Als het hbo serieus bijdraagt aan onderzoek, zal het onderscheid tussen hbo en universiteit vanzelf verpieteren. Maar laat onderzoek op het hbo zich vooral op zijn eigen tempo ontwikkelen. Dat zegt Kees van Gageldonk, die vandaag zijn proefschrift verdedigt over onderzoek en lectoraten in het hbo.
De verdeling tussen hogeschool en universiteit is in Nederland al decennialang duidelijk: in het hbo ben je bezig met de beroepspraktijk, aan de universiteit is ruimte voor brede vorming en wetenschappelijk onderzoek.
Om de kwaliteit van het hoger beroepsonderwijs te verbeteren, maakte het hbo in 2001 kennis met lectoren die toegepast onderzoek gingen doen. Het zijn een soort hoogleraren, maar dan op de hogeschool. Intussen zijn het er ruim zeshonderd.
Naar deze ontwikkeling deed Kees van Gageldonk de afgelopen jaren onderzoek aan de Universiteit Leiden. Vandaag promoveert hij op zijn proefschrift ‘Op zoek naar onderzoek. De totstandkoming van de onderzoeksfunctie in het hoger beroepsonderwijs.’ Hoe staat het met de lectoraten en wat brengt de toekomst?
Wat is de functie van de lectoraten?
‘In 2001 werd besloten dat lectoren in het hbo vier kerntaken kregen: het doen van praktijkgericht onderzoek, het verbeteren van de onderzoeksvaardigheden van docenten, bijdragen aan de curricula en zorgen voor meer kennis die de economie en de samenleving ten goede komt. Dit alles moest leiden tot een onderzoekscultuur op de hogescholen.’
Is het hbo verbeterd door de aanwezigheid van lectoren?
‘Hogescholen zijn inmiddels wel meer op onderzoek gericht, maar of studenten dat in de breedte ook heel duidelijk merken, weet ik niet. Dat zou je een onderwijskundige moeten vragen. Ik ben historicus en heb dus vooral naar de historische ontwikkeling gekeken.’
Moet de politiek meer aandacht besteden aan de ontwikkeling van onderzoek in het hbo?
‘Omdat veel hogescholen maar weinig lectoren hebben, valt er nog veel winst te behalen. Ik zou het dus zeker toejuichen wanneer er meer geld naar het hbo gaat, maar niet gelijk honderd miljoen. Dat zou te overweldigend zijn.
Meer geld betekent ook niet automatisch meer kwaliteit. Geef hogescholen de tijd om zich op dit gebied te ontwikkelen en hun meerwaarde te laten zien. Als lectoren dat doen, moeten ze ook op termijn het promotierecht kunnen krijgen, zoals hoogleraren aan de universiteit: dan mogen ze iemand de doctorstitel verlenen.’
Op wat voor manier zouden hogescholen kunnen bijdragen aan het wetenschappelijk onderzoek? Is dat niet voorbehouden aan universiteiten?
‘Natuurlijk gaat het aan de universiteit primair om onderzoek doen, terwijl het hbo aantoonbaar moet bijdragen aan de beroepspraktijk. Fundamenteel onderzoek hoort op de universiteit thuis, daar moet je niet aan tornen. Maar samenwerking tussen hogescholen en universiteiten kan vaak prima.
De kunst is daar een goed voorbeeld van. In het buitenland zijn kunstacademies vaak universitair, terwijl ze hier alleen op hbo-niveau bestaan. Ik herinner me een onderzoeksproject waar de TU Delft en de Haagse kunstacademie samenwerkten aan virtual reality, waarbij de TU zich meer bezighield met de achterliggende techniek en de kunstacademie met het concrete beeld. En ook in bijvoorbeeld de gezondheidszorg is samenwerking goed mogelijk.’
Blijf er op deze manier wel een onderscheid tussen hbo en wo?
‘In Nederland lijken de overheid en universiteiten het gat tussen hbo en wo heel groot te willen houden. Maar in veel landen ligt de grens tussen wetenschappelijk onderwijs en hoger beroepsonderwijs heel anders.
Buitenlanders zijn ook vaak verbaasd dat het onderscheid tussen hogescholen en universiteiten hier zo zwart-wit is. We moeten dat niet kunstmatig in stand houden, want een verbinding tussen fundamenteel en praktisch onderzoek is voor zowel het hbo als het wo een goede zaak.’
Zal het ‘binaire stelsel’ in Nederland dan snel verdwijnen?
‘Dat vind ik weer wat voorbarig. Het onderscheid is er en hogescholen hebben veel minder geld voor onderzoek dan universiteiten. De aparte circuits zullen voorlopig nog wel bestaan. Maar als het hbo systematisch en serieus bijdraagt aan onderzoek, zal het binair stelsel op den duur vanzelf verpieteren. Tot die tijd moet onderzoek op het hbo zich op zijn eigen tempo ontwikkelen.’
Kees van Gageldonk studeerde in 1971 af als historicus. Als secretaris van de Stichting Kennisontwikkeling (SKO) was hij nauw betrokken bij de ontwikkeling van de eerste ‘kenniskringen’ en lectoraten in het hbo.