Een vriendin heeft corona. Ik wellicht ook, want ik heb haar nog over de vloer gehad. Zodra ik erachter kwam, verplaatste ik mij niet meer en dus verblijf ik de komende drie weken in het huis van mijn ouders. Hoe feestelijk.
‘Ik moet een hobby!’ brul ik tegen mam op dag twee. Het ronddwalen door mijn kamer, de mislukte pogingen om wat hoofdstukken te lezen voor mijn take-home tentamen en het irriteren van mijn broertje komen me mijn neus uit. Ik kan mezelf niet meer aan. Ik doe niks, ik kan niks, ik wil niks. Ik vervéél me!
‘Ga in de tuin werken’, zegt moeders van achter haar puzzel. Help, de tuin? Zomers kan ik daar prima neerploffen op een handdoekje om aan de tan te werken, maar aan de tuin?
Omdat ik nog een groentje ben krijg ik een simpele taak. Ik moet de bakken waar vorig jaar aardbeien in groeiden legen, met nieuwe aarde vullen en er dan opnieuw aardbeiplantjes inzetten. Voor het eerst op deze maandag heb ik iets te doen.
Een beetje onwennig pak ik de schep. Is dit allemaal onkruid?, denk ik bij mezelf als ik de volle bakken zie. Het zou nog best leuk staan in mijn IBB-kamer. En daar, een pissebed! Zo’n beestje heb ik niet meer bestudeerd sinds ik in de kleuterklas met vergrootglas op excursie naar het bos ging. Toen vond ik het toffe insecten, nu krijg ik er toch een beetje de kriebels van. Mijn eerste schep aarde landt helaas niet in de emmer, maar op mijn – ooit witte – Palladium schoen. Dan weet ik dat ik echt ben begonnen: begonnen aan een ontdekkingsreis in de tuin.
Want wát is het ongelooflijk! Het ene wonder na het andere ontpopt zich voor mijn ogen. Er ontstaat een wirwar van deinzende pluisjes, kleurrijke bloemen, prachtig krullende varentjes, ontkiemende zaden op onmogelijke plekken, zachtharige lichtgroene blaadjes en leven, heel veel leven. Het werkt allemaal fantastisch samen en is alsmaar bezig met één hoofdtaak: overleven.
En nu kom ik er dwars doorheen?!, denk ik verontwaardigd. Mijn schep en ik verstoren dit ingewikkelde, doch perfect gebalanceerde symbiotisch systeem.
Boos op mezelf vul ik de bakken met aarde.
‘Dan mag je nu de verdwaalde aardbeiplantjes erin zetten,’ roept mam. Verdwaalde aardbeiplantjes? Blijkbaar staan ze tussen de andere planten, nog over van vorig jaar. Ik zoek en ontdek een labyrint van ondergronds verbonden aardbeiplanten. Elke mama-plant zit met een sliert verbonden aan al haar baby’s, en die baby’s weer aan hun baby’s. Stel je voor dat ik later op deze manier aan mijn kinderen vast zou zitten, denk ik. Dat mijn navelstreng voor eeuwig zou zijn. En dat mijn kinderen ook weer vastzaten met navelstrengen aan hun kinderen. En dan misschien nog een generatie. Ik huiver al bij de gedachte.
Uitgewaaid en met getande wangen stap ik even later de warme keuken binnen. De maandag is in tijden niet zo enerverend geweest.