Nieuws

Dijsselbloem noemt HBO-raad ‘pseudo-ministerie’

‘Pseudo-ministeries’ als de HBO-raad, de MBO-raad, de VO-raad en universiteitskoepel VSNU hebben te veel macht en gaan gewoon door met onderwijsvernieuwingen waarvan het effect vooraf onvoldoende vaststaat.

Dat zegt PvdA-Tweede Kamerlid Jeroen Dijsselbloem in een interview met dagblad De Pers. Hij uit vooral felle kritiek op HBO-voorman Doekle Terpstra. Die zou zich weinig aantrekken van de aanbevelingen van de parlementaire commissie waarvan Dijsselbloem voorzitter was. Grootschalige onderwijsvernieuwingen zouden voortaan eerst goed moeten worden getoetst.

Dijsselbloem verwerpt het recente verwijt van Terpstra dat dit geen alibi mag zijn om belangrijke aanpassingen tegen te houden en bijvoorbeeld het rekenonderwijs aan havisten en mbo’ers op korte termijn te verbeteren. De onderwijsvernieuwingen liggen volgens Dijsselbloem helemaal niet stil, integendeel: ‘Als je ziet hoe snel de vernieuwingen in het mbo en in het hbo doorgevoerd worden, dan betwijfel ik of ze mijn aanbevelingen ter harte hebben genomen.’ Een concreet voorbeeld van een ingrijpende onderwijsvernieuwing in het hbo geeft hij niet.

Het ministerie zou vooral onder CDA-bewindsvrouw Maria van der Hoeven afstand hebben gedaan van veel bevoegdheden. Dijsselbloem betreurt het dat zijn commissie de onderwijsraden niet harder heeft aangepakt. ‘Ik stel vast dat we daar niet heel veel aandacht aan hebben besteed. Dat is jammer, want de machtige onderwijsraden hebben het parlement op afstand gezet. Maar als je daar wat aan probeert te doen, krijg je onmiddellijk een conflict met de Terpstra’s van deze wereld.’

De HBO-raad vindt de reactie van Dijsselbloem overtrokken. De hogescholen trekken zich volgens een woordvoerder wel degelijk iets aan van het advies van zijn commissie om voorzichtig te werk te gaan. ‘Onze nieuwe strategische agenda bijvoorbeeld wordt eerst uitgebreid met allerlei partijen besproken voor we hem dit voorjaar vaststellen. Het wordt zeker geen decreet vanuit de Prinsessegracht en het verwijt dat we een pseudo-ministerie zouden zijn vinden we niet terecht.’