Columns

Je proeft ze bijna niet, maar ze zijn er wel degelijk

Marijke Kolk is docent bij de opleiding Journalistiek. Ze schrijft iedere veertien dagen columns voor Trajectum. Deze keer realiseert ze zich dat ze helemaal geen zwarte vrouwen kent.

Het is vrijdagmiddag en ik ontvang een mail van een van mijn opdrachtgevers. Of ik met spoed twee zwarte/gekleurde vrouwen wil interviewen over hoe zij racisme tegenkomen in hun dagelijks leven. Dat wil ik wel, want het onderwerp heeft mijn belangstelling én mijn hart.

De vraag confronteert me al snel met het feit dat ik helemaal geen zwarte vrouwen ken. Ik leef in een witte bubbel. Gelukkig schiet mij de bijzondere, streetwise, enthousiaste én donkere eerstejaars studente Larisa te binnen, die na het eerste jaar stopte met haar studie, maar met wie ik nog wel bevriend ben op Facebook. Ik stuur haar een berichtje met de vraag of zij iemand kent die hier over wil praten. Nog dezelfde avond krijg ik een bericht terug: ‘Je moet Apolonia hebben, hier zijn haar gegevens.’

Twee dagen later zit ik bij Apolonia in haar huiskamer, hartje Rotterdam. Ze stopt niet met praten. Over hoe ze op haar tiende in Nederland aankwam, over hoe zij Zwarte Piet als kind helemaal niet zag als een onderdrukt iemand, over hoe zij later, in haar werk, wel werd geconfronteerd met racisme. Over hoe juist door die ervaringen ook Zwarte Piet niet meer ‘houdbaar’ is.

Als we het over de dood van George Floyd hebben, raakt ze ineens heel geëmotioneerd. Ze zegt: ‘Wat in Amerika is gebeurd, raakt me tot in mijn kern. Dat machtsvertoon! Op de school van mijn kleinzoon is er over gesproken en op televisie had hij al de beelden gezien. Hij kwam naar huis en zei: ‘Oma, die man hè, die heeft dezelfde kleur als jij. Straks word jij ook kapotgemaakt.’

Dan moet ze huilen. Ze zegt: ‘Dat hij zich realiseert dat er mensen op deze aarde zijn die niet van hem en zijn oma houden omdat we zwart zijn. Dat is toch erg.’ Ik knik en veeg mijn tranen snel weg met de mouw van mijn truitje.

De tweede vrouw is een vriendin van een vriendin, een licht getinte vrouw van Surinaamse afkomst. Ik spreek haar de volgende dag. Ze vertelt dat ze veel heeft gereisd en zegt: ‘Op die reizen heb ik nooit wat gemerkt van racisme, behalve dan een keer op het vliegveld in Italië, waar ik werd aangehouden. De douanier ging in al mijn spullen kijken. Ik vroeg waar hij naar op zoek was. Naar drugs, zei hij. Ik keek hem aan en zei: ‘Is het drugs of is het dit?’ en wees naar mijn huid. Hij zei: ‘No, you’re almost white.’ Dan weet je dat het daar dus eigenlijk wel om gaat. Dat wit zijn betekent dat je tot een betere klasse zou behoren, zo kwam dat over.’

De gesprekken bevestigen wat ik eerder al dacht: racisme ligt niet aan de oppervlakte, maar is als de bubbels in een glas Perrier. Je proeft ze bijna niet, maar ze zijn er wel degelijk.

‘Hoe was het interview met Apolonia?’ vraagt Larisa me via Messenger. ‘Wat een leuke vrouw!’ reageer ik. We praten samen nog over beeldvorming en representatie van zwarte vrouwen in de media. Dat er geen sprake is van een evenredige representatie van mensen met een migratieachtergrond ten opzichte van witte mensen. Dat uit onderzoek bovendien blijkt dat zwarte/gekleurde mensen in 46 procent van de gevallen als ‘gewone burger’ in beeld komen, op televisie. In 24 procent van de gevallen komen zij als deskundige in beeld. Bij witte personen is dit min of meer andersom; 45 procent komt als deskundige in beeld en 31 procent als ‘gewone burger’.

We hebben het over de School voor Journalistiek, dat het ook best een ‘witte school’ is.
‘Wat vind jij daarvan?’ vraag ik haar. ‘
Ik heb me nergens zo alleen gevoeld als daar’, antwoordt ze.
Daar ben ik nog lang stil van.

Wordt vervolgd