Achtergrond

Hu’ers op de boekenplank

Marcel Bayer maakt reisboeken over Zuid-Amerika, Astrid Wijnands lesboeken Nederlands voor het vmbo. Peter Hammann beschrijft de geschiedenis van Haarlem en Ruud Hoff is door zijn boeken een bekende Midden-Oostendeskundige geworden. Het boek van Maarten van der Linde wordt gebruikt als studiemateriaal op vele sociale academies. Vijf auteurs over het schrijverschap naast hun werk.

Astrid Wijnands
In 2001 werkt Astrid Wijnands (43) als docente Nederlands op een gymnasium in Amersfoort. Schoolboekenuitgever Noordhoff nodigt haar uit om deel te nemen aan een evaluatie van de schoolboeken die zij gebruikt. Ze geeft daar onomwonden haar mening over de leerweg Nieuw Nederlands en bij de uitgever zijn ze gecharmeerd. Op die bijeenkomst is ook iemand van Hogeschool Utrecht aanwezig en die biedt haar een baan aan. Zo heeft de bijeenkomst geleid tot twee loopbanen: docent aan de HU en auteur en eindredacteur voor de leermethode Nieuw Nederlands voor het vmbo.
‘Een schoolboek maken is anders dan een verhaal schrijven. Ik weet van tevoren dat ik twee pagina’s heb om scholieren door middel van een tekst, een plaatje, opdrachten en vragen te leren hoe ze goede spelling moeten gebruiken. Dan moet alles zinvol zijn, leuk voor tieners om te lezen, het moet leiden tot het behalen van leerdoelen en het moet bruikbaar zijn voor de leerkrachten. En daar heb je als schrijver negen maanden de tijd voor.
Ik heb last van beroepsdeformatie, ik lees kranten met de schaar ernaast. Wanneer ik aan het schrijven ben, duik ik in de kranten om naar onderwerpen te zoeken voor het lesboek. Ik lees de NRC en de Volkskrant. Die kranten zijn voor vmbo’ers wellicht te moeilijk, maar als ik een geschikt onderwerp vind, speur ik in andere media om ondersteunende artikelen te vinden. Schrijven voor het vmbo is moeilijk, alles simpel verwoorden. Daarom werk ik veel met voorbeelden en ik schrijf niet meer dan twee persoonsvormen in één zin.
Bij het schrijven van schoolboeken moet je twee jaar vooruit denken. Als ik sportprestaties als onderwerp behandel, zal ik sneller een stuk schrijven over Koen Verweij, het nieuwe schaatstalent, dan over Carl Verheijen. Die kennen ze over twee jaar niet meer. Zo blijf ik scherp, bij elk onderwerp controleer ik de houdbaarheid.
In de periode van schrijven en redigeren van de andere hoofdstukken ben ik naast mijn werk op de hogeschool elke avond en in het weekend bezig. Het kost veel tijd, maar het is het waard. Rijk word ik er niet van, maar het is een lekker appeltje voor de dorst.’

Marcel Bayer
Vijftien boeken heeft sociaal geograaf Marcel Bayer (53) over zijn favoriete continent Latijns Amerika op z’n naam staan. Daarnaast is hij hoofdredacteur van het vaktijdschrift ROm (Ruimtelijke Ontwikkeling magazine) en geeft hij al 23 jaar les aan de School voor Journalistiek.
‘Zuid- en Midden-Amerika zijn fantastisch. Hier komen alle culturen bij elkaar. Europeanen, Afrikanen, Aziaten. Latino’s hebben hun roots in alle continenten liggen. Hun leven zit vol passie en dramatiek. Die levensvreugde kom je nergens anders tegen. En de muzikaliteit is ongeëvenaard. En dan heb je bovendien de prachtige natuur en unieke plekken: het regenwoud, de Caraïben, de Amazone.
Ik schreef begin jaren tachtig als freelance journalist voor onder meer de Volkskrant, De Tijd en Onze Wereld over Latijns Amerika. Dat was niet zonder risico. In 1983 maakte ik op Grenada een televisiereportage over de vreedzame revolutie, die een paar maanden niet zo ‘vreedzaam’ was. Een volksopstand liep uit op een staatsgreep en een enorm bloedbad. Een jaar later tijdens de verkiezingen was ik er weer, voor de Volkskrant. Toen zag ik wat politieke strijd met mensen kon doen. Het was gevaarlijk om bronnen met naam en toenaam te noemen. Een van mijn bronnen werd opgepakt door de Amerikanen. Op een gegeven moment ben ik ermee gestopt.
Schrijven over dit continent bleef ik wel doen, vooral reisboeken. In mijn gids over Brazilië beschrijf ik zowel de schoonheid van de natuur als de sloppenwijken en aanverwante sociale vraagstukken. Uitgangspunt bij elk boek is het landschap. Ik ben nieuwsgierig hoe de natuur het land heeft gevormd. Daarna kijk ik naar de invloed van de mens hierop. Die visie op een land heb ik ontwikkeld tijdens mijn studie geografie. Deze aanpak bij mijn boeken geeft de lezer een geregisseerde en overzichtelijke blik op het land en spreekt blijkbaar aan. Mijn boeken over Brazilië en Argentinië worden geregeld herdrukt. Of ik er rijk van word? De royalties zijn een welkome aanvulling op de oudedagvoorziening.
Natuurlijk zijn er ook teleurstellingen. Het boek waar ik met het meeste plezier aan heb gewerkt, is Amazone, In het spoor van de gelukzoekers. Dat ligt nu de Slegte voor een paar euro’s. Erkenning voor mijn werk kreeg ik recentelijk op de Vakantiebeurs. De Braziliaanse ambassade vond mijn laatst verschenen reisboek over Rio de Janeiro het meest innovatieve concept van 2008.’

