De miljoenen die vrijkwamen omdat studenten hun basisbeurs hebben ingeleverd zijn goeddeels verdampt, blijkt uit ons onderzoek. Hoe is dit te voorkomen in de toekomst? Vier ervaringsdeskundigen uit het hoger onderwijs debatteren over vijf stellingen. ‘Een minister die beter onderwijs belooft, moet je met scepsis benaderen.’
Door Altan Erdogan & Henk Strikkers
De vier experts zijn:
- Toezichthouder Pim Breebaart, ex-bestuurder, ex-toezichthouder en ex-voorzitter van de Vereniging van Toezichthouders van Hogescholen
- Docent Jeroen Janssen is universitair hoofddocent onderwijswetenschappen aan de Universiteit Utrecht
- Lector Ellen Klatter is lector studiesucces aan de Hogeschool Rotterdam
- Student Alex Tess Rutten, studeert Cultural Analysis aan de UvA, voormalig voorzitter van de Landelijke Studentenvakbond en ex-studentenraadslid op de UvA.
Voor iedereen op universiteiten en hogescholen is het al ruim een jaar niet anders: gesprekken, discussies en presentaties vinden online plaats. Ook student Alex Tess Rutten, lector Ellen Klatter, toezichthouder Pim Breebaart en Jeroen Janssen ontmoeten elkaar op een beeldscherm, via Zoom.
Aan de hand van de resultaten van ons journalistieke onderzoek debatteren ze over politieke beloftes, de basisbeursmiljoenen, hoe je onderwijskwaliteit kunt meten en de rol van de medezeggenschap in het hoger onderwijs. We leggen ze eerst een stelling over de politiek voor.
1. Het kabinet Rutte-II had nooit mogen beloven dat studenten beter onderwijs zouden krijgen in ruil voor het opofferen van hun basisbeurs
Ellen Klatter: ‘Intuïtief vind ik dat een minister dit juist móét beloven, maar in de praktijk hebben hogescholen en universiteiten heel veel eigen zeggenschap. Daarom kun je als overheid weinig garanderen.
Wat ik op veel hogescholen merk, is dat er mooie voornemens zijn over onderwijskwaliteit, maar dat men niet onderzoekt waar de bottleneck zit. Ik zou willen dat de overheid meer inzet op de onderzoekende houding van docenten en managers en op krachtig onderwijskundig leiderschap. Veel directeuren zijn bezig met managen by spreadsheet, en niet op inhoud. Welke visie ontwikkelen we? En hoe gaan we daar naartoe? Fascinerend hoe weinig kennis daarover bestaat.’
Pim Breebaart: ‘Wat de minister ook roept over onderwijskwaliteit: uiteindelijk heeft ze daar ontzettend weinig over te zeggen. Besturen in het hoger onderwijs zijn behoorlijk autonoom in hoe ze onderwijs geven, dat is sinds 1993 vastgelegd in de WHW (De Wet op het Hoger Onderwijs en Wetenschappelijk Onderzoek, die de inrichting van universiteiten en hogescholen regelt -red.). Een minister die beter hoger onderwijs belooft moet je met scepsis bekijken.
Dat onderhandelingsproces in 2015 was heel raar: de minister onderhandelde over de hoofden van de instellingen heen met de studenten. En de Vereniging van Universiteiten en de Vereniging Hogescholen, die ook hun handtekening zetten, hebben geen doorzettingsmacht. De beslissingsmacht over de onderwijskwaliteit ligt in de handen van afzonderlijke besturen, maar die zaten niet aan tafel.
Als je het afpelt, dan kan een docententeam, met betrokken studenten van een opleiding, het meest zeggen over de kwaliteit van een opleiding. Zeker niet de minister of de Tweede Kamer.’
Jeroen Janssen: ‘Ik ben het ook eens met de stelling, al wordt op sommige plekken echt goed nagedacht over wat er met dat geld moet gebeuren. Maar op landelijk niveau kun je zo’n belofte niet doen. Bovendien was het in de eerste jaren echt een druppel op een gloeiende plaat. Inmiddels is het een substantieel bedrag en zie je dat we kunnen investeren in het aannemen van personeel. Ik ben wel benieuwd wat het op de langere termijn betekent voor de kwaliteit van het onderwijs. Hoe laat je zien dat de onderwijskwaliteit is verbeterd? Het wordt al heel snel in allerlei spreadsheets gestopt, ik word daar heel ongelukkig van.’
