Lectoren, de hbo-professoren, moeten de spin zijn in het web van het lokale kennisnetwerk. Zijn ze dat? In een interviewserie zoeken we naar het antwoord.
Deel 2: Beppie van den Bogaerde is lector Dovenstudies in Utrecht en hoogleraar Nederlandse Gebarentaal in Amsterdam.
Als Beppie van den Bogaerde in 2019 met pensioen gaat, heeft ze precies 33 jaar onderzoek gedaan naar de Nederlandse Gebarentaal (NGT). Je kunt je lastig voorstellen dat ze ooit ook zomaar voor Arabisch of Swahili had kunnen kiezen. Vol vuur en passie neemt ze het al die 33 jaren op voor de doven, een minderheid die in Nederland geschat wordt op 10.000 tot 15.000 mensen. Toen ze in 2008 als eerste hoogleraar ooit een oratie in gebarentaal deed en er veel doven aanwezig waren, voelde ze: ik ben toegelaten tot de dovengemeenschap.
In Utrecht stond Van den Bogaerde aan de wieg van de opleidingen tot tolk en leraar gebarentaal en werd ze in 2007 lector. Wereldwijd droeg ze bij aan meer erkenning van gebarentalen. Ze leerde veel, verrijkte haar leven. Toch vertelde ze onlangs tegen iemand dat ze een beetje moe is van het strijden.
Hoezo?
‘Ik, mijn collega’s en de dovengemeenschap moeten hard vechten voor de positie van de Nederlandse Gebarentaal en de rechten en plichten van doven. Dat komt door de manier waarop de maatschappij tegen anders-zijn aankijkt. We moeten af van prototypes, hokjes en vakjes. Hier in Nederland leven we met mensen in allerlei vormen, soorten en maten en we hebben ze allemaal nodig.’
Wat zorgt voor weerstand in uw strijd?
‘Onbekendheid. Maar ook: het maatschappelijk streven naar wat we zien als perfectie. Om doofheid hangen nog te veel vooroordelen en misvattingen. Dat begint al in onze taal. We kennen veel uitdrukkingen met een negatieve lading, zoals ‘doof zijn voor argumenten’ en ‘hij is Oost-Indisch doof’. Nog in de jaren negentig trof ik een arts die me zei dat doven achterlijk zijn. Hoe bestaat het? Daar komt nog iets bij: medici willen alles wat niet werkt, toch werkend maken. Als een oor van een baby niet goed functioneert, kiezen medici al snel voor een cochleair implantaat. Horende ouders stemmen in, want ze willen nou eenmaal dat hun kind hetzelfde is als zij. Maar men vergeet verder te kijken.’
En wat zouden ze dan kunnen zien?
‘Men zou zich moeten afvragen in wiens belang zo’n ingreep is. Van het kindje of van de implantatenindustrie? Niet dat ik tegen implantaten ben, maar de mindset van medici moet veranderen. Waarom moet iedereen hetzelfde zijn? Kno-artsen en chirurgen moeten zich realiseren dat hun adviezen grote gevolgen hebben. Zo geven zij ouders schoolkeuzeadvies en raden ze aan om wel of niet gebarentaal te leren. Die adviezen variëren. Een cochleair implantaat verbetert het gehoor gigantisch, maar in een groep is het lastiger om alles te horen. Op de middelbare school geeft dat problemen. Tieners verliezen aansluiting. Veel pubers met een cochleair implantaat hebben sociaal-emotionele issues. Als je dan nog aansluiting bij de dovengemeenschap wil vinden en je moet ook nog gebarentaal leren, dan is dat nogal wat.’
Wat is de oplossing?
‘De oplossing is dat alle kinderen naast gesproken taal ook gebarentaal mogen leren en verwerven, zodat ze zelf kunnen kiezen. Dove kinderen worden dan goede tweetaligen in zowel gesproken als gebarentaal. Je kunt niet voor een kind beslissen dat het geen gebarentaal hoeft te krijgen. Taal is cruciaal voor je cognitieve, sociale, emotionele en algemene ontwikkeling.’
Hoe strijdt u?
‘Met onderzoek naar doven die wél met NGT en tweetalig zijn opgevoed. En door medische professionals daar beter van op de hoogte te brengen. Maar dat is moeilijk. Ik heb 33 jaar lang geprobeerd om in alle medische en sociale opleidingen één uur per jaar aandacht te vragen voor doven en gebarentaal. Ik kwam er niet tussen. “We hebben al een vol curriculum. Dan kunnen we alle minderheden wel een uurtje geven”, is het antwoord. Daar word ik een beetje pessimistisch van.’
Is de participatie van doven verbeterd?
‘Jazeker. Doven hebben zich gedeeltelijk aangepast en de maatschappij ook. Ik ken doven met hoge functies, maar niet iedereen werkt op zijn of haar eigen niveau en er wordt nog steeds gediscrimineerd. Iemand kreeg een baan niet, omdat hij niet kon bellen. Maar welke horende kan wél alles? Sommigen krijgen niet eens de kans om te bewijzen wat ze wel kunnen.’
Heeft u bijgedragen aan betere participatie?
‘Indirect. Zo bleek uit een onderzoek dat de communicatie tussen dove patiënten en huisartsen niet goed genoeg verliep. Dat kan levensbedreigend zijn. Daar was veel publieke aandacht voor. Ook onderzochten we verbeteringen van de opleidingen tot tolk gebarentaal in Europa. Momenteel kijken we hoe gebarentaal-les excellent kan worden. Dit onderzoek heeft veel impact in landen waar gebarentaal nog niet erkend was of waar weinig gedaan werd voor doven. We voeden mensen met kennis en ondersteunen ze bij het opzetten van opleidingen.’
Ook in Nederland is gebarentaal nog niet erkend als officiële taal. U strijdt daarvoor. Waarom is erkenning zo belangrijk?
‘De goede faciliteiten die doven in Nederland hebben, zoals het recht op een tolk, voelen als een gunst, als bedelen soms. Een gunst kan altijd worden afgenomen als deze niet in een wet is vastgelegd. Daarom willen wij het liefst dat NGT als officiële taal in de Grondwet komt te staan, maar de status van regiotaal, zoals het Fries, is al winst. Als de taal wordt erkend, maken doven gewoon gebruik van hun taalrechten, komt er meer kennis over doven en gaan anderen meer voor ze openstaan.’
Wat is er zo mooi aan gebarentaal?
‘Het is leuk om te zien dat je je in een heel andere modaliteit kunt uitdrukken. Je praat niet, maar je [Van den Bogaerde drukt zich uit in voor de interviewer volstrekt onduidelijke gebaren, red.]. Je kunt alles zeggen. Al begrijp je me niet, het is interessant om naar te kijken. Vroeger dacht ik: ik ga een geheimtaal leren. We gebruiken het wel eens zo. Dan zit ik in de tram heerlijk over andere passagiers te kletsen.’
U werkt deels aan de Universiteit van Amsterdam (UvA). Wat zijn daarvan de voordelen voor Utrecht?
‘We voeden elkaar. Bij de UvA doen we fundamenteel onderzoek naar talige aspecten als grammatica. In Utrecht ontdekken we dingen in de praktijk waar de UvA wat mee kan. Zo ontdekten docenten dat er een gebaar was voor toekomstige tijd. Een universitaire student kan daar nu onderzoek naar doen. Een andere student werd na studies in Utrecht én Amsterdam enorm getriggerd door de taal, en onderzoekt nu met ons lectoraat de verwerving van gebarentaal als tweede taal.’
Is uw onderzoek in Utrecht veranderd?
‘Zeker. In de tolk- en lerarenopleidingen keken we al naar sociale aspecten. Na de reorganisatie van de HU in 2017 kan dat nog meer. Binnen het Kenniscentrum Sociale Innovatie zijn veel dwarsverbanden te leggen. Zo ben ik ook benieuwd naar schuldenproblematiek, die binnen het Kenniscentrum wordt onderzocht. Hebben veel doven schulden? We weten het niet. Hetzelfde geldt voor toegang tot het recht. Ervaring leert dat doven niet direct een tolk krijgen als ze ergens van verdacht worden of als ze aangifte doen. Hoe zorgvuldig zijn procedures dan? Ik leg linkjes, maar ga natuurlijk niet nieuw onderzoek opstarten. Dan zou ik over mijn graf regeren. De nieuwe lector moet een eigen koers bepalen.’