Peter Hammann
Als projectmedewerker van het Shared Service Centrum Faciliteiten is Peter Hammann (52) verantwoordelijk voor de verhuizing van werknemers en studenten bij de asbestsanering van Oudenoord 330. In zijn vrije tijd duikt hij in de geschiedenis Haarlem, de stad waar hij al jaren woont.
‘Na mijn afstuderen, begin jaren tachtig, was er geen werk voor historici. Overal werd gekort en wie het laatst aangenomen was, lag er als eerste uit. Ik kwam terecht in de kunsthandel van de familie Douwes, een gerenommeerd familiebedrijf dat al 200 jaar in Amsterdam zit. Daarna ging ik werken bij de facilitaire dienstverlening bij de HU. Ik werk fulltime, maar houd genoeg tijd over om af en toe een boek te schrijven. Die afwisseling vind ik aangenaam. Donderdagavond kun je me steevast in het gemeentearchief van Haarlem vinden.
Schrijven doe ik in ons huis in Frankrijk. Nee, niet op de computer, maar met Schaeffer vulpen op een Frans A4-blok. In volledige rust zit ik daar. Zo schreef ik voor de reeks Haarlemse miniaturen over de molen waarin ik woonde en werkte, over het oudste hofje van Nederland en over de opkomst en ondergang van de NSB in Haarlem.
Dat laatste boek kostte veel tijd. Ik schreef het in 1986 en studeerde er ook op af. Publicatie van de scriptie zat er niet in. De strafdossiers van de NSB’ers mochten toen niet openbaar worden gemaakt. Een decennium later is het boek uitgegeven. Op dat moment sloot ik ook een hoofdstuk af. Jarenlang heb ik geen afstand kunnen nemen van die geschiedenis.
Op het NSB-boek ben ik het meest trots. Ik heb al het onderzoek zelf gedaan en het was een origineel verhaal. Niemand in Haarlem had zich die kwalijke geschiedenis gerealiseerd. De NSB was groot in Haarlem. Er waren veel kleine rechtse partijen, die door de NSB werden opgeslokt. Men kende de oorlogshistorie zelf wel, maar over de vooroorlogse periode was niet zoveel bekend. Het NSB-archief is waarschijnlijk tegen het einde van de oorlog vernietigd.
Door het boek was ik de vraagbaak voor iedereen die iets wilde weten over dit onderwerp en dat vond ik niet altijd prettig. Werd ik weer herinnerd aan die vreselijke verhalen. Dat is voorbij , ik kan niets meer opzoeken. Vorig jaar is het gehele archief van mijn boeken verbrand, samen met mijn bibliotheek, litho’s en foto’s.’

