De maandelijkse column van Willem Spork, student Journalistiek. Ditmaal: over het nut van reizen. En zijn vriendin…
- Deze column verscheen ook in print, magazine Trajectum nummer 4.
‘Ik voel het’, zegt mijn vriendin. Ik kijk haar een beetje argwanend aan. ‘We moeten weer een reisje boeken, want het is al te lang geleden.’ Ik haal opgelucht adem. Je bent toch altijd weer bang dat je iets geflikt hebt waardoor ze boos op je kan worden. Afwas niet gedaan, vuil niet buitengezet. Je weet het maar nooit.
Gelukkig viel het dit keer mee. Ik deel haar analyse. We proberen eens in de zoveel weken naar het buitenland te gaan. Het is een massage voor het brein en het is een van de weinige dingen die ervoor zorgen dat ik weer een paar weken normaal kan functioneren. Een soort escapisme, ontsnappen aan de dagelijkse sleur of in ieder geval de neiging daartoe hebben.
Als er iets fijn is om de dagelijkse sleur mee te doorbreken, dan is dat reizen. Laten we wel wezen. Voor mij begint de reis al vanaf het moment dat ik op de bus stap naar het vliegveld. Waar velen het wachten op vliegvelden als tergend saai bestempelen, voel ik de eerste prikkels die mijn brein weer even wakker schudden. Heerlijk. Voordat ik het vliegtuig instap zak ik bijna door mijn benen van pre-vliegangst, wat onhandig is als je vaak reist. Maar vanaf het moment dat de wielen loskomen van de grond word ik overvallen door een gevoel van rust dat grenst aan high zijn.
Ik zie het alweer helemaal voor me. Ik wil dineren in het hotel MGM Grand in Las Vegas, om precies te zijn in The Mansion. Totaal onrealistisch, aangezien je als gast minimaal €10.000 per dag moet uitgeven om daar überhaupt te mogen ademen. Of we vliegen naar Bagan. Een plek in Myanmar waar op twintig vierkante kilometer ruim 2200 gouden tempels de horizon sieren. Google het. Vlieg erheen. Laat je brein masseren.
‘Oh en dan nog iets’, onderbreekt mijn vriendin mijn avontuurlijke gedachten. ‘Je bent vergeten het vuil buiten te zetten, lul.’ |