Je kent mij nog niet, maar wat ik je vast kan vertellen is dat ik enorm gehecht ben aan rustgevende busritjes. Het liefst zit ik in een lege bus, bij het raam, geen muziek aan, gewoon lekker naar buiten kijken, genietend van de kalmte voor de storm.
Niets van dit op deze koude maandagochtend. Aangekomen bij bushalte Neude probeer ik op het randje van de stoep te gaan staan, zodat ik me als eerste in het overvolle kippenhok kan mengen. Het is koud, dus ik heb mijn warmste jas uit de kast getrokken. Bus 28 komt aanrijden en de enorme lading mensen die moet instappen beweegt zich gehaast naar voren.
We proppen onszelf naar binnen en ik heb gelijk spijt van mijn warme jas. Het zweet op mijn bovenlip is onmiddellijk aanwezig. Maar niet alleen bij mij, ruik en zie ik. Verder hangt er een heerlijke odeur van slaap in combinatie met eerder gedragen kleding in de langwerpige ruimte: welkom in bus 28.
Stap je in bij Utrecht CS? Dan heb je kans op een stang om je aan vast te klampen of misschien zelfs een stoel – als je voor jezelf opkomt. Stap je – zoals ik – één halte of verder op? Dan heb je geluk dat je de 28 überhaupt in komt. Een bus later nemen maakt geen verschil; alle bussen 28 zijn ’s ochtends veel te druk. Waarom pakt niemand gewoon de tram? Die zal wel weer defect zijn.
We zijn inmiddels één halte verder: Janskerkhof. Vanaf mijn plek in het midden van de bus tussen honderd anderen zie ik de geïrriteerde gezichten van de mensen bij de bushalte. Ze lopen van de ene deur naar de andere en zien dan pas dat ze er écht niet meer bij passen. De deuren doen een poging tot sluiten, waarna de buschauffeur omroept dat ‘de jongeman achterin de bus niet tegen de deur moet leunen, anders rijden we niet verder’. Hij neemt een ongemakkelijke houding aan waardoor de deuren kunnen sluiten.
Zelf sta ik er ook niet erg relaxed bij: mijn hand uitgestoken naar de stang waar ik een stevige grip op probeer te houden, mijn voeten uit elkaar om evenwicht te bewaren. Bij iedere bocht ben ik bang tegen iemand anders aan te vallen. Ik kijk met de weg mee, zodat ik weet hoe ik mijn voeten moet positioneren en dus mijn evenwicht bewaar. De rugtas die hard in mijn zij port, helpt daar niet aan mee. Nog zes haltes rijden.
Ik mag eruit bij de Botanische Tuinen. Nog één laatste haarspeldbocht en ik ben verlost. Ik gooi mijn rugbyskills in de strijd en kom net niet vast te zitten tussen de busdeuren. Happend naar frisse lucht denk ik: misschien toch maar een keer gebruik maken van mijn rijbewijs.
Noa Wammes studeert Journalistiek en schrijft voor Trajectum.