Columns

Ming troost zijn vrienden nu beter dan voorheen

Foto: Kees Rutten

Ming Zhu studeert Journalistiek aan de HU en schrijft voor Trajectum over de worstelingen in zijn leven.

Ik plof op de bank en buk om mijn veters te strikken. Als ik omhoog kom, zie mijn huisgenoot. Aan de andere kant van onze achterdeur zit ze onderuitgezakt op een tuinstoel, mondhoeken omlaag, gezicht en ogen roodgekleurd. Ze staat op en komt naar binnen, haar flesje cola zero trillend in haar handen. Nog voor ik iets kan vragen, barst ze uit:

‘Ik weet niet wat ik moet doen, Ming! Ik ben zo bang dat hij me gaat verlaten, ik kan het niet aan!’

Ze zakt in elkaar op de fauteuil, gezicht in haar handen, haar schouders schokken. Ik wrijf over haar rug. Haar gesnik vult de ruimte, afgewisseld met piekergedachtes die ze deelt. Ik luister, knik af en toe. Ze vertelt dat ze de wanhoop nabij is. Ik let op mijn ademhaling, voel hoe mijn buik voelt. Kalm. Ze vertelt dat ze niet weet wat ze moet doen. Ik open mijn mond, advies voorgesorteerd op het puntje van mijn tong, maar bedenk me, en plet het tegen mijn gehemelte. Niet nu.

Ik wikkel mijn armen om haar heen. Haar handen trillen. Haar rug en borst, stijf van angst, schudden mee met elke snik. Langzaam kalmeert ze. We praten nog wat. En dan lachen we weer. ‘Een laatste knuffel?’, vraagt ze terwijl we afscheid nemen.

‘Thanks voor het luisteren Mingie, echt fijn’, zegt ze.

‘Geen probleem’, zeg ik.

Later die week lig ik met mijn date in bed. We kletsen wat, als ik zie dat ze stilvalt en fronsend naar het plafond kijkt. ‘Wat is er?’ vraag ik.

Ze draait zich om, rug naar me toe. Ik hoor een lichte snik. Ik leg mijn lichaam tegen de hare. Ze duwt zich tegen me aan en huilt. Ik sluit mijn ogen en visualiseer dat we in een veilige bubbel liggen, als een coconnetje. Ze vertelt over haar schuldgevoelens, haar verdriet en haar pijn. Ik luister en zeg dat ik het begrijp. Ze draait zich om. Een traan rolt via haar oogrimpeltjes op het kussen. Ze glimlacht.

‘Dankjewel dat je er bent. Jij bent echt chill.’

Ik lach. ‘Fijn dat ik er voor je kan zijn.’

Ik kan weinig dingen bedenken die ik erger vind dan een depressie. Ik gun het mijn ergste vijanden niet om weken, maanden of jarenlang met de grootste moeite uit bed te komen. Jezelf te verachten, niet te weten waar je voor leeft. Om vervolgens naar bed te gaan met het vooruitzicht morgen het allemaal dunnetjes over te doen.

Maar er is één ding waar ik altijd dankbaar voor ben geweest: de empathie die de depressie me heeft gegeven.

Ik snap hoe het is om je zo bang te voelen, dat het de einde van de wereld lijkt. Ik weet hoe het voelt om je zo schuldig te voelen, dat je niet anders kunt dan jezelf ervoor willen straffen. Door zelf te herstellen van mijn mentale problemen kan ik de mensen om me heen daar een klein beetje in meenemen.

En dat maakt zo’n depressie meemaken het bijna waard. Bijna.