Achtergrond

Tippelen en dealen maakten plaats voor wijkcultuurhuizen, en nu onderzoekt de HU hun unieke rol

Bij de aanscherping van coronamaatregelen in september maakte de gemeente nog een uitzondering voor de Jaarbeurs, TivoliVredenburg, Stadsschouwburg en De Paardenkathedraal. Maar niet voor de wijkcultuurhuizen. Dat was tegen het zere been van ZIMIHC en Stut Theater, lieten ze weten op Duic. ‘Utrecht is meer dan alleen het centrum. Wij doen een dringend beroep op u om ook om te zien naar cultuurhuizen buiten het centrum … Laat zien dat u waarnemend burgemeester voor alle Utrechters bent.’

Wat doen die wijkcultuurhuizen en waarom zijn ze volgens sommigen uniek in de wereld? Aart van der Maas doet er onderzoek naar, aan de HU. Het onderzoek Cultuur voor iedereen in de stad kijkt naar de werkwijze van wijkcultuurhuizen in Utrecht. ‘Dat ze goed voor de stad zijn staat vast. Het doel van het onderzoek is te begrijpen wat ze doen, zodat de gemeente Utrecht haar beleid hierop kan afstemmen.’

Heb jij vanmorgen mooie kleren aangetrokken?’

Eén van de briefschrijvers, Appie Alferink, is directeur van wijkcultuurhuis ZIMIHC. Toen hij in Zuilen begon, werd de straat gekenmerkt door tippelen en dealen. Nu trekt hij jaarlijks vijftigduizend mensen naar zijn zalen. Hetzelfde geldt voor zijn vestiging in de wijk Overvecht. ‘De wijkcultuurhuizen zorgen voor kunst en cultuur, maar de bijvangst is minstens zo belangrijk.’ Geroutineerd somt hij die op: ‘Kunst is goed voor je zelfvertrouwen, voor de sociale cohesie, je gezondheid en de aantrekkelijkheid van de stad.’

Van der Maas: ‘In de wijkcultuurhuizen gebeurt van alles: dansen, zingen, koken of een combinatie van alles bij elkaar.’
Hij verzet zich tegen het beeld dat alleen musea en theaters aan kunst zouden doen. ‘Misschien heb jij vanmorgen wel muziek geluisterd of mooie kleren aangetrokken. Dan ben je dus ook al met kunst bezig geweest, hè? De opa van mijn vriendin had aan het eind van zijn leven twee mapjes over: zijn wethoudersverleden en tekeningen van de lagere school. Op dat tweede mapje was hij erg trots. Dingen maken, dat is belangrijk voor mensen.’

‘We zijn geen buurthuis’

Alferink noemt het een kruistocht om serieus genomen te worden door ‘de kunsten.’ In zijn wijkcultuurhuizen loopt geen vastgesteld programma. De projecten komen spontaan tot stand. Iemand komt een buurtgenoot tegen op het schoolplein, die wil toneelspelen, zijn buurman wil muziek maken en een ander wil een decor bouwen. Samen spreken ze af bij het wijkcultuurhuis en krijgen ze een podium om zichzelf te presenteren.

Het grootste misverstand is te denken dat Alferink buurthuizen runt. ‘We zijn geen buurthuis. Onze podia zijn compleet geoutilleerd en onze voorstellingen professioneel. We hebben zestien beroepskrachten in dienst en tachtig vrijwilligers om het hier georganiseerd te laten verlopen.’

Onderzoek naar de wijkcultuurhuizen is noodzakelijk

Alferink dringt al jaren aan op onderzoek naar de wijkultuurhuizen in Utrecht. ‘Ze zijn uniek,’ zo legt hij uit. ‘Ontstaan vanuit een behoefte en niet opgericht door programmeurs. Ik vergelijk ze vaak met sportverenigingen, die zijn net zo degelijk georganiseerd. Uit onderzoek bleek dat veertig procent van de bevolking zich bezighoudt met amateurkunst. Iedereen kan zich bij ons aansluiten en ik noem onze ruimtes “trapveldjes,” net als bij voetbal.’

Volgens Alferink lopen zijn huizen inmiddels als een trein, maar het was een zoektocht van jaren. ‘Het is goed dat Aart van der Maas er onderzoek naar doet. De volgende stap is dat we het overdragen.’

