Hoe ziet het hoger onderwijs eruit in het jaar 2040? Deze vrijdag 8 september verschijnt de langverwachte Toekomstverkenning die onderwijsminister Robbert Dijkgraaf had aangekondigd. Jammer dat hij er zelf niets meer mee kan doen, vindt hij.
Van hem had het kabinet niet hoeven vallen, zegt demissionair minister Robbert Dijkgraaf (D66). ‘Ik vind het nog altijd heel jammer.’ Hij kan nu geen nieuw beleid meer opstarten. Dat is aan de partijen die na de verkiezingen gaan regeren.
Wel verschijnt nu zijn langverwachte Toekomstverkenning. Daarin werpen onderzoekers een blik op de onzekere toekomst van het mbo, hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek. Ze schetsen drie denkrichtingen, met nadruk op de arbeidsmarkt, maatschappelijke vraagstukken of de individuele vrijheid.
Verkeerd signaal
‘De val van het kabinet is een nederlaag’, zegt Dijkgraaf in zijn kamer in de Haagse Hoftoren. ‘Overal in de Nederlandse samenleving, ook in het onderwijs, vragen we van mensen om er samen uit te komen. Dat hoort ook bij onze traditie van polderen en goed samenwerken. En dan zeg je als kabinet: het lukt niet. Dat vind ik gewoon het verkeerde signaal.’
Het kabinet viel over het onderwerp van migratie en dat raakt ook aan zijn eigen terrein, het hoger onderwijs. Hij kon een wetsvoorstel voor het beheersen van internationale studentenstromen voorbereiden – het staat zelfs al online, iedereen kan erop reageren – maar hij kon géén beslissing nemen over het collegegeld voor vluchtelingstudenten.
Dus zag je Dijkgraaf af en toe op zijn tong bijten, omdat hij niet kon zeggen wat hij wilde. De migratiediscussie leek een moeilijk onderwerp voor hem. ‘Dat is ook zo’, erkent hij. ‘Het bredere migratiedebat zie je in kleinere vorm – maar niet minder ingewikkeld – in het onderwijs terug, als het gaat over internationale studenten, vluchtelingstudenten of Oekraïense ontheemden. Het is altijd een soort evenwichtskunst.’
Er staat druk op de universiteiten door de grote toestroom van studenten, er is een probleem met huisvesting en tegelijkertijd hebben internationale studenten volgens hem een grote meerwaarde. ‘Daar komen voor sommige studenten de humanitaire aspecten bij: dat je ook graag wilt dat Nederland een veilige haven is voor mensen die het moeilijk hebben.’
Toekomst
Maar vandaag spreken we vooral over de Toekomstverkenning die de minister naar de Tweede Kamer stuurt. Welke rol gaat die de komende tijd spelen, verwacht hij? Het loopt anders dan hij had gehoopt, geeft hij toe.
Dijkgraaf: ‘Dit had de eerste trap van een raket moeten zijn, waarbij we veel ideeën ophaalden in het veld. Dat zouden nadrukkelijk niet mijn ideeën zijn, of van het departement, of van de coalitie. Het was juist belangrijk dat iedereen in het veld kon meedenken en dat onafhankelijke onderzoekers dan de rode lijnen in al die opvattingen zouden zoeken. Dit rapport zegt dus niet: doe dit en dat. De tweede trap in de raket is dat je keuzes gaat maken.’
Dat laatste kan hij dus niet doen, schrijft hij in een brief aan de Tweede Kamer. Hij vat vooral samen welke thema’s hem urgent lijken en welke keuzes er in grote lijnen zijn. Later volgen nog uitwerkingen van veranderingen in de bekostiging en andere mogelijke ingrepen, zodat de gesprekken iets concreter worden.
Vrijheid studenten
Het grootste dilemma lijkt te zijn: hoe weeg je de keuzevrijheid van studenten af tegen de behoeften van de samenleving als geheel? ‘Het onderwijs heeft als in Scrabble een soort driedubbele woordwaarde’, zegt Dijkgraaf, ‘want onderwijs is goed voor de economie, voor de maatschappij en voor het individu.’
Maar die drie staan ook weleens op gespannen voet met elkaar. Als er eigenlijk veel leraren, verplegers en technici nodig zijn, hoe krijg je studenten dan zover dat ze voor die vakgebieden kiezen? Dijkgraaf: ‘Een belangrijk gegeven is dat er straks meer banen dan mensen zijn. Waarschijnlijk gaan we naar een tijd van structurele arbeidsmarkttekorten. Dan wordt de vraag: moeten we jongeren nog steeds de gelegenheid geven om te kiezen waar ze zin in hebben? Of moet je die keuzevrijheid kanaliseren?’
