Daan Westerink verloor haar moeder op haar veertiende. De jaren daarop ontwikkelde ze zich als docent, onderwijsvernieuwer en veelgevraagd rouwdeskundige. Totdat ze een dijk van een burn-out kreeg. En daarna kanker. Sinds de zomer is ze weer docent, nu bij de deeltijd-bachelor Pedagogiek. En haar vuur is terug. Vol hartstocht vertelt ze over het voorkomen van burn-outs, hoe het is om kanker te hebben en wat ze door haar ervaringen anders doet.
‘Bijna 25 jaar lang had ik een missie. Ik vond dat de overheid, vaklui en iedereen eigenlijk anders met rouwenden moesten omgaan. Toen ik op mijn veertiende mijn moeder had verloren kwamen maatschappelijk werkers thuis, om me te helpen met de was. Mijn familie had ruzie, mijn vader was intens verdrietig en al gauw kwamen mijn broer en ik in een soort ouderrol terecht. Niemand vroeg zich af wat we werkelijk nodig hadden. Gelukkig was er een docent die tegen me zei: “Je lacht wel, maar ik zie een diep triest meisje.” Daarna ging ik elke woensdagmiddag een uurtje bij haar langs. Ik mocht het over alles hebben, zei ze, als ik maar kwam opdagen. Ik geloof dat ik in dat klaslokaal alleen maar heb gehuild.’
Westerink dacht dat zij wel de laatste zou zijn die een burn-out kreeg. Waar anderen een extra taak niet meer opbrachten, had zij altijd nog energie. Tot het eind van de middag lesgeven bij de School voor Journalistiek, ’s avonds lezingen geven en in weekenden en vakanties artikelen en boeken schrijven. In haar praktijk begeleidde ze ook nog nabestaanden. Niets was haar te gek om haar boodschap voor het voetlicht te brengen: ‘Iedereen rouwt anders, luister naar wat iemand nodig heeft. En zeg liever ‘traumahulp’ in plaats van ‘slachtofferhulp’. Niet iedereen die hulp nodig heeft, is een slachtoffer.’
Een man met tranen in zijn ogen
In februari 2018 ging het mis. Westerink kreeg griep en herstelde niet. Ze lag uren wakker, kreeg haar geest niet meer stil en sliep zelfs een keer een hele week achter elkaar niet. De gedachte dat iedereen tegen haar was overheerste, collega’s, vrienden en zelfs haar gezin. ‘Ik stond tegenover mijn man en riep: “Zie je, zelfs de mensen van wie ik hou zijn tegen me.”’
Toen zag ze hem staan, met tranen in zijn ogen. Ze mompelde: ‘Er zijn twee mogelijkheden: of ik heb gelijk; of ik ben volledig aan het doordraaien.’
Hij hoefde haar niet te overtuigen hulp te gaan zoeken.
‘Je gaat niet beginnen over de dood van mijn ouders’, zei Westerink, toen ze twee maanden later bij een psychiater op de bank zat. Dat verdriet had ze nu wel doorgemaakt, dacht ze. Ze was nog steeds aan het werk, maar ze voelde zich steeds beroerder. ‘Zou je niet eens ophouden met dat knokken?’ vroeg de psychiater haar. Een schot in de roos. In juli stopte ze met werken, op aanraden van iedereen om haar heen. Haar hele bibliotheek over rouw doneerde ze een paar maanden later aan een stichting.
Achteraf was al jaren duidelijk dat het niet goed ging met Westerink. Ze had hartkloppingen, at te weinig, struikelde opvallend veel, en kreeg zo’n drie keer per week een paniekaanval. Toen de burn-out op zijn hoogtepunt was, kreeg ze straatvrees, werd misselijk van licht en geluid, kon niet meer lezen of tv kijken en vermeed groepen. Maandenlang lag ze op een stretcher naar podcasts te luisteren.
‘Wees slap en hou je bek’
‘Mijn psychiater had gelijk, ik was al jarenlang aan het knokken. Nadat mijn moeder was gestorven had ik geleerd om zelf controle te houden want ik kon op niemand terugvallen. Nu kan ik het lijstje met risicofactoren voor een burn-out zó aanvinken: ik reageerde altijd het snelst, ik voelde me voor alles verantwoordelijk, ik zei op alles ‘ja’, deed meer dan waarvoor ik betaald werd en werd gedreven door mijn missie.’
Westerink leerde tijdens haar burn-out lui te zijn en te genieten van kleine dingen. Het innerlijke kind begon ze te vermanen. ‘Hou je slap’, kreeg het te horen. Zij leerde ook ‘hou je bek’ te zeggen tegen de kritische stem in zichzelf. Haar psychiater hielp haar daarmee.
Westerink: ‘Ik leerde het voor me zien. Het was alsof ik in een bus zat met tien passagiers die steeds kritische en angstige dingen tegen me zeiden. Je zult door de mand vallen, dit kun je niet, je bent een slappeling. Aan het veertienjarige meisje dat voortdurend onrustig was, liet ze weten dat ze eindelijk mocht ontspannen. ‘Ze mocht meerijden, maar achter in de bus, want ík zat achter het stuur.’
Vrienden en familie
Haar twee dochters zagen hun moeder op een stretcher liggen. Toch vonden ze haar juist leuker toen ze ziek was. Ze kreeg weer aandacht voor de tuin, het huis en haar pubermeiden. ‘Het is of je veel aanweziger bent, mama’, zeiden ze tegen haar. Vrienden en familie deden precies wat ze moesten doen. Westerink: ‘Ik vond het moeilijk om hulp te vragen, maar ze kwamen uit zichzelf. Ze namen mij of mijn man mee uit wandelen, kookten af en toe en boekten zelfs een vakantie voor ons.’
