Het moet snel duidelijk worden of de nieuwe manier van opleidingen keuren inderdaad tijd en geld scheelt. In de tussentijd geeft de Tweede Kamer alvast groen licht voor de aangepaste ‘wet op de accreditatie’.
Universiteiten en hogescholen kunnen hun opleidingen vanaf 2011 eenvoudiger en sneller laten goedkeuren, als ze hun onderwijsbeleid en algemene voorzieningen op orde hebben. Op papier klinkt dat goed. Of het ook in de praktijk prettig uitpakt, moet binnen twee jaar duidelijk worden. Dan laat de staatssecretaris de nieuwe wet op de accreditatie evalueren.
Vorige week dinsdag was al duidelijk dat een ruime politieke meerderheid in de Tweede Kamer zou instemmen met de gewijzigde accreditatiewet. Demissionair OCW-staatssecretaris Van Bijsterveldt trok donderdag in de tweede helft van het debat de laatste twijfelaars over de streep met de snelle evaluatie van het accreditatiestelsel-nieuwe-stijl. Aanvankelijk zou pas na vier jaar een bezinning volgen.
Ook stuurde ze de Kamer nog extra informatie (pdf) over de criteria waarmee een opleiding als onvoldoende, voldoende, goed of uitstekend wordt beoordeeld. Daarmee reageerde ze op de kritiek van onder anderen haar partijgenoot Jan Jacob van Dijk. Die vond het ‘wringen’ dat hij zijn goedkeuring zou moeten geven aan een accreditatiewet met een vierpuntsschaal, terwijl hem nog niet duidelijk is of accreditatieorganisatie NVAO het onderscheid tussen voldoende, goed en uitstekend wel consistent zal kunnen maken.
Zou de NVAO wel overeind blijven in bezwaar- en beroepszaken? Immers, ook de deskundigenpanels die de opleidingen in het oude accreditatiestelsel beoordeelden, leken verschillende normen te gebruiken. Maar in haar brief meldt de staatssecretaris dat de NVAO goed uit de voeten zegt te kunnen met de vierpuntsschaal en daar al goede ervaringen mee heeft opgedaan. Van Dijk vertrouwt er nu maar op dat dit ook werkelijk zo is.
Verder pleitte het in december benoemde VVD-kamerlid Mark Harbers er vorige week voor om de instellingstoetsverplicht te stellen voor alle bekostigde universiteiten en hogescholen. Waarom zouden zij er voor mogen kiezen om geen instellingstoets te doen en hun opleidingen ‘verzwaard’ te laten accrediteren, als dat laatste omslachtiger en duurder is?
Maar de staatssecretaris – en met haar alle overige politieke partijen – wil vooral de kleine hogescholen met maar één opleiding – pabo’s bijvoorbeeld – niet dwingen om dubbel werk te doen: een instellingstoets én een opleidingsaccreditatie. Ze geeft hun liever de keuzevrijheid en was ‘flabbergasted’ dat uitgerekend de VVD daartoe niet bereid was.
Geen enkele steun kreeg Harbers in zijn kritiek op de ‘gehandicaptentoets’ in de nieuwe accreditatiewet. De toegankelijkheid en studeerbaarheid van het hoger onderwijs is nog altijd onvoldoende voor mensen met een functiegebrek. Hij vindt het een schijnoplossing om instellingen en opleidingen daar via de accreditatie op te gaan afrekenen en bepleit een nieuw plan van aanpak, waarin ook de financiering wordt geregeld.
Maar de staatssecretaris ziet daar niets in. ‘Zo’n plan hebben we in 1995 al eens gekregen. Het gaat erom dat de instellingen nu eens doen wat ze toezeggen. De accreditatie kan ze net dat benodigde duwtje in de rug geven.’