Achtergrond

Leernetwerken tegen lerarentekort? Stap terug bij Instituut Archimedes

Instituut Archimedes. Foto: Kees Rutten

Studenten van lerarenopleidingen beter ‘laten landen’ in het onderwijs: dat is het idee achter de Leernetwerken op Scholen. Uiterst belangrijk in deze tijden van lerarentekort, maar werken ze ook?

Vanaf september zouden de lerarenopleidingen van Instituut Archimedes meer gaan werken met Leernetwerken op Scholen (LOS). Meer begeleiding op de scholen zélf in plaats van aan de HU. Twee jaar geleden begon een pilot voor deze intensievere samenwerking met stagescholen. Inmiddels doen 34 stagescholen in de regio mee aan zo’n leernetwerk. 

Wat is een Leernetwerk op School (LOS)?

Het systeem van een Leernetwerk op School (LOS) werd opgetuigd aan de HU, in samenwerking met de Universiteit Utrecht. Eén dag per week komt een HU-docent naar de stageschool. Hij heet de Instituutsopleider (of IO’er). Deze begeleidt studenten en organiseert die dag bijeenkomsten waar studenten hun vragen kunnen stellen. Hij overlegt met de schoolopleider, iemand die op de stageschool werkt. 

Op deze manier ontstaat een lerende omgeving op de stageschool en wordt de kloof tussen stageschool en hogeschool kleiner. De ene student loopt stage als leraar wiskunde, de ander als leraar geschiedenis, maar in zo’n leernetwerk delen ze hun ervaringen.

LOS ontstond vanuit de behoefte van stagescholen in de regio Utrecht. Edith Peeters, opleidingsmanager bij het onderwijsteam wiskunde en portefeuillehouder Samen Opleiden: ‘Die scholen vroegen ons: “Kunnen jullie niet wat meer naar ons toe komen?” Het idee was dat de lerarenopleiders beter konden zien wat nu echt de vragen uit de praktijk waren.’

Voor studenten die ver weg wonen was zo’n leernetwerk niet weggelegd. Peeters: ‘Het was niet haalbaar om een instituutsopleider elke week naar Leeuwarden te sturen. Daarom kregen zij de begeleiding op de HU, in een leerteam.’ Ook was het leernetwerk bedoeld voor minimaal twintig studenten, om te voorkomen dat een instituutsopleider naar een school moet komen voor een groepje van vijf.

Het ontstaan van LOS

Naomi Sirre en Loes Karsten deden mee aan de pilot als instituutsopleider. Sirre bij een middelbare school in Hilversum (met 15 studenten), Karsten in Bilthoven (met 22 studenten). Zij leerden studenten over pedagogisch handelen en ervoeren het netwerk als een zegen. ‘Studenten beschouwden hun stage en de lessen op de HU voorheen echt als twee aparte werelden. Nu konden we ze combineren’, vertelt Karsten.

Ook Peeters is enthousiast: ‘Hetgeen waar studenten tegenaan liepen in hun stage, konden ze meteen bespreken.’ Sirre: ‘Vragen over oudergesprekken bijvoorbeeld. Die konden we ter plekke oefenen. En als het Paarse Vrijdag was gebruikten we die als aanleiding om het over diversiteit te hebben.’ Karsten: ‘De verkiezingen waren een mooi moment om te oefenen in het praten over controversiële onderwerpen.’ 

Tegen het lerarentekort

Misschien wel het grootste voordeel van LOS: de expertise zit letterlijk om de hoek. vrijwel elk ogenblik kan er namelijk iemand van de stageschool erbij worden geroepen. Sirre: ‘Een verzuimcoördinator, pestcoördinator of vertrouwenspersoon bijvoorbeeld. Zo leren de studenten hoe de school werkt en wat ieders rol is.’

Dit zal ook het lerarentekort tegengaan, meent Sirre. ‘We weten dat de uitstroom van docenten in de eerste vijf jaar erg hoog is. Ze houden zich niet staande door de druk of door moeilijke leerlingen. Studenten zijn te spreken over deze vorm van begeleiding. Wij zijn aanwezig, we zijn onderdeel van de stageschool als een soort personeelslid.’

In een leernetwerk kunnen ook startende docenten aansluiten die extra pedagogische vaardigheden willen meekrijgen. Karsten: ‘Een docent op mijn leernetwerk gaf dansles maar had nooit het stukje pedagogiek gekregen op haar opleiding. Daarom sloot zij ook aan bij de bijeenkomsten.’

Worden studenten niet te specifiek voor één school opgeleid? Karsten denkt van niet. ‘In principe blijft een student maar een jaar op dezelfde stageschool. En het is onze taak als instituutsopleider om te zeggen: dit is hoe het hier gaat, maar er zijn scholen die het anders doen.’

Ongeruste geluiden

Maar niet iedereen was alleen maar enthousiast. Docenten van Instituut Archimedes trokken in maart aan de bel. Ze maakten zich ongerust over de gang van zaken binnen de pilot. De instituutsraad hield vervolgens een achterbanraadpleging en schreef een brief aan de instituutsdirecteur:

‘Een zorg is dat er te veel varianten van LOS komen omdat een gedegen en gedragen langetermijnvisie op LOS mist. Eerst moet er een solide “basisvariant” van LOS komen wat de weerbarstige praktijk kan doorstaan, pas dan zou er gekeken moeten worden naar alternatieve of afwijkende vormen op scholen. Op dit moment is daarnaar kijken te voorbarig, omdat de basis nog niet geheel op orde is, en zorgen ad rem beslissingen voor ruis en onduidelijkheid.’