Ze was beperkt in haar vermogens, maar zette tijdens haar burn-out een groot deel van haar ‘gewone leven’ voort. Concerten, etentjes, spelletjes aan tafel, gesprekken met vriendinnen. Maar wel op haar manier: half tien naar bed, gesprekken altijd wandelend en niet in lawaaiige restaurants. Ze leerde ‘nee’ zeggen, sliep maandenlang tien uur per nacht, slikte een tijdje antidepressiva en leerde tegen haar kritische stemmen in opstand te komen.
En toen kwam de kanker
In de zomer van 2020 had Westerink afscheid van haar psychiater genomen, haar master Pedagogiek afgerond en nam haar leven weer zijn draai. Totdat ze hoorde dat haar buikpijn het gevolg bleek te zijn van darmkanker.
‘Het is vandaag een jaar geleden dat ik werd geopereerd. Ik lag alleen in die donkere zaal, niemand mocht bij me, vanwege covid, en ik was bang. Ik dacht aan mijn kinderen en wilde niet dat zij net als ik hun moeder zo jong zouden verliezen. Mijn moeder was 41 toen ze stierf en mijn vader 63. Ik zat er precies tussenin, met 52 jaar. Gek genoeg waren al mijn onderzoeken en uitslagen op dezelfde dag als die van mijn moeder. Dat gaf me het gevoel dat mij hetzelfde lot beschoren was.’
De operatie was voor de arts een routineklus, maar het spannendste kwam daarna: de vraag of ze uitzaaiingen zou hebben, zoals haar moeder. Die bleken er te zijn. Westerink kreeg chemotherapie, was daar maandenlang ziek van, kreeg complicaties en had veel pijn. ‘Toen heb ik de aanwezigheid van mijn moeder gevoeld. Alsof ze ergens toch bij me was.’
December vorig jaar lag ze ’s avonds in bad en voelde zich ontspannen. Het zou allemaal goedkomen. ‘Ik appte mijn psychiater om te vragen of ik nog één keer terug mocht komen. Voor de zekerheid, om even te onderzoeken of het wel echt zo goed ging.’ De arts belde meteen terug en vroeg: ‘Hoe gaat het met de meisjes?’ Daarop barste Westerink in tranen uit.
Terug op de werkvloer
Vlak voor de zomer werd Westerink ‘schoon’ verklaard. De kanker was weg en haar darmen werkten weer normaal. In augustus 2021 werd haar gevraagd te solliciteren bij de bachelor Pedagogiek.
Sinds september is ze terug op de HU, en neemt zichzelf in acht. ‘Ik werk 24 uur en als een extra taak daar niet in past, neem ik hem niet aan. Ik heb oog gekregen voor mensen die hetzelfde gebakken zijn als ik. “Ik zie dat je er zes dingen naast doet, terwijl je maar een halve aanstelling hebt”, zeg ik dan. Allemaal jonge versies van mezelf. Erkenning krijgen is leuk, maar je laadt er niet van op.’
Collega’s reageren hartelijk op Westerinks terugkeer. ‘“Het is hartstikke k*t, en hoe gaat het verder?”, riep mijn oud-collega van Journalistiek toen zij me voor het eerst weer zag. Dat vond ik heerlijk. Ook mijn nieuwe collega’s zijn aardig. We hebben het er niet dagelijks over, maar ze weten wat er gebeurd is en dat vind ik fijn. Ik vond praten over kanker gemakkelijker dan praten over een burn-out. Op het laatste ligt het stigma dat je het waarschijnlijk aan jezelf te danken hebt.’
‘Ik vertel geen succesverhaal’
Westerink zal nooit meer dezelfde energie hebben als vóór haar ziekte. Ze heeft last van gevoelloosheid in haar handen en voeten, ze proeft minder en het vertrouwen in haar lichaam is nog niet hersteld. ‘Ik vertel geen succesverhaal. Ik struikel door het leven, maar sommige dingen helpen me wel. Elke middag mediteer ik een half uur. En ik wandel nog steeds veel met mijn hond. Hij hielp me drie jaar geleden over mijn straatvrees heen, meter na meter.’
Hoe je het beste reageert op iemand die ziek is? Westerink heeft er geen eenduidig antwoord op. Maar ongevraagd advies geven is absoluut een no go. Begin nooit een zin met “Weet je wat jij moet doen.” Stel eerder tien vragen, als iemand het even niet weet. ‘Ik vond het ook fijn als vrienden me nog dezelfde soort dingen vertelden als voorheen. Ik was ziek, maar ik was ook nog gewoon Daan.’
Het is geen modeziekte
Tachtig uur per week werken zal Westerink nooit meer doen. En vaak zet ze alles wat kan piepen uit. ‘WhatsApp, Teams, Outlook, je hóeft niet per se dezelfde dag nog te reageren. Leidinggevenden zouden wat dat betreft hun werknemers wat vaker kunnen bevragen. “Ik zie dat je altijd meteen reageert. Waarom doe je dat?” Of gesprekken kunnen organiseren over wat een werkvloer ‘gezond’ maakt. Appgroepen met collega’s die ’s avonds en in het weekend actief zijn? Misschien helemaal niet nodig.’
Westerink mijdt tegenwoordig de media, en op haar website laat ze weten dat ze geen privésessies meer geeft. Nog één keer in Trajectum vond ze nuttig. ‘Misschien kunnen mensen wat leren van mijn verhaal. Burn-out is geen modeziekte’, concludeert ze. ‘Aanleg speelt een grote rol, maar de omgeving net zo goed.’