Haar voorganger verloor haar geduld met de hoge declaraties van onderwijsbestuurders. In haar eerste brief over dit onderwerp vaart minister Ingrid van Engelshoven dezelfde koers, maar dan wat kalmer.
Hoge declaraties van bestuurders? Minister Bussemaker had er genoeg van en waarschuwde nog één keer. Universiteiten en hogescholen moesten snel met eigen regels komen, anders zou ze ingrijpen, dreigde ze.
De directe aanleiding was een onderzoek van de inspectie naar declaraties bij de Universiteit Utrecht. Een deel van de declaraties was niet ‘doelmatig’ en de bestuurders waren niet ‘sober’ genoeg geweest, was de conclusie. ‘Ik vind dit niet acceptabel’, schreef Bussemaker.
Businessclass
Zulke dingen zegt Van Engelshoven niet. Ze geeft een paar voorbeelden van sober genoeg declareren (alleen businessclass vliegen als je meer dan zes uur in het vliegtuig zit) en legt uit hoe het er bij haar eigen ministerie aan toegaat.
De universiteiten werken aan een gemeenschappelijke regeling, maar de hogescholen willen die liever niet gezien de verschillen tussen grote en kleine hogescholen. Dat argument overtuigt Van Engelshoven niet: ‘Ik ben van mening dat de bestuursvoorzitter van een grote hogeschool, bijvoorbeeld bij hotelovernachtingen, dezelfde soberheid in acht dient te nemen als zijn collega van een kleine hogeschool. Ik zie dus wel de mogelijkheid om tot een uniforme regeling over de hoogte van declaraties van hogescholen te komen.’
Uiterst middel
Wetgeving is een ‘uiterst middel’, schrijft ze – overigens net als haar voorganger. ‘Het is van doorslaggevend belang dat bestuurders zelf de normen verinnerlijken. Daarom vind ik dat de instellingen in het hoger onderwijs samen met hun vertegenwoordigers eerst zelf aan zet zijn en wil ik eerst de conclusies van hun overleggen afwachten.’