Als een van de eerste Europese landen heeft Nederland op papier gezet hoe zijn hoger onderwijsstelsel er uitziet. Een internationale commissie keurde dit ‘kwalificatieraamwerk’ onlangs goed, maar eenjarige masteropleidingen vindt ze wel wat kort.
In 2005 hebben de EU-landen afspraken over het hoger onderwijs gemaakt waarin globaal de drie eindniveaus van de bachelor-, master, en doctor-cycli staan beschreven. Daarbij zijn de zogenoemde Dublin-descriptoren gebruikt: gemeenschappelijke eindtermen voor iedere studiefase.
Wie bijvoorbeeld een masterdiploma krijgt, moet in staat zijn ‘een originele bijdrage’ te leveren aan zijn vakgebied. Ook stelde Brussel normen voor het aantal studiepunten per fase: voor een bacheloropleiding staan doorgaans 180 tot 240 ECTS. Een masteropleiding bedraagt minimaal zestig punten, al is 90 tot 120 punten gebruikelijk.
Omdat er nog heel wat verschillen zijn tussen de nationale stelsels, spraken de lidstaten af dat ze voor 2010 ook een eigen kwalificatiekader zouden ontwerpen. Daardoor zijn de onderwijssystemen beter met elkaar te vergelijken.
Een onafhankelijke internationale commissie keurde het Nederlandse kader onlangs goed, maar plaatste wel een aantal kanttekeningen. Ze waarschuwt dat de eenjarige masters in Europa op weerstand kunnen stuiten, want met zestig studiepunten zijn ze wel erg makkelijk verdiend. Ook moeten universiteiten hun masteropleidingen toegankelijker maken voor
hbo-bachelors en studenten met een buitenlands diploma. Ten slotte wordt het wo-bachelordiploma door universiteiten en bedrijfsleven nog te weinig als eindkwalificatie gezien. Ook dat moet volgens de commissie veranderen.