Hele hordes kinderen van een jaar of tien bellen bij me aan. Meisjes en jongens die vragen of ik ze wil sponseren. Ze gaan schaatsen, ijsbaan Utrecht, en elk rondje kost me dan 50 cent, met een maximum van vijf euro. Het geld is bedoeld voor een waterproject in Mali. Voor vijf euro schijnt een hele familie daar een jaar lang te kunnen beschikken over vers drinkwater.
Natuurlijk sponsor ik die kinderen, want veel goedkoper en makkelijker kun je je schuldgevoel over het verschil tussen rijk en arm niet afkopen.
Maar na een stuk of vijf, zes keer, is het me genoeg en stuur de volgende sponsorvragers weg.
’s Avonds moet ik ergens heen en wil me omkleden. Ik heb het lastig met kiezen welke nieuwe en pas gekochte spijkerbroek ik aan zal trekken. Ze zