De Europese onderwijsministers hebben in Leuven een
voorzichtige stap gezet naar een Europese kwaliteitsvergelijking in het hoger
onderwijs. Verder beperken zij zich tot de bekende voornemens rond mobiliteit,
kwaliteit en diploma-erkenning.
De minister van 46 landen hebben 29 april een verklaring ondertekend
waarin ze opmerken dat er een paar ‘initiatieven’ zijn om tot
‘multidimensionale transparantie’ te komen. Die transparantie kan universiteiten
en hogescholen helpen ‘elkaars sterke punten te ontdekken en te
vergelijken’. De ministers pleiten voor goede data en zinnige
indicatoren.
Zo borduren de ministers dus voort op de Bologna-verklaring van tien
jaar terug. Mobiliteit blijft ook in de toekomst het speerpunt. In 2020 moet
ten minste 20 procent van de Europese studenten een deel van zijn opleiding in
het buitenland hebben gevolgd: een verdubbeling van het huidige aantal. Meer
mobiliteit onder studenten, maar ook onder medewerkers, zal de kwaliteit van
het Europese onderwijs en onderzoek verhogen, denken de ministers. Ook het
bevorderen van leven lang leren en het zoeken naar nieuwe geldbronnen blijven
hoog op de agenda staan.
In de verklaring onderschrijven de ministers bovendien het belang van
onderzoek op alle niveaus van het hoger onderwijs. Daar is vooral de HBO-raad
erg blij mee. ‘De verklaring is een prikkel om verder te gaan met onze
plannen om het aanleren van onderzoeksvaardigheden sterker te verankeren in de
hbo bachelor-opleiding’, zegt voorzitter Doekle Terpstra.
In de marge van de conferentie maakten de onderwijsministers van
Nederland en Vlaanderen hun eigen afspraken. De buurlanden beloofden elkaars
diploma’s voortaan automatisch te gaan erkennen.