In onze interviewserie met lectoren deel 10: filosoof Nico de Vos is dragend lector Participatie en Stedelijke Ontwikkeling. Zijn lectoraat onderzoekt de maatschappelijke impact van sport, kunst en gemeenschappen (community development). ‘Participatie moet niet alleen gericht zijn op de kwetsbare mensen in de samenleving.’
U bent filosoof. Is dat een pre voor een lector?
‘Voor mij wel. Ik zie het als een leefwijze, een vorm van ‘doendenken’. Hoe ik denk, moet blijken uit mijn handelen. Ik kom niet te veel met ingewikkelde filosofische denkbeelden. Die weef ik door de verhalen heen of ik wijd er af en toe een enkele zin aan. Ik verzorg ook graag onderwijs en begeleid groepen docenten of studenten.’
Ik zag een waslijst aan voordrachten op uw HU-pagina.
‘Ik sta met mijn onderzoek liever niet op afstand, ik wil midden in praktijk en onderwijs staan. Daar heb ik ook afspraken met instituten over gemaakt. Ik geef inspiratiecolleges en begeleid bij het doen van onderzoek in het onderwijs.’
U bent dragend lector, dus verantwoordelijk voor al het onderzoek binnen het lectoraat. Met wat voor onderzoek houdt u uzelf voornamelijk bezig?
‘Bij mijn aanstelling is er een onderzoekslijn bijgekomen: de maatschappelijke impact van kunst en creativiteit in het sociale domein. Ik vind dat ik er daarom ook mijn nek voor moet uitsteken. In de praktijk en het onderwijs van het sociaal domein werd al veel gewerkt met kunst, cultuur en creativiteit. Het was alleen nog niet belegd in onderzoek aan de HU. In juni komen we met een onderwijsboek: ‘Arts-Based Research voor het sociaal domein. Op kunst gebaseerd praktijkgericht onderzoek’. Daarin geven we de eerste voorbeelden van deze nieuwe vorm van onderzoek in het sociaal domein.’
Wat is die nieuwe vorm dan?
‘Traditioneel gaat het bij kwalitatief-empirisch onderzoek zo: je interviewt en/of observeert en daarna schrijf je de bevindingen uit. Op kunst gebaseerd onderzoek betekent dat je ook allerlei kunstvormen inzet in het onderzoeksproces. Dat je bijvoorbeeld kinderen laat tekenen als vorm van dataverzameling. Mooi voorbeeld: samen met collega’s van het lectoraat Werken in Justitieel Kader hebben we het onderzoek ‘Criminal Minded’ verricht. Dat ging over jongeren die in aanraking waren geweest met justitie. Om aan te sluiten bij hun belevingswereld, konden zij hun verhaal ook rappen. Dat werkte goed. Ook het rapporteren kan anders dan met alleen een rapport dat soms gewoon in een la verdwijnt. Met bijvoorbeeld een documentaire breng je meer in beweging bij het publiek of de mensen over wie het gaat. Het is een belangrijke stap om dit ingebed te krijgen in het hoger beroepsonderwijs.’
Bij welk onderzoek had u het gevoel: nu hebben we echt impact gehad?
‘Dat was bijvoorbeeld het geval bij een onderzoek voor de gemeente Utrecht naar het fenomeen buurtsportclubs. Dat zijn voorzieningen die tussen school, wijk en sportvereniging in functioneren. Gericht op kinderen die minder gelegenheid hebben om te participeren. Het was een relatief kleine opdracht met grote impact. Het lectoraat was betrokken, studenten van de minor Sport en Samenleving namen deel, net als organisaties en professionals uit de praktijk, zoals buurtsportcoaches en brede schoolcoördinatoren. Alle aanbevelingen zijn overgenomen bij de doorontwikkeling van de buurtsportclubs en er komt hoogstwaarschijnlijk een vervolg. Dan ben ik blij. Ik wil niet van project naar project hollen. We proberen langere lijnen te maken en in de haarvaten van de stedelijke regio Utrecht te zitten.’
Waarom maakt dit voorbeeld u zo enthousiast?
‘Omdat je dan daadwerkelijk van betekenis bent. Kijk, onderwijsinnovatie is ingewikkeld, maar dat lukt op zich nog wel, we doen het goed aan de HU. Kennisontwikkeling vanuit onderzoek loopt ook goed, dat blijkt ook uit de recente visitatie van onze kenniscentra. Maar de echte vraagstukken liggen in de praktijk. Samen die praktijk ontwikkelen, met professionals, overheden, onderwijs en onderzoek; dat is wat écht ingewikkeld is. Mij interesseert het of we dingen echt voor elkaar krijgen.’