‘Je krijgt de vraag terug: “Zijn jullie tegen meer geld naar onderwijskwaliteit?” Nee, natuurlijk niet, dat zijn twee losse dingen’
Alex Tess Rutten: ‘Wat ik heel kwalijk vind, is dat minister Bussemaker door die belofte twee dingen aan elkaar heeft gekoppeld, namelijk onderwijskwaliteit en de discussie over de studiefinanciering. Dat merken we nog steeds. We hebben het afgelopen jaar met de LSVb geageerd tegen het leenstelsel, en dan krijg je de vraag terug: “Zijn jullie tegen meer geld naar onderwijskwaliteit?” Nee, natuurlijk niet. Dat zijn twee losse dingen. Dat is op een rare manier gekoppeld en dan kun je niet meer zuiver over één van beide onderwerpen discussiëren. Politiek gezien is het slim gedaan, maar voor een zuivere discussie moet je ze uit elkaar halen.’
Breebaart: ‘Er wordt te weinig onderzoek gedaan naar de effectiviteit van allerlei onderwijsbeleid. In de jaren negentig hebben hogescholen bijvoorbeeld studieloopbaanbegeleiding in hun curricula opgenomen. Ik hoor weinig studenten zeggen: daar heb ik veel van geleerd. Toch bleef die manier van werken overeind. Het is een voorbeeld hoe instellingen zich ergens aan vast kunnen klampen, in plaats van gedegen onderzoek te doen naar de vraag of iets effectief is of dat het anders kan.’
Klatter: ‘Volgens mij moet je kwaliteit zoeken in wat het primaire proces heet: in de klas of collegezaal. Stel een doel, bedenk hoe je ernaartoe werkt en kijk achteraf of je dat doel hebt bereikt. In de les of in een college kan dat. Maar als we dat op een iets hoger niveau willen vaststellen, bijvoorbeeld binnen een instituut of binnen een faculteit, dan gebeurt dat ineens niet meer.’
2. Het is niet eerlijk geweest om studenten zo’n zware rol te geven bij de besteding van de basisbeursmiljoenen
Rutten: ‘Studenten zijn ervaringsdeskundigen, dus je moet ze erbij betrekken. Daarom hebben de studentenbonden daar ook voor gepleit.
Tegelijkertijd hebben studenten qua kennis en tijd een grote achterstand op besturen.
Helaas is sinds het leenstelsel de kwaliteit van de medezeggenschap achteruitgegaan. Ik geef nu trainingen aan studentenraden en je ziet het minder worden. Het is een uitzondering geworden dat studenten er echt een jaar de tijd voor nemen, en geen of minder vakken volgen. Bovendien zitten studenten door het leenstelsel nauwelijks nog meerdere jaren in de medezeggenschap.’
‘Toen ik zelf in het eerste jaar in een facultaire raad zat, had ik geen idee wat er gebeurde. De Nationale Jeugdraad heeft vorig jaar een onderzoek gedaan waaruit blijkt dat 86 procent van de student-bestuurders in Nederland zegt dat alleen te kunnen doen omdat ze financieel gesteund worden door hun ouders. Dat maakt de samenstelling van de raden ook nog eens eenzijdig.’
‘Dan heb je ook nog de bezuinigingen op het hoger onderwijs. Heeft het effect als je rechtsom een project met blended learning opzet, terwijl je linksom grotere werkgroepen maakt doordat je basisfinanciering achteruitgaat? En kun je als student zulke zaken doorzien?’
Janssen: ‘Ik begrijp dat Alex zegt dat het op een centraal niveau ingewikkeld is om mee te praten. Bij ons zijn opleidingscommissies lokaal georganiseerd, die zitten heel dicht bij de opleiding. Daar hebben studenten goed met ons mee kunnen denken waar het geld naartoe ging. Dat moest ook; het geld kwam bij hen vandaan.’
‘Studenten zitten in een rare rol. En een leuk gesprek hebben, betekent niet per se dat je een sterke medezeggenschap hebt’
Klatter: ‘De medezeggenschapsraad is bij ons in Rotterdam goed betrokken. Zo is er een oploop gemaakt onder de noemer “Wat te doen met 26 miljoen?”. Daar zijn veel studenten op af gekomen. Wat wel lastig is: studenten kunnen vaak goed beoordelen en benoemen wat er niet goed gaat, maar of het proces van onderwijs geven verantwoord is, daar hebben ze niet zo veel kijk op. Het zijn natuurlijk geen onderwijskundigen.’
