In 1964 en 1965 woonde ik tien maanden in Northville, een blank voorstadje van Detroit. Ook de highschool, waaraan ik mijn diploma haalde, was geheel ‘wit’. Ik mocht bij uitzondering een keer mee met een vriend en zijn ouders naar een concert van Dave Brubeck in het gevaarlijke en verderfelijke ‘zwarte Detroit’.
Toen ik met mijn pleegmoeder een trip naar Washington DC maakte, kon zij het hotel niet vinden. Ik wilde uitstappen om de weg te vragen, maar dat werd me verboden. Ik mocht de auto niet uit. Dat was te gevaarlijk.
Zo’n vijftien jaar later reed ik met mijn vrouw en twee dochters tegen donker ook in Washington DC, zoekend naar de juiste weg in een verkeerde buurt. Bij een 7-Eleven-supermarkt vroeg ik de weg, sloot de auto af. Het voelde toch enigszins ‘unheimlich’.
Tijdens die vakantie reden we door het plaatsje Selma (ook de naam van m’n oudste dochter), waar in 1965 zeshonderd demonstranten werden tegengehouden die geweldloos protesteerden tegen het neerschieten van Jimmy Lee Jackson door een Alabama ‘state trooper’.
Toen de protesteerders weigerden, gebruikte de politie traangas en sloeg er op los. Die dag gaat de geschiedenisboeken in als Bloody Sunday. Veel is er in een halve eeuw niet veranderd.