Van der Maas: ‘De gemeente ziet de toegevoegde waarde van de wijkcultuurhuizen al lang, maar doordat ze in de wijk staan, vallen ze vaak buiten de boot. Het centrum krijgt de aandacht. Door de unieke werkwijze inzichtelijk te krijgen, kunnen zij hun positie versterken en, zo blijkt uit ons  onderzoek, bijdragen aan de inclusiviteit van de stad.’ 

Arts-based research: een onderzoeksvorm in opkomst

Fleur Dronkers, één van de onderzoekers, onderzoekt wijkcultuurhuis Het Wilde Westen. Ze werkte in drie sessies met kunstvormen. Zeven vrijwilligers en buurtbewoners stelden elkaar vragen over hun samenwerking. Ze legt uit: ‘In het midden stond als onderzoeksmethode een koffer met werkmateriaal: hout, papier en wol. Soms werkt het beter om je te uiten met tastbare voorwerpen dan met woorden. Twee van ons waren vaak iets aan het maken, terwijl de anderen het gesprek voerden.’

De bijeenkomsten pakten voor de groepsleden verhelderend uit. Het bleek bijvoorbeeld niet iedere keer duidelijk wat ieders rol was tijdens het project. Gaandeweg vielen mensen buiten de boot of verloor de groep zich soms in details. Dronkers: ‘We realiseerden ons dat het voor een inclusief werkproces goed bleek om iedere keer uit te zoomen en elkaar te vragen of iedereen nog tevreden was. Ook bleek het belangrijk dat iedereen zich verantwoordelijk voelde voor een onderdeel van het project.’  

Niet iedereen is een goede prater

Van der Maas gebruikt in zijn onderzoek meer dan taal. ‘Door mensen iets te laten bouwen met het materiaal uit de koffer krijg je informatie die je misschien met een interview niet krijgt. Niet iedereen is een goede prater.’
Ook zijn studenten krijgen de vrijheid om te experimenteren met nieuwe vormen van onderzoek.  Vaak waren ze verbaasd: ‘Mag ik ook met die jongeren gaan sporten?’ Waarop het antwoord was: ‘Ja graag, zelfs. Dan kun je dieper gaan.’

In totaal deden 45 studenten mee aan de eerste fase van het onderzoek. Van der Maas: ‘Ze gingen bijvoorbeeld observeren bij een theatergroep voor ouderen. Wat bleek? De deelnemers riepen om de haverklap “tekst!” omdat ze die steeds vergaten. Dat was confronterend voor de organisatie, die de plank had misgeslagen omdat de ouderen niet in hun eigen theaterstuk leken te passen. Het leverde een goed gesprek over inclusieve cultuurparticipatie op.’

De eerste uitkomsten van het onderzoek

Over drie jaar promoveert Van der Maas als het goed is in Antwerpen. In Utrecht heeft hij de relevante praktijk, maar in België heeft hij de broodnodige expertise gevonden. Die gaat over zogenaamde commons, ultrakort gezegd: collectieven waarin leden materiële en immateriële hulpbronnen delen zonder directe afhankelijkheid van markt en overheid.

Wat zijn de voorlopige inzichten van het onderzoek? Wat is de unieke werkwijze die de wijkcultuurhuizen zo succesvol maakt?
Van der Maas: ‘Ik ben net begonnen, dus kom over drie jaar maar terug. Maar duidelijk is dat ze laagdrempelig zijn, organisch te werk gaan en de tijd nemen voor mensen. Dat zijn we niet meer gewend in deze maatschappij. We werken doorgaans top-down, met strakke deadlines, blauwdrukken en begrotingen. Er is maar weinig ruimte voor het experiment, omdat van tevoren het meetbare resultaat duidelijk moet zijn.’

De burgemeester op bezoek

Een uur nadat zijn brief op Duic verscheen, werd Alferink gebeld door de burgemeester. Afgelopen vrijdag kwam hij op bezoek. Hij toonde begrip voor het punt van Alferink. Door alleen de theaters in het centrum te ontzien met de coronamaatregelen bleef de kunst alleen toegankelijk voor ‘de elite.’ Maar hij kon die beslissing nu niet meer terugdraaien.

Alferink: ‘Ik heb hem ook verteld dat ZIMIHC voor de hele regio de enige organisatie is die de amateurkunst bedient met goede podia. Daar was hij gevoelig voor. Door deze kennismaking zijn onze cultuurhuizen in de toekomst beter in beeld bij de Veiligheidsregio Utrecht.’

Het onderzoek naar wijkcultuurhuizen loopt binnen het Lectoraat Participatie en Stedelijke Ontwikkeling tot december 2020.