Breebaart: ‘Bij alle 53 instellingen die door NVAO-panels zijn bezocht, hebben studenten gezegd dat ze voldoende betrokken zijn bij de plannen. Via discussies in raden, maar bijvoorbeeld ook door bijeenkomsten op hogescholen waar iedereen kon meepraten. In 2018 zeiden veel bestuurders dat ze dit het lastigste onderdeel van de landelijke afspraken vonden, maar in de praktijk hebben NVAO-panels niet gemerkt dat studenten zijn weggedrukt.’
Rutten: ‘Nou, mijn ervaring als student in NVAO-panels is dat het ongelooflijk moeilijk is om in zo’n gesprek in te schatten hoe de betrokkenheid van studenten écht was. Ik ben kritisch en niet op mijn mondje gevallen, maar ik zou als er een panel langskomt ook positief zijn over een plan waar ik samen met het bestuur aan had gewerkt. Je wil ook dat geld voor je instelling binnenhalen. Studenten zitten in een rare rol. En een leuk gesprek hebben, betekent niet per se dat je een sterke medezeggenschap hebt of dat het goed is gegaan.’
‘Door mijn baan als trainer van medezeggenschapsraden kom ik op allerlei universiteiten en hogescholen, van opleidingscommissie tot centrale raad. En ik hoor dat bestuurders weglopen met de kwaliteit van hun medezeggenschap, terwijl ik weet dat die niet zo goed is. Dan blijken er heel basale randvoorwaarden over informatierecht, instemmingsverzoeken en termijnen niet op orde te zijn. Dan kun je een leuk gesprek hebben, maar dan blijft het daarbij.’
3. Het maken en beoordelen van kwaliteitsplannen heeft geleid tot een overbodig circus dat geen enkele garantie geeft op beter onderwijs
Janssen: ‘Het is wel al snel een bureaucratisch monster, is mijn ervaring. Dan gaat het over hoeveel docenten je hebt aangesteld of over professionalisering en hoeveel cursussen er zijn gevolgd.
Je kunt er allerlei parameters aan hangen. Het leidt vaak af van het primaire proces.’
‘We hebben nog steeds een beetje buikpijn van de vorige keer dat we dit soort afspraken moesten maken (de zogeheten prestatieafspraken, red.) We moesten echt tot achter de komma nauwkeurig aangeven hoeveel onderwijs we hadden gegeven en hoe dat eruit zag, een nachtmerrie. Dat heeft tijd, energie en frustratie gekost. Er is, in ieder geval bij universiteiten, veel weerstand tegen dit soort processen. Ik weet ook niet hoeveel zinnigs het heeft opgeleverd uiteindelijk voor de kwaliteit van onderwijs.’
Klatter: ‘Ik denk dat het goed is dat er een soort keurmerk is van panels met deskundigen. Dat dwingt je ook om dingen op te schrijven en erover na te denken. Maar ik kan me voorstellen dat je het zo hebt ervaren, Jeroen. Bij onze hogeschool is ons eerste rapport met plannen afgekeurd. Het blijft… ja. Het blijft toch heel veel procestaal, en dan is de vraag: waarom doen we dit zo?’
‘Neem het aannemen van extra docenten. Natuurlijk wil je die binnenhalen, maar wat gebeurt er intussen met de docenten die er al zijn? Worden zij geschoold waardoor de kwaliteit van het onderwijs echt beter wordt, of worden die aangevuld door allerlei zij-instromers die eigenlijk geen docent zijn? Leidt dat tot de verbetering die je wil?’
Pim Breebaart en Alex Tess Rutten hebben beide zitting in de NVAO-panels die momenteel de kwaliteitsafspraken moeten controleren. Hoe kunnen zij daadwerkelijk controleren of de kwaliteit van onderwijs is verbeterd?
Breebaart: ‘Wat Jeroen en Ellen zeggen is herkenbaar. Er zit ongetwijfeld bureaucratie bij, dat kan ook bijna niet anders. Vergeet ook niet dat de minister, de Kamer en de instellingen ook spreken in procestaal. Als bezoekend NVAO-panel is het dan lastig om te controleren of de kwaliteit van het onderwijs echt wordt verbeterd.’
‘Daarnaast: de communicatie in 2018 was niet optimaal. De VSNU en de Vereniging Hogescholen hadden genoeg van de prestatieafspraken, en zeiden publiekelijk: dat nooit meer. Begrijpelijk. Daardoor werd de minister gedwongen om iets anders doen en werd er gekozen voor de panels van de NVAO.
‘Ik heb ervaren dat de NVAO en zijn panels de landelijke afspraken zo integer mogelijk hebben uitgevoerd. Maar ik geef direct toe: pas halverwege 2019, toen bleek dat het plan van menige hogeschool met een “voldoet-niet” werd beoordeeld, heeft de NVAO een brief geschreven om beter uit te leggen wat er van de instellingen werd verwacht. Dat had eerder moeten gebeuren.’
‘We trekken alles uit de kast en dan krijgen we uiteindelijk geen cent extra’
Rutten: ‘Ook ik had veel moeite met die stukken vol procestaal. Ik heb vooral kleinere hogescholen gecontroleerd. Dan heb je het over tweeduizend studenten of minder. Dat is wel scheef: de UvA, met 39 duizend studenten, moet door dezelfde hoepels springen als een hogeschool met 1,5 fte aan beleidsmedewerkers. Dat was pijnlijk om te zien. Overigens zijn echt niet alleen de plannen van de kleine hogescholen afgekeurd.
‘Sommige instellingen kregen geld via de kwaliteitsafspraken en hoorden tegelijkertijd van de minister dat ze geld moeten inleveren vanwege het rapport van de commissie-Van Rijn. Welk gesprek heb je daar dan als panel? Daar was heel veel ongemak over: we trekken alles uit de kast, en dan krijgen we uiteindelijk geen cent extra.’
4. Al het basisbeursgeld had naar het aanstellen van extra docenten moeten gaan
Klatter: ‘Nee. Omdat je eerst een goede probleemanalyse moet maken over het huidige onderwijs. Daar kunnen enorme slagen worden gemaakt. Curriculumverbetering, en het beleid rond toetsen kan veel beter. Er kan nog veel gebeuren om de kwaliteit van het huidige docentenkorps te verbeteren. Een hele groep nieuwe docenten erbij vraagt ook weer heel veel scholingscapaciteit, en die scholing is nu nog niet eens optimaal. Terug naar de basis dus, zou ik zeggen.’
Janssen: ‘Als je mij vraagt of ik meer docenten wil, zeg ik uiteraard ja. Toch ben ik het niet eens met de stelling. Natuurlijk heeft het tekort aan geld bij universiteiten geleid tot overwerkte docenten, maar er is veel meer aan de hand. Ellen heeft gelijk: we moeten echt iets doen aan de professionalisering van de nieuwe en zittende docenten, daar valt veel winst te behalen, net als bij het verbeteren van het curriculum.’
Breebaart: ‘Ook ik zeg absoluut nee. Zeker bij hogescholen zijn een soms gebrekkige voorkennis, tekortschietende studievaardigheden en een geringe focus van studenten op hun studie een groter probleem dan het aantal docenten.
Veel studenten uit gezinnen met een lager inkomen blijven thuis wonen, voelen vaak huiselijke plichten en hebben soms twee of drie baantjes tegelijk. Dat bemoeilijkt de sociale integratie in de hogeschool, en het belemmert de studievoortgang. Heel veel onderwijskwaliteit wordt tenietgedaan door de financiële situatie van die groep studenten. Doodzonde. Dat is nóg erger tijdens de huidige corona-pandemie.’
Rutten: ‘Ik had graag ja willen zeggen op deze stelling. Want ik vraag me ook af in hoeverre al het geld dat bij grote universiteiten en hogescholen naar centraal beleid gaat, tot effectieve resultaten leidt op de werkvloer. Het onderwijs is de laatste jaren steeds verder afgepeld.
‘Het helpt inderdaad niet als je docenten blindelings twee uur extra geeft. Toch zie je bijvoorbeeld aan de resultaten van scripties, dat het halveren van het aantal contacturen het er niet beter op heeft gemaakt. Je hebt echt ruimte in je hoofd nodig om je te ontwikkelen als docent, en om te kunnen reflecteren. Als ik naar mijn eigen docenten kijk, hebben ze dat niet; dat is puur overleven.’