Wat maakt het ingewikkeld?
‘Heel veel. Samenwerking tussen allerlei professies is ingewikkeld. Of dat een heleboel mensen helemaal niet bereikt worden. Dat je sport of cultuur organiseert met elkaar en er dan de ‘usual suspects’ op afkomen. Terwijl je cultuur voor iedereen wilt. Ook ingewikkeld is de relatieve vluchtigheid van overheidsbeleid, omdat dat afhangt van wisselende politieke verhoudingen.’
Een ander onderzoek van zijn lectoraat richt zich op wijkcultuurhuizen in Utrecht. Ook hier gaat het om het betrekken van mensen, maar dan door cultuurparticipatie en de bevordering daarvan. De ‘nuldelijn’ van de samenleving, zo noemt De Vos het gebied waarin zijn lectoraat onderzoek doet. Ook wel genaamd: de sociale basis-infrastructuur. Het gaat niet zozeer om de zorg voor mensen, maar veel meer over het activeren en verbinden van mensen. Ontmoeten en preventie zijn daarbij leidend.
Hoe is het gesteld met de ‘nuldelijn’ in Utrecht?
‘Er is veel winst te boeken bij iedereen. Je zou zeggen: je gaat naar de wijken waar sport- of cultuurparticipatie beperkt is. Waar mensen in de wijk de buurtsportclub of het wijkcultuurhuis niet weten te vinden. Maar ik denk dat participatie iets van iedereen is. Je kunt daar niet alleen van een afstandje iets over roepen. Als ik naar mezelf kijk: ik vertoef ook in mijn eigen gegoede circuits. Participatie moet dus niet alleen gericht zijn op kwetsbare mensen. Het is vóór alles een samenlevingsvraagstuk. Daarom ben ik ook geïnteresseerd in het zoeken naar andere vormen van samenleven.’
Om duidelijk te maken wat hij bedoelt, grijpt De Vos naar de filosofie. We leven in een geïndividualiseerde samenleving, waar relaties slechts optelsommen zijn van individuen. De Vos draait dat liever om. Verbondenheid en relaties vormen de basis van het bestaan, daarom zoekt de samenleving naar andere manieren van samenleven.
Wat voor manieren?
‘Dat kunnen de simpele bekende voorbeelden zijn: even de boodschappen voor je buurvrouw doen in plaats van naar je werk sjezen. Bij elkaar op bezoek gaan. En als aanhanger van een bepaald geloof naar het gebedshuis van een andere religie gaan. Auto’s delen, gemengde woonvormen, noem maar op. Dat mensen zoeken naar nieuwe vormen van gemeenschappelijkheid.’
Wat houdt ons tegen?
‘Een verkeerd paradigma. We zijn gepokt en gemazeld in onze westerse manier van denken en doen. Het maakt dat we als individuen vaak in een ratrace van opbrengstgericht leven en werken zitten. Er zijn echt wel veel verbindingen, maar we moeten een beetje gemeenschapszin nieuwe stijl ontwikkelen. En daar raak je het hart van ons lectoraat.’
Wat zou u tegen dat licht nog willen onderzoeken?
‘Zoveel. Wat ik zei: ik wil de onderzoeken naar buurtsportclubs en wijkcultuurhuizen verder ontwikkelen. Maar denk ook aan community development bij welzijnsorganisaties of scholen die midden in de samenleving willen staan. Zo werken we in Hilversum nauw samen met welzijnsorganisatie Versa Welzijn. Daar zijn opbouwwerkers in dienst genomen die zich nadrukkelijk bezighouden met community development, wat ook één van onze onderzoekslijnen is. Het zou heel mooi zijn als we daar een meerjarig onderzoek aan kunnen verbinden. Dan draag je als lectoraat echt bij aan participatie in de praktijk.’
Over Nico de Vos
Nico de Vos is filosoof en lector Participatie en Stedelijke Ontwikkeling bij het Kenniscentrum Sociale Innovatie van de Hogeschool Utrecht. Hij is gepromoveerd in filosofie en danskunst, gericht op lichamelijke verbondenheid. Eerder studeerde hij lichamelijke opvoeding en bewegingswetenschappen, later ook filosofie met als specialisatie kunst- en cultuurfilosofie.
De Vos werkte onder meer als directeur HRM en als kerndocent filosofie en tijdelijk hoofd van de master kunsteducatie bij ArtEZ hogeschool voor de kunsten. Sinds 2005 werkt hij aan de HU als docent en onderwijsinnovator bij pedagogiek en social work, vanaf medio 2016 als lector.