteit zijn solistischer, deels omdat ze vrezen dat hun ideeën of resultaten worden gepikt. Daarbij komt dat de praktijkrelevantie van het wetenschappelijk onderzoek dikwijls nul is. Ik deed er zelf onderzoek naar hoe onze woorden zijn opgeslagen in het brein, maar ik miste de hartstocht voor pure wetenschap. Ik maakte dat onderzoek af op wilskracht, maar ik was blij dat ik uiteindelijk aan de HU aan de slag kon met relevante maatschappelijke vraagstukken.’
Van Ewijk praat veel en is duidelijk gewend om uitleg te geven aan een jonger publiek: ‘Vroeger was de medische wetenschap vooral bezig met levens redden. Tegenwoordig leven we langer, maar bijna iedereen heeft wel ergens last van. De vraag naar hoe de patiënt zich goed kan redden met zijn kwaal is belangrijker geworden in het onderzoek. Daar zit momenteel nog een “paramedisch onderzoekshiaat”. De paramedische wereld is gewend om te handelen, maar de mate van onderbouwing rammelt vaak nog. De beslissing van het college van bestuur om van iedereen een mastersdiploma te eisen, is een goeie.’
Gesprek zonder taal
Van Ewijk werkt twee dagen per week bij het lectoraat Logopedie: Participatie door Communicatie, van het kenniscentrum Gezond en Duurzaam Leven. Ze houdt zich bezig met taal van mensen met niet-aangeboren hersenletsel en ontwerpt meetinstrumenten om bijvoorbeeld hun levenskwaliteit te onderzoeken.
‘Om te oordelen over de kwaliteit van een ziekenhuis kan het aantal doden interessant zijn. Bij logopedie stellen we vragen om te “meten” in hoeverre de zorg van de patiënt zin heeft gehad op andere domeinen. Fantastisch dat iemand zijn beroerte heeft overleefd, maar kan hij zijn werk nog doen, zijn kinderen voorlezen of een flinke ruzie maken met zijn partner?’
Van Ewijk specialiseerde zich in mensen met afasie. ‘Als de taal verdwijnt, kun je niet meer zeggen wat je nodig hebt. Het gevolg voor een patiënt is vaak dat hij de verkeerde zorg krijgt of helemaal geen zorg.’
Ze helpt zorgverleners om beter te begrijpen wat de patiënt nodig heeft. Sommige hulpmiddelen die ze bedacht, zijn lachwekkend simpel.
Hoe voert een arts een gesprek met zijn patiënt als de mevrouw die hij voor zich heeft geen woorden meer begrijpt? Van Ewijk: ‘Schrijf kernwoorden op een blaadje. Bijvoorbeeld “pijn”. Het is geen hogere wiskunde, maar het werkt goed. Fysiotherapeuten braken zich het hoofd over hoe ze iemand moesten vragen om zonder handen op te staan uit zijn stoel. Toen hebben wij een plaatje gemaakt van iemand die opstaat en een plaatje van twee handen met een kruis erdoor heen.’
Hoe vraag je aan iemand die bijna niets meer begrijpt of hij gereanimeerd wil worden? ‘Dat gesprek is al moeilijk, laat staan zonder taal. Een oplossing is dan bijvoorbeeld dat je alles stap voor stap uitlegt. Dat iemand dood gaat als hij niet gereanimeerd wordt. Maar ook: dat de meeste van de wel-gereanimeerden daar slecht uit komen.’
Niet praten op een feestje
Van Ewijk werkt veel met verpleegkundigen, artsen en fysiotherapeuten en geeft ze nogal voor de hand liggende instructies, zegt ze zelf. Toch noemt ze de instructies waardevol. Van Ewijk: ‘Ik kreeg laatst de reactie van een arts dat ze nog nooit een scholing had gehad met zoveel open deuren en zoveel eyeopeners tegelijkertijd.
Het is verleidelijk voor een arts om zich bij mensen met afasie te wenden tot hun partner, maar dat is onverstandig. Ten eerste heeft de partner het vaak mis en ten tweede krijg je totaal andere antwoorden als je je tot de patiënt zelf wendt . De realiteit is soms pijnlijk,’ vertelt Van Ewijk. ‘Laatst kreeg een mevrouw maar niet duidelijk dat ze naar de wc moest, waardoor ze uiteindelijk op de grond plaste.’
Een andere tip die ze artsen vaak geeft is dat ze zich moeten afzonderen met hun patiënt. ‘Als een patiënt zes mensen om zijn bed heeft, volgt hij niks meer. Het gesprek dat wij nu hebben zou toch ook niet lukken op een feestje?’
‘Ik ervaar de werkdruk niet als iets negatiefs’
Ze werkt gemiddeld veertig uur per week. Heeft ze het druk? ‘Ik voel wel werkdruk, maar ik heb er geen last van. “Innoveren” vind ik een jeukwoord, maar laten we zeggen dat het hbo zich ten doel stelt om studenten op te leiden, maar óók dingen te verbeteren. Dan vind ik dat je als medewerker een zekere verplichting hebt om nieuwsgierig te zijn, je eigen waarheid in twijfel te trekken en hard te werken. Ik ervaar de werkdruk niet als iets negatiefs, sterker nog, ik moet er niet aan denken dat mijn werk ooit af is. De aard van wetenschap is nu eenmaal dat het altijd interessante vragen oproept.’
Van Ewijk is er van overtuigd dat je docenten niet helpt door ze minder taken te geven. ‘Je moet kijken naar wat je kunt veranderen. Osiris, Canvas en Onstage zijn systemen die we nu eenmaal gebruiken, daar kun je niet omheen. Maar er zijn zaken waar je wél invloed op hebt: je vakanties, je manier van lesgeven, de inhoud van het curriculum, de samenwerking met je collega’s, de groepsgrootte en de manier van hoe je een student begeleidt: allemaal knoppen waar je aan kunt draaien.’
Vanwaar dan toch iedere keer die klachten over de werkdruk? Ze denkt even na en zegt dan: ‘Ik weet het niet. Schoppen tegen de hiërarchie kan ook fijn zijn. De HU is minder hiërarchisch geworden sinds de faculteiten drie jaar geleden werden opgeheven. Toen bij ons de laatste opleidingsmanager vertrok, wilden we daar geen vacature meer voor. We besloten te gaan werken met teamleiders, waarvan ik er eentje ben. Als er een nieuw vak is, vraag ik aan de docent: “Hoeveel tijd denk je ervoor nodig te hebben?” Als het antwoord daarop drieduizend is, weten we dat dat consequenties heeft voor de rest van het team.’
Van Ewijk kreeg zes ton voor haar project, van SIA Raak. Acht zorginstanties doen mee en zes onderzoekers voeren het onderzoek uit. De toverwoorden bij de aanvraag waren ‘tijdsbesparing’ en ‘goede zorg.’ In januari werd ze ‘onderzoeker van het jaar’. Haar lector Ellen Gerrits had haar genomineerd en voor de jury moest ze nog pitchen. Ze is vereerd met de prijs, maar vooral: ‘Ik vind het altijd leuk om te pitchen en nu ik gewonnen heb, ben ik vooral blij met de aandacht voor mijn onderzoek.’