In onze serie (on)bekende gezichten aan de HU: Willem Platenkamp (56), al negentien werkzaam bij de HU. Momenteel is hij hoofd facilities. Hij praat met Trajectum over vergaderen, kinderen in Afrika en zijn grote liefde.
‘Nee hoor, ik ga niet op de foto, dat kun je vergeten.’
Waarom wil je niet op de foto?
‘Ik weet niet, ik heb er een hekel aan. Ik ben aan één oog blind en dat kan ik op foto’s zo goed zien.’
Hoe ben je blind geworden?
‘Ik was twaalf jaar en toen schoot iemand een paperclip in mijn oog. Hij stond er dwars in en ik heb hem er zelf uit moeten pulken. Ja, dat vergeet je nooit meer, kan ik je vertellen. Maar: that’s life.’
Hoe kwam je bij de HU terecht?
‘Ik werkte in een ziekenhuis als plaatsvervangend hoofd communicatie. Een goede baan natuurlijk. Maar mijn dochter werd geboren en ik had het gevoel dat ik een deel van de opvoeding miste. Daarom deed ik een flinke stap terug, zowel inhoudelijk als financieel. Ik kwam hier binnen als huismeester. Maar ik ben nieuwsgierig en bemoei me overal tegenaan. Ik ben ook niet bang om mijn nek uit te steken. Na drie maanden werd ik coördinator en daarna teamleider. Nu heb ik het frontoffice van HL 15 onder mijn hoede. Maar ik voel me niet beter hoor, ik ben gewoon deel van het team.’
Veel medewerkers klagen over de centralisatie. Was jij een voorstander?
‘Zeker. Vroeger bestonden we uit kleine eilandjes. De schoonmakers, de recepties, de beveiliging, allemaal verdeeld over de faculteiten. Maar Hogeschool Utrecht wilde groeien. Nu besteden we veel diensten uit. Vroeger was het iets knusser. Iedereen heeft zijn eigenbelang. Ik vind dat je altijd moet denken in het belang van de organisatie. Kan het goedkoper of sneller? Dan moet je dat doen.’
Wat doe je de hele dag?
‘Ik ben accountmanager voor dit gebouw hè? Dat zijn zeven instituten bij elkaar. Ik zit sowieso al bijna twintig uur per week te vergaderen. Dat is niet altijd nodig. Soms heb ik het gevoel dat we vergaderen om het vergaderen. Maar ik ben dienstbaar, doe altijd wat me gevraagd wordt. U vraagt, wij draaien. Wil een opleiding een andere ruimte, met meer techniek of andere tafels? Dan regel ik dat. Laatst hebben we een ruimte gezelliger gemaakt. Gekleurde stoelen, andere tafels. De weken erna zaten er ineens allemaal studenten. Dat vind ik zo leuk. Ik heb alle gebouwen van de HU gehad en zit nu in het mooiste. Daar ben ik dankbaar voor.’
Wat deden je ouders?
‘Ze hadden een café in Utrecht. Tot mijn vader overleed toen ik vier was. Mijn moeder verkocht de zaak en ging werken bij een familielid met een kroeg. Hoe het voor mij was? Ach, that’s life, toch? Mijn moeder heeft me op mijn zestiende uitgenodigd om eens met de mannen mee te drinken. Ik werd me toch ziek! Ik heb sindsdien geen bier meer aangeraakt.’
Wat doe je als je niet werkt?
‘Ik fitness drie keer per week. En ik hou van Gambia en Bali. Ik ben een zonaanbidder. Mijn idee was om op mijn 58e te gaan wonen op Bali of in Gambia, maar toen ontmoette ik mijn vriendin. Ik was het niet van plan, maar we zijn al een jaar bij elkaar. Zo gaat dat soms.
Als ik reis, doe ik altijd wat vrijwilligerswerk. Over twee weken ga ik naar Gambia en neem ik televisieschermen mee voor de scholen daar, voor doven en slechthorenden. Die zijn daar kansloos hè? In hun cultuur zien ze handicaps als een straf van Allah. Er is één officiële dovenschool, maar docenten die daar lesgeven spreken een andere doventaal. Gambianen zijn lui. Je kunt ze helpen, maar je moet het niet overnemen. Helaas nemen de Chinezen het land nu over. Die hebben er al drie visverwerkingsfabrieken geopend. Daar werken de Gambianen zes dagen per week voor dertig euro per maand. Een zak rijst kost vijftien euro, kun je nagaan hoe arm ze zijn. En het stomste wat toeristen kunnen doen, is snoepjes uitdelen. Funest voor die tandjes. En die kindjes maar roepen “Toubab candy!”’
Als ik in Afrika ben, slaap ik altijd in een compound. Twee huisjes met een hek eromheen. Een dag werken, een dag relaxen, om en om. Heerlijk. Je hoeft daar niks. Hier holt iedereen. Ik probeer het wel eens rustiger te doen hier, maar na een paar dagen ren ik toch weer met de meute mee.’
Wat vind je van de HU?
‘Ik ga niet meer weg hoor, de HU is de beste werkgever die je kunt hebben. Je kunt je blijven ontwikkelen. Ik wil graag een master doen en dat mag hier. Maar de HU is groot. Dat vergt procedures, anders wordt het een rommeltje. De medewerkers klagen wel eens dat het lang duurt voor ze iets hebben. Maar de tijd dat ze alles even direct konden regelen is voorbij. Je kunt klagen, maar je moet je ook altijd afvragen wat je zelf kunt doen om iets beter te maken. Als je de procedures volgt, gaat het goed.
Het dieptepunt hier was het overlijden van Kees Bossers en Wim Kuus. Twee dierbare collega’s. Echt mensen met gevoel. Hun deur stond altijd open. We konden een conflict hebben, maar een uur daarna zochten we samen naar de oplossing.’
Wat wilde je vroeger worden?
‘Politieagent, maar na die paperclip ging dat niet. Profvoetballer kon ook niet meer. Goede ogen zijn belangrijk in veel beroepen. Ik had als agent graag de wereld willen redden. Maar als zo’n crimineeltje van rechts komt, zie ik hem niet aankomen, haha.
Mijn dochter Gaby, is 27, die werkt met baby’s van 26 weken op de afdeling neonatologie. Zij is mijn prinses. We gaan nog steeds ieder jaar op vakantie. Ze heeft een partner, maar die mag niet mee, haha.
Zeg, ik dacht dat wij het over veiligheid zouden gaan hebben?’
Wat wil je kwijt over veiligheid?
‘Nou, er wordt hier niet vaker gejat dan elders, zoals in de wandelgangen wordt beweerd. Eén laptop worden er ineens zes. HU-gebouwen zijn openbaar, niet iedereen komt voor onderwijszaken. En aan de buitenkant zie je het verschil niet tussen pluis en niet-pluis. Ik zeg altijd: de gelegenheid maakt de dief. Als jij naar de wc gaat en je laptop op de gang laat liggen, is -ie weg. Dat is logisch, toch? Je kunt klagen. Maar stel beter de vraag: “Wat kan ik zelf doen om de wereld iets mooier te maken?”‘