‘Ik ben blij dat je me belt, want ik ben hier al lang over aan het nadenken.’ Klaas Mulder is docent Social Work en schreef het boek Pakkenproletariaat. Deze crisis zag hij lang geleden aankomen, en hij was niet de enige. En als we doen wat hij zegt, kunnen we er een stuk beter uitkomen.
‘Momenteel denken we allemaal dat we een probleem hebben. We hebben geen hap minder te eten, onze akkers zijn niet verbrand, gebouwen zijn niet ingestort, maar toch denken we dat er iets ergs aan de hand is.
Al grofweg 250 jaar hebben we een verkeerd beeld van wat goed is voor de economie. We verkopen dingen die we “leuk” vinden, ons systeem is in hoge mate hedonistisch. Reizen naar het buitenland, concerten, bier op het terras, coaches. Mensen die nu failliet gaan, verkochten blijkbaar dingen die we niet nodig hadden.’
80 miljard
‘We pompen geld rond en brengen het naar het buitenland. De barman verkoopt een drankje aan een trainer, die met zijn winst naar het buitenland gaat om het daar uit te geven. Voor zijn kroeg leent de kroegbaas geld van de bank, die het op zijn beurt ook weer leent. Maar niemand stelt zich de vraag: “Waar komt de 80 miljard vandaan die we gaan lenen om uit deze crisis te komen?” Uiteindelijk komt die van China.
China is een land dat spullen wil zien, na elke gewerkte dag. Een schip, een spoorlijn, een haven, kleding, noem maar op. Momenteel zijn de Chinezen in zestig landen aan het bouwen en hebben ze een groot aantal eilanden opgekocht. Ze lenen geld uit, met onderpanden als borg, waarvan ze flink beter worden. Op die manier heeft Sri Lanka een deel van haar land aan China verloren, nadat ze het geleende geld voor een haven niet op tijd kon aflossen. Onze kleinkinderen gaan enorm lijden, als het Westen straks is uitgehold.
Elke achtjarige snapt dat ons systeem niet houdbaar is, maar zodra je economie gaat studeren verlies je dat inzicht, haha. Wij hollen onze economie uit door voortdurend “diensten” aan elkaar te verkopen die niets opleveren. We houden elkaar bezig, vandaar het Engelse woord business, bezigheid. Wat we doen is vooral dit: olie opstoken en geleend geld aan elkaar uitgeven. Een kunstmatige “welvaart” in stand houden die in elkaar ploft zodra we niets meer van elkaar kopen.’
40 procent krimp, een aantrekkelijk scenario
‘Als iedere Nederlander elke dag een kwartier op het land zou werken, zouden we al genoeg te eten hebben. Onze export is groot genoeg. Maar we presteren het om onszelf en onze partner elke week bij elkaar zestig uur per week bezig te houden, met het produceren van diensten. Bij de gemeente werkte vroeger 16 mensen, nu zijn het er 1000. Op elke euro heffen we 30 cent belasting. Wetenschappers promoveren op zaken die al tig keer onderzocht zijn. Heel aardig, maar het levert niks op.
Een economische krimp van 40 procent is voor mij een aantrekkelijk scenario. Het zal ons dwingen om te kijken naar welke “klussen” er moeten worden geklaard in plaats van welke banen we veilig moeten stellen. Wat is echt nodig? Waar knappen we als land van op? We kunnen gaan bouwen, maar zolang er zoveel mensen op een grote oppervlakte wonen, lijkt me dat niet nodig. Knip die villa’s in tweeën, zou ik zeggen.
“Welke dingen kunnen we maken waar we over tien jaar blij mee zijn?” Dat is de vraag die we onszelf moeten stellen. We behoren na te denken over het post-fossiele tijdperk, wat we over veertig jaar doen wanneer de olie op is. Slimme uitvindingen doen, kiezen voor extensieve landbouw, zeewier verbouwen, documentaires implementeren in het onderwijs, fietssnelwegen. Dat laatste klinkt gek, maar we gebruiken de auto nog steeds als een soort stalen regenjas, voor korte stukken. Als we straks meer gaan fietsen, doordat we niet meer nat worden en het gemakkelijker gaat, hoeven we minder elektrische auto’s uit het buitenland te importeren.’
Niet alleen tulpenbollen en kaas
‘Met onderwijs zouden we ons kunnen richten op de vraag welke talen we kunnen benutten. Op de HU lopen misschien een paar honderd studenten rond die Koerdisch spreken. Daar doen we niets mee, terwijl Koerdistan een belangrijke rol speelt in de wereldvrede. Als we die taal zouden leren, of investeren in de mensen die het spreken, zouden we als Nederland een voorkeursbehandeling kunnen krijgen op het wereldtoneel.
We moeten inzetten op export om straks armoede te voorkomen. Niet alleen tulpenbollen en kaas, maar ook films en innovatieve ideeën die we kunnen verkopen. Neem een programma als The Voice, dat nu aan tientallen landen is verkocht. Dat is een prachtig programma dat een rol speelt in de emancipatie van vrouwen en kinderen.
Wat we vooral niet moeten doen: spullen importeren en naar het buitenland op vakantie. Komende tijd de broekriem aantrekken en ondertussen gestaag knutselen aan een gezonde economie. En ook: een boterham met tevredenheid eten.’