Klatter: ‘De werkdruk is inderdaad heel hoog. Bij ons is bij wijze van experiment een opleiding helemaal opnieuw begonnen, waarin docenten het voortouw namen. Zij vertelden hun managers wat ze het beste konden doen, en wisten dat te verantwoorden. Uiteindelijk maakten ze meer uren, voor zichzelf en voor de studenten, maar ervoeren ze minder werkdruk, en was de werktevredenheid hoger.’
5. Het afschaffen van de basisbeurs was niet nodig als de studentengroei op tijd een halt werd toegeroepen.
Rutten: ‘Ik weet niet of dat zo is. We hebben nog steeds best een toegankelijk onderwijsstelsel, maar er komt steeds meer druk op te staan.
Een investering in onderwijs is bij de doorrekening van verkiezingsprogramma’s een min, terwijl iedereen weet dat het op de lange termijn een plus oplevert. Daar zit een groter probleem.’
Janssen: ‘Binnen onze universiteit zijn wij een van de weinige opleidingen die redelijk constant blijven. De groei van studentenaantallen levert inderdaad druk op. Voor ons is de toegankelijkheid voor iedereen belangrijk, en als je deze stelling volgt, komt dat onder druk te staan. Die kant moeten we niet op. Ik vind inderdaad dat de overheid op alle gebieden en niveaus nalaat om voldoende te investeren in onderwijs.’
Breebaart: ‘Ik zie niet zoveel bewijs voor de relatie tussen het al dan niet bestaan van de basisbeurs, en de groei van het hoger onderwijs. De groei van het aantal studenten heeft veel meer met demografische en maatschappelijke ontwikkelingen te maken. Heel veel jongeren willen koste wat het kost naar het hoger onderwijs. Er is maar een beperkte relatie met studiefinanciering.’
Klatter: ‘Wij hadden als hogeschool in 2015 35.000 studenten en in 2019 bijna 40.000. We hebben navenant meer geld nodig. Ik vind het ook schrijnend dat Nederland internationaal best laag scoort met investeringen in hoger onderwijs en onderzoek. Wonderlijk: we hebben het thema “Nederland kenniseconomie” heel hoog in het vaandel, maar we investeren niet veel. Iedereen wordt uitgeperst om nóg efficiënter en nóg effectiever te werken. Gras gaat niet sneller groeien als je er harder aan trekt, maar als je het de juiste voeding geeft. Dat geldt voor studenten, maar ook voor docenten en wetenschappers.’
Janssen: ‘Als je de onderwijspolitiek een beetje volgt, word je verdrietig van de kwaliteit, de spelletjes die er worden gespeeld en het gebrek aan continuïteit en visie. Dat zie je bij de studentengroei weer gebeuren. We zijn bezig met het uitwerken van allerlei plannen, en de kans is best groot dat we daar over een tijdje weer mee kunnen stoppen. Die ad hoc-politiek is deerniswekkend, en voor de mensen in het onderwijs erg demotiverend.’
Breebaart: ‘Het is natuurlijk van de gekke. De NVAO is bijna klaar met de beoordeling van de kwaliteitsafspraken van iedere instelling en we weten al dat er na de verkiezingen waarschijnlijk een grote meerderheid in de Kamer zal zijn voor de herinvoering van een basisbeurs. Maar omdat er geen eenduidig doel voor die basisbeurs wordt geformuleerd, gaat het nu gegarandeerd weer mis, voorspel ik.’
Rutten: ‘Je ziet dat kwetsbare studenten uit lagere sociaaleconomische groepen onevenredig veel last van hebben van het leenstelsel. Op hogescholen werkt een groot deel van de studenten meer dan eigenlijk mogelijk is als je fulltime studeert. Steeds meer jongeren hebben een moeizame start van hun leven, óók door de woningmarkt en de flexibele arbeidsmarkt. Tel daar nu de coronacrisis bij op. Daar ligt een heel grote uitdaging waar onderwijs en politiek een belangrijke rol in kunnen spelen.’
Met medewerking van Yvonne van de Meent en Laura ter Steege.
Dit verhaal is het achtste en laatste deel van een serie die mede mogelijk is gemaakt door het Stimuleringsfonds voor de Journalistiek en verschillende redacties bij hogescholen en universiteiten in Nederland, waaronder Trajectum.