Het opzetten van LOS is een ambitieus project, zo schreef de raad, en daarom moesten verschillende stakeholders de tijd krijgen het eigen te kunnen maken, dat af te stemmen, goed te evalueren en aan te passen indien nodig. Ook vond de raad dat er binnen het Instituut Archimedes een langetermijnvisie moest komen over het leernetwerk. Die moest in kaart brengen waar het instituut naartoe wil met LOS. 

‘Iets wat gedragen moet worden door zowel de scholen, de uitvoerders, en de studenten. Hierdoor kan participatie vrijwillig zijn en niet gezien worden als een (gedwongen) verplichting. Op dit moment lijkt het succes op een LOS-school nog te afhankelijk te zijn van het individuele enthousiasme van de schoolopleider.’

De raad schreef ook dat de kwaliteit van een aantal zaken sterk uiteenliep op de scholen, ‘zoals de organisatie op de scholen (zowel vakinhoudelijk als organisatorisch), de visie van de partnerscholen op de uitwerking van LOS, de ontwikkeling en studeerbaarheid van de beroepsvakken, de vakdidactische en pedagogische beoordeling van studenten, de richtlijnen voor examinatoren, de professionalisering en training van IO’ers, werkplekbegeleiders en schoolopleiders.’

Student Tamira Vos

Tamira Vos zit zelf in de instituutsraad en zat op het Scala college in een leernetwerk als student Leraar Engels. ‘Elke woensdag hadden we bijeenkomsten van drie uur. De lessen waren ingekort ten opzichte van wat we op de HU zouden hebben gekregen.’

Vos doet de internationale variant van de lerarenopleiding Engels. ‘Aanvankelijk werkte dat niet in een leernetwerk. Ik zat in een groep studenten aardrijkskunde en wiskunde die helemaal niets hadden met dat internationale. Die expertise lag niet op de stageschool en dat miste ik.’

‘Soms kreeg een deel van de studenten een vak aan de HU en het andere deel in het netwerk. Bij het toetsen bleek dat veel studenten het gedeelte dat ze op die netwerken hadden moeten krijgen nog niet goed beheersten. Daar kon men namelijk zelf bepalen wanneer ze die stof behandelden. Hun ontwikkeling liep niet synchroon.’

Vlak na elkaar

Sacha Tippel begeleidde studenten tijdens hun stage, als instituutsopleider. ‘De ervaringen met LOS zijn wisselend’, meent hij. ‘Het rendement kan optimaler. Ik merkte dat studenten me minder om feedback vroegen dan voorheen omdat ze soms niet goed wisten op welke momenten dat dan moest.’

Ook de koppeling tussen het aanbod op het Instituut en de stageschool kon beter, vindt Tippel. ‘Het LOS basismodel moest steviger worden neergezet. Sommige scholen worstelden nog met de structuur en invulling van het onderwijs. We hebben twee zaken dicht achter elkaar opgestart: het nieuwe onderwijsmodel, waaronder programmatisch toetsen én de pilot. Achteraf hadden we ze misschien beter na elkaar kunnen implementeren.’

Dat laatste kan Tamira beamen. ‘Dat hielp inderdaad niet mee. Algauw zagen we dat het curriculum op de HU eerder verbeterd werd dan op de scholen. Die laatsten liepen iets achter, doordat het lastiger was om op tijd te evalueren.’

Dat het belastend kan zijn voor de medewerkers van de stageschool om mee te doen, realiseren ook Sirre en Karsten zich: ‘De schoolopleider raakt inhoudelijk betrokken. Dat vraagt iets van zo’n school, zeker nu met het lerarentekort.’

Benen op tafel

Naar aanleiding van de bezorgde brief van de instituutsraad kwam er een ‘benen-op-tafel-sessie’, waarin de raad sprak met het managementteam van het project. Peeters was daarbij. ‘We hadden een goed gesprek, deelden veel informatie en brachten duidelijkheid in de koers.’ Al een maand eerder hadden ze al met de nieuwe directeur gesproken over de haalbaarheid, vertelt ze. ‘Toen kozen we voor een eenvoudiger model van LOS.’

De vrees dat de kwaliteit op scholen erg zou verschillen, deelt Peeters niet: ‘Wij zijn en blijven het opleidingsinstituut en beoordelen of een student het eindpunt heeft behaald. De weg daarheen kan verschillend zijn en onzekerheid oproepen. Dat is ook een kwestie van wennen.’

Sirre verwelkomt kritische vragen. ‘Dat houdt het project op scherp, en zo kunnen we ook zelf weer bepalen: wat is ons doel? Wat is het effect? Is iedereen op de hoogte?’

Na de zomer

Het oorspronkelijke plan was om alle derdejaarsstudenten van Archimedes de module Pedagogisch Handelen C op een stageschool te laten volgen. ‘Dat was te ambitieus’, zegt Peeters nu. Daarom krijgt slechts een deel van die derdejaars die nu, onderverdeeld in veertien leernetwerken. Het andere deel krijgt de lessen op de HU.’

De uitbreiding naar 34 leernetwerken vraagt ook om professionalisering van instituutsopleiders. Zij worden ingewerkt door hun collega’s, met kalibreersessies en professionaliseringsdagen. Sirre: ‘Zij moeten straks de stageschool leren kennen, er een leernetwerk opbouwen. Dat heeft tijd nodig.’