Matthias van Klaveren is zesdejaars small business and retail management aan de HU Amersfoort
Als je niets meer weet dan kun je altijd nog over het weer beginnen. Zeker in dit land is er altijd wel een reden te bedenken. Een gesprek over het weer lijkt vaak nergens over te gaan. Gelukkig heeft filosoof Justin Smith* het tegendeel aangetoond. In de oudheid stond ‘weer’ synoniem voor ‘tijd’. Alles werd hierdoor bepaald en mocht dus zeker niet lichtzinnig worden opgevat. Met dit in gedachten durf ik hier dan ook een stukje over het weer te schrijven.
Lente betekent in de meeste gevallen eindelijk zon. Al is dat in Nederland elk jaar spannend. Gelukkig zitten er altijd wel een paar dagen tussen. Die momenten dat je eindelijk weer lekker naar buiten kan. Er zijn zelfs namen voor zo’n dag. De een noemt het rokjesdag, de ander spreekt van ‘een moeilijke fase.’ Kortom, wel zon en even geen jas. Misschien wel een terrasje.
Op dat soort dagen gebeurt er iets heel vreemds. Met bijna iedereen. Ergens in ons brein gaat er een knop om. Vanaf dat moment is het ‘zonde’ om binnen te zitten. Het is bijna dwangneurotisch. Iedereen wil eerder stoppen met studeren om zo min mogelijk zonuren te missen. Je wordt voor gek verklaard als je binnen blijft. Je voelt je zelfs schuldig, want zo vaak is het niet mooi weer. Dat je studiedruk in bijna alle gevallen niet gelijkloopt met het KNMI doet er niet meer toe. Je MOET naar buiten.
‘Zonde dat je niet aan het studeren bent, het regent zo hard vandaag.’ Andersom hoor je het nooit. Wie heeft deze redenering verzonnen? Waarom voel ik mij schuldig als ik op een mooie dag binnen aan het studeren ben? Ben je een keer aan het studeren, kun je alsnog niet tevreden zijn.
Hoe deden die filosofen in Griekenland dat eigenlijk, daar was het ten slotte altijd mooi weer?
*Justin H. Smith – Being and Weather, The New York Times, August 29, 2011