Ruud Hoff
Docent moderne geschiedenis en politiek aan de School voor Journalistiek Ruud Hoff (59) heeft tien boeken op zijn naam staan. Bijna allemaal gaan ze over het gebied waar hij al sinds zijn studie in de jaren zeventig door gefascineerd wordt: het Midden-Oosten. Zijn laatste boek Internationale machtsverhoudingen na 1945 wordt gebruikt als studiemateriaal. Hij geeft les aan diplomaten bij Instituut Clingendael en generaals in opleiding krijgen van hem te horen hoe de verhoudingen in de wereldpolitiek liggen.
‘Ik schreef mijn eerste verhaal voor Intermediair nadat ik mijn studies geschiedenis en politicologie in Amsterdam had afgerond. Ik reisde in 1978 af naar het Midden-Oosten om een vriend te bezoeken en mocht een verhaal over de burgeroorlog in Libanon schrijven. Daar is mijn loopbaan als freelance journalist begonnen. In die tijd reisde ik veel door dat gebied, waar ik me tijdens mijn studie al voor interesseerde. En elke keer schreef ik een verhaal. En dat waren geen kleine verhalen die je nu in tijdschriften vindt, zo’n reisverslag besloeg zes pagina’s op het krantenformaat dat Intermediair toen nog had. In woorden kan ik het niet uitdrukken, maar je zou het verhaal tot een dun boekje kunnen binden.
In 1991 verscheen mijn eerste boek: het Midden-Oosten, een politieke geschiedenis. Net na de oorlog tussen Irak en Koeweit. De eerste druk (oplage: vijfduizend) was snel uitverkocht. Daar heb ik redelijk wat geld mee verdiend. Per boek streek ik acht gulden op. Dat jaar had ik dus een mooie bonus. Maar of die vergoeding in verhouding stond tot het werk wat ik ervoor heb moeten doen, dat betwijfel ik. Wat dat betreft is het schrijven een hobby, want rijk word je er niet van. Per boek ontvang je tegenwoordig als auteur ongeveer tien procent van de verkoopprijs en dat is geen vetpot.
Voor de biografie van Yasser Arafat ben ik gevraagd. Toen hij in 2004 overleed, werd ik gebeld door Martin Ros, recensent en uitgever bij De Arbeiderspers. Met zijn karakteristieke hoge stemgeluid en aanstekelijke enthousiasme probeerde hij mij over te halen het boek te schrijven: “Alleen jij kunt dit in heel Nederland Ruud, je moet dit doen.” Na veel tegensputteren van mijn kant (ik kan dit niet, ik moet me er eerst helemaal in verdiepen) heb ik maar toegezegd. Ik kon de beste man niet teleurstellen.
Ik ga in de toekomst misschien vaker op die manier een boek schrijven, maar op dit moment staat er niets gepland. De recente toename van geweld in Israël en de Gazastrook is het niet waard om een boek aan te wijden. Dat conflict houdt nooit op. Echte nieuwswaarde gaat er niet van uit. Als er nu opeens vrede komt die stand houdt, dan is er wel een aanleiding om erover te schrijven.’

Maarten van der Linde
In 2007 schreef historicus en docent geschiedenis aan het instituut voor Social Work aan de HU Amersfoort Maarten van der Linde (60) Basisboek geschiedenis sociaal werk in Nederland, een publicatie waarin de liefde voor de geschiedenis duidelijk naar voren komt. Zijn motivatie om dit boek te schrijven was een andere dan bij zijn vorige boeken: bezorgdheid over het bijna verdwijnen van het vak geschiedenis.
‘Bij de invoering van het competentieleren werden de colleges ‘sociaal werk in de historische context’ twee keer gehalveerd: van veertien naar zeven, vervolgens naar drie. Bij weer een vernieuwing bleef er bij de propedeuse deeltijd één college over en bij de voltijd niet veel meer. In 2007 werd duidelijk dat studenten de opleiding te licht vonden. Er gebeurde ook iets geks wat ik nooit eerder had meegemaakt: applaus na afloop van een college. Studenten misten inhoud. Ik vond dat dit prachtige vak beter verdiende.
In het social work onderwijs zie je een slingerbeweging tussen praktijk en theorie, tussen zelf uitvinden en leerplan. Begin jaren zeventig draaide het geschiedenisonderwijs op kleine groepjes die zelf een thema uitdiepten. College geven was iets uit de oude doos. Je was vooral begeleider van hun project. Einde jaren zeventig begin jaren tachtig waren veel studenten het werken in groepjes beu. Ze wilden weer gewoon les. Er kwam een nieuw leerplan dat tot midden jaren negentig standhield. Een geslaagde mix van kennisoverdracht en eigen praktijkonderzoek, verslagen maken en kennistoetsen. Met dat onderwijs stond De Horst jarenlang in de top van het hbo. Vanaf 1998 ging de slinger weer de andere kant op. Maar nu van bovenaf, gestuurd door bezuinigingen en retoriek over studeerbaarheid en leren leren. De winst van de afgelopen periode was dat de beroepspraktijk in een vroeg stadium centraal staat. Nu krijgt het theoretische kader weer aandacht. Vakken als sociologie, economie, recht, filosofie en culturele antropologie worden weer belangrijk.
Toen er weinig colleges geschiedenis overbleven, ben ik een syllabus gaan schrijven. Die heeft aan de basis gestaan van dit boek. De gehele geschiedenis van het sociaal werk in Nederland, van de zesde eeuw tot heden staat nu beschreven en de studenten krijgen hier een tentamen over. Ik heb twee hoorcolleges om de stof toe te lichten, het belang van kennisoverdracht is tenminste voor een deel gerehabiliteerd.
De komende jaren wil ik het basisboek combineren met de canon van het sociaal werk in Nederland. Op www.canonsociaalwerk.eu kunnen studenten een onderwerp kiezen voor een opdracht. De verdieping en literatuurlijst vinden ze in het boek.’