Drie jaar geleden maakten we tijdens de vakantie een omrit op het Vancouver Island om de plaats Chemainus te bezoeken. In 1980 begint men daar met muurschilderingen die de geschiedenis van het eiland vertellen. Er zijn er nu 39 die veel toeristen trekken.
De afgelopen week liepen we in het afgelegen voormalig bandieten bergdorp Orgosolo op Sardinië, waar in 1969 muurschilderingen van jonge anarchistische kunstenaars verschenen als politiek protest.
In 1975 pakte tekenleraar Francesco del Casino de draad op en verschenen anti-fascistische schilderingen in de straten. Elk jaar komen er meer bij en is het dorpje een beetje een openlucht museum geworden.
Deze figuratieve kunst, murales, vindt z’n oorsprong in Mexico na de revolutie in 1910. Kunstzinnige uitingen voor sociale gelijkheid, de roep om vrijheid. Later zie je dat terug in andere Zuid-Amerikaanse landen.
In het westen beperkt ’t zich meer tot graffiti. De Amerikaan Keith Haring en de Nederlander Hugo Kaagman ontworstelen zich aan graffiti en komen in veel musea te hangen. De eerste met vrolijke poppetjes, de tweede met eerst protest sjablonen en later Delftsblauwe terugkerende patronen. Het wordt allemaal lief, terwijl de oorspronkelijke muurschilderingen uitingen zijn van onvrede. Waarschijnlijk zijn we in ons land zo tevreden dat er geen noodzaak meer is voor muurschilderingen.