Is dat dilemma helemaal nieuw? Voor opleidingen als geneeskunde is er allang een numerus fixus. Er is een verschil, meent Dijkgraaf. ‘Geneeskunde is een populaire, maar dure opleiding en daarom beheersen we de instroom, passend bij het aantal artsen dat we nodig hebben. Maar we zeggen niet: we zetten een numerus fixus op geneeskunde om te zorgen dat meer mensen dan bijvoorbeeld natuurkunde gaan studeren.’
Als je dat wél wilt, zou je een limiet moeten zetten op het aantal studenten in studies buiten de tekortsectoren. Maar Dijkgraaf ziet dat niet zo snel gebeuren in het hoger onderwijs. ‘In zijn algemeenheid speelt deze discussie volgens mij meer in het mbo.’ Vooral mbo-studenten moet je misschien behoeden voor keuzes waarmee ze op de arbeidsmarkt weinig kunnen, overweegt hij. Ze zijn kwetsbaarder dan mensen met een hbo- en wo-diploma.
Een op zeven studenten
Maar ook de universiteiten lijken de keuzevrijheid van studenten te willen inperken. Onlangs schatte een voormalige rector-magnificus dat pakweg 15 procent van de wo-studenten beter tot zijn recht zou komen in het hbo. De universiteiten pleiten voor een stabielere bekostiging, zodat ze minder studenten hoeven toe te laten.
Dan zou je dus moeten selecteren, maar ook daarover wil Dijkgraaf liever niet praten. De vraag is volgens hem vooral hoe studenten de plek kunnen vinden waar ze thuis horen. ‘Je kunt ook meer flexibele leerpaden maken, zodat studenten wat makkelijker kunnen overstappen. Als je dan niet succesvol bent in de ene vorm van onderwijs, kun je op een goede manier worden doorgeleid naar een andere.’
Je moet sowieso oppassen met grote wijzigingen, waarschuwt Dijkgraaf, want het Nederlandse vervolgonderwijs is nu goed toegankelijk, van hoge kwaliteit en sluit aan op de arbeidsmarkt. ‘Sommige mensen spreken van een ‘trilemma’, alsof deze drie niet goed samengaan, maar dat kan juist wél. Het is een groot goed van ons onderwijs dat je met het juiste middelbareschooldiploma in principe toegang hebt tot mbo, hbo of wetenschappelijk onderwijs.’
Waaier
En dan komt Dijkgraaf vanzelf op een van zijn favoriete onderwerpen, de ‘waaier’ van het onderwijs. Mbo, hbo en wo zouden naast elkaar moeten staan, als een waaier. Te vaak menen mensen dat er sprake is van lager en hoger niveau. Daar moeten we vanaf, herhaalt Dijkgraaf keer op keer.
Maar is dat niet praten voor de bühne? Zolang de arts meer verdient dan de verpleegkundige kun je ouders toch moeilijk kwalijk nemen dat ze hun kind liever naar het vwo dan de havo zien gaan?
Dijkgraaf: ‘Uiteindelijk zijn de salarissen niet hetzelfde, dat is waar. Dat geldt trouwens ook binnen het wo. Een bankier of tandarts verdient meer dan een beginnende docent. Dus er zijn grote verschillen. Maar er zijn ook mbo-opleidingen waarvan de afgestudeerden meer verdienen dan sommige afgestudeerde academici. Het gaat erom dat studenten hun bestemming vinden en de beste versie van zichzelf worden. Dan moeten ze niet het gevoel krijgen dat die bestemming, vanuit een bepaald perspectief, als een mislukking wordt gezien.’
Vernieuwing hbo
De hogescholen verwachten minder studenten te trekken, terwijl het aan de universiteiten te vol is. Het hbo wil een goede optie zijn voor vwo’ers. Ligt het dan niet voor de hand om een nieuwe soort universiteit te openen, tussen universiteit en hogeschool in?
‘Ik ga niet zeggen wat ik nu zelf denk’, antwoordt Dijkgraaf, verwijzend naar zijn demissionaire status, ‘maar dit soort varianten worden wel in de Toekomstverkenning gesuggereerd.’ Tegelijkertijd wijst diezelfde verkenning ook op de enorme diversiteit binnen het hbo en wo, onderstreept hij. Je zou dit soort varianten ook binnen de bestaande hogescholen en universiteiten kunnen ontwikkelen, zoals je ook het mbo kunt doorontwikkelen om praktijkonderzoek een plaats te geven.
Het huidige kabinet werkt eigenlijk al in die richting, zegt hij. ‘We hebben honderd miljoen euro per jaar uitgetrokken voor praktijkgericht onderzoek in het hbo. Dat is echt heel veel, als je bedenkt dat het zo ongeveer van nul komt.’
Verkiezingen
Sowieso onderstreept hij graag wat het kabinet heeft gedaan en wat er op het spel staat in de verkiezingen. ‘Dit kabinet heeft grote investeringen gedaan in onderwijs en onderzoek. Er is echt sprake van een grote koerswijziging. We hebben de basisbeurs teruggebracht, wat goed is voor gelijke kansen in het onderwijs. In de wetenschap hebben we met sectorplannen mogelijk gemaakt dat de universiteiten twaalfhonderd vaste posities creëren. Dankzij de starters en stimuleringsbeurzen krijgen jonge wetenschappers sneller een vaste baan en dan hebben ze ook direct de middelen om hun eigen onderzoek vorm te geven.’
En dreigt dat na de verkiezingen kapot te gaan, als de verkeerde partijen hun zin doordrukken? Dijkgraaf: ‘Het zijn in mijn ogen allemaal plantjes die we in de grond hebben gezet en die aan het uitkomen zijn. Het gaat echt om diepte-investeringen. Uiteindelijk gaat dit Nederland heel veel brengen aan innovaties, aan slimmere en betere manieren om de grote maatschappelijke uitdagingen het hoofd te bieden. Mijn grootste zorg is dat we dit niet de ruimte geven om te gaan renderen.’
Small, medium, large
De Toekomstverkenning zou neutraal moeten zijn, maar presenteert drie opties. Kom je dan niet vanzelf bij de middelste optie uit? Dijkgraaf glimlacht: ‘Als minister krijg je van ambtenaren inderdaad vaak drie varianten: small, medium en large. Ja, dan kies je al snel medium. Small en large staan er vaak voor de vorm naast.’
Maar bij de Toekomstverkenning is dat toch anders, meent hij. ‘Sommige keuzes en accenten hangen van je politieke kleur af. Maar de grote vraag is: hoe kunnen we alle talent in Nederland een plek geven? Voor de grote uitdagingen in de maatschappij zijn we totaal afhankelijk van mensen die ervoor opgeleid zijn. Daarom praat ik vaak over de gelijkwaardigheid van alle vormen van onderwijs – mbo, hbo en wo – omdat we iedereen nodig hebben. Maar als je nadenkt over zulke thema’s… ja, dan kom je uiteindelijk wel bij de mediumvariant uit.’
Tenminste, dat hoopt hij. Het is verkiezingstijd en nu zeggen de partijen vooral wat ze zelf allemaal willen. ‘Maar geen enkele partij gaat een absolute meerderheid halen’, voorspelt Dijkgraaf. ‘Uiteindelijk is de vraag natuurlijk: wat gaan we met elkaar doen? Het politieke ambacht is geven en nemen om er met elkaar uit te komen. De grote winst is dan dat je door kunt.’
Dat vindt hij mooie momenten in de politiek: als je na allerlei bochten en omwegen bij een wetsvoorstel of een investering uitkomt. ‘Neem de grote investeringen in wetenschappelijk onderzoek: die zijn er echt gekomen. De terugkeer van de basisbeurs ook: die wet stond op een gegeven moment in het Staatsblad. Het is allemaal heel frustrerend en ingewikkeld, maar je kunt op een gegeven moment ook echt het verschil maken.’
Zwarte magie
Lang voor hij de politiek inging, dacht hij dat hij nooit de politiek in zou gaan. Politiek was voor hem een soort zwarte magie, zei hij als president van wetenschapsgenootschap KNAW. Als je in de natuurkunde op een knopje drukt, verklaarde hij, weet je precies welk lampje gaat branden. In de politiek druk je op een knopje en dan gaat ergens een belletje rinkelen, maar je weet niet waar en wanneer. Is zijn blik op de politiek veranderd?
‘Jawel. Het gaat inderdaad anders dan in de wetenschap, maar als je zelf in die “zwarte doos” van de politiek zit, zie je de ingewikkelde schakelingen van binnenuit. Je moet draagvlak in de samenleving hebben, je moet je collega’s in het kabinet overtuigen, dan komen de Tweede Kamer en de Eerste Kamer, en dan zit soms de Raad van State er nog tussen. Ik snap nu wel waarom het vaak lang duurt in de politiek. Maar door die hele keten loopt wel een stroompje en het licht gaat alleen branden als alle schakelingen met elkaar verbonden zijn.’
Mocht het überhaupt kunnen, zou hij dan willen doorgaan als minister? Dijkgraaf aarzelt: ‘Ik weet echt niet wat ik precies wil en ga doen. Maar ik heb verschillende stappen in mijn carrière gemaakt en dat zijn allemaal verschillende hoofdstukken in een boek, en mijn gevoel is nu dat dit ministerschap en dit kabinet één zo’n hoofdstuk is. Dus ik ga nu eerst kijken hoe we dit hoofdstuk afsluiten en dan zien we wel wat daarna komt. Ik heb mijn hele leven aan onderwijs en onderzoek gewijd en dat blijf ik doen, maar in welke vorm? Dat weet ik niet.’