Columns

‘Het IBB staat in de New York Times!’

Onze columniste Noah Moeys is terug van haar stage in het Amazonegebied. Ze heeft de draad weer opgepakt en vervolgt haar columns vanuit haar studentenkamer in het IBB, Utrechts bekende studentencomplex aan de Ina Boudier-Bakkerlaan. Maar waarom verdient dit doodnormale schouwspel een plek in de New York Times? Want thuis feesten, dat doet toch iedereen?

‘Het IBB staat in de New York Times!’ roept huisgenoot Jurre tijdens het avondeten. Wij gelijk kijken en ja hoor: in de fotoserie The New Saturday Night pronkt het lelijke asbestflatje van de buren.

Een beetje gevleid voelen we ons wel. ‘Student residents dance together in their shared living room.’ Correcter kan niet. Maar waarom verdient dit doodnormale schouwspel een plek in de New York Times? Want thuis feesten, dat doet toch iedereen?

Zelf vind ik onze feesten niet bijster bijzonder. Natuurlijk, het komt mooi uit dat alles kapot mag, er altijd mensen van dezelfde leeftijd aanwezig zijn en de biervoorraad vrijwel nooit op is. Het is makkelijk, het kan altijd en met quarantaine al helemaal.

Waarom vind ik ons IBB-bestaan eigenlijk niet New York Times-waardig? Is het dat misschien wel? Ik besluit er als journaliste eens objectief naar te kijken.

Het eerste vermoeden dat feesten op de IBB alles behalve doodnormaal is, kwam zes dagen later. Zaterdagavond, (t)huisweekend, een zwarte piste. In iedere kamer heeft een huisgenoot een drankspel klaargezet. Naarmate we de gang doorwerken wordt de stemming steeds joliger, de spellen steeds heftiger en het collectieve volume steeds harder. Mijn kamer mocht als laatste.

Trrrrring! De bel gaat.

Het is mijn onderbuurvrouw. Shit, het is al 3 uur ’s nachts, zeg je? Vaag probeer ik haar uit te leggen dat mijn kamer is omgebouwd tot, ja, hoe zeg je dat eigenlijk, rookmachinehok. Je kan niet slapen? Ja, begrijpelijk. Er zijn vijf mensen op hun knieën op zoek naar de gouden snaai terwijl ze niets zien, want ja, mijn hele kamer staat onder de rook. Ja, wat je net hoorde was het rookalarm, sorry daarvoor, en die flesjes die telkens vallen zijn de Flügels en die muziek, ja, dat is een grimmige versie van het lied wanner Harry Potter de grote spin ontmoet. Weet je: anders ga je meedoen? Misschien kan jij wel die gouden snaai vinden. Jongens, we hebben een nieuwe deelnemer! Ze heet Astrid, ze komt nu binnen!

Shit, weer het rookalarm. ‘Louis, hoe haal je dat ding er ook alweer af?’ Chaos, chaos, wat nu? Hee, de gouden snaai! Ze hebben hem, nu shotjes voor de rest! De muziek gaat aan in de woonkamer, knipperende kerstlampjes erbij, Astrid danst mee en het feest is aan. Op de banken, bonkend tegen de muren, een telefoon vliegt uit het raam. Escalatie? JA.

En dan? Dan snap ik het. Want wat we doen is niet zo normaal. Dansen in onze shared living room, met zo veel blije koppies en zo weinig regels. New York Times: ik begrijp jullie keuze. En als er interesse is voor een documentaire, stellen wij ons kandidaat.