Voor de laatste keer sluit ik de deur van mijn kamer. Ik loop met mijn spulletjes over het campusterrein vol eentonige gebouwen uit de jaren zeventig. Een half jaar was deze betonnen jungle aan de rand van Arhus mijn thuis. Nu zit mijn tijd in Denemarken er op. Mijn diploma is binnen, mijn kamer is schoongemaakt en de laatste Deense biertjes zijn opgedronken. Het is tijd om te gaan.
Ik kijk om me heen. Wat een verschil met een half jaar geleden. Toen ik in januari aan kwam, was alles grijs en grauw. Om vier uur werd het al donker en echt licht was het pas rond negen uur. Nu is alles groen en schijnt de zon vol op. Heel erg donker wordt het niet meer. rond 11 uur begint het te schemeren en een paar uur later komt de zon al weer op.
Zo snel als Arhus veranderde van een grijze stad tot een warme thuishaven, gaan ook de levens van mij en mijn klasgenoten komende maanden veranderen. Na een jaar lang met elkaar op te trekken, gaat ieder weer zijn eigen weg. De een vertrekt voor een stage naar Brussel, een beetje wereldleiders interviewen voor AP. De ander gaat aan het werk als journalist in Oslo en een derde vertrekt om nog twee jaar een internationale master te volgen.
Ook voor mij is het tijd om te gaan. Met al mijn spullen onder mijn armen loop ik naar de auto. In mijn koffers zitten herinneringen aan grote avonturen. Een verzameling communistische medailles en munten die ik op de markt in Transnistrië kocht. Ook heb ik nog wat restanten alcohol. Zoals die fles Servische raki, die niemand echt lekker vond, behalve die Serviër die al 7 maanden in Arhus woonde. Of een advertentie van Tuborgs kerstbier,die ik ooit in een dronken bui meenam uit de Vrijdagsbar.
Ik gooi mijn spullen in de achterbak en rij voor de laatste keer door het centrum van Arhus. Langs de oude stad, met haar oude gekleurde huisjes. Langs de kalme, maar o zo verfrissende zee. In mijn achteruitkijkspiegel wordt de stad kleiner. Tot er niets meer is. Maar de mooie herinneringen zullen er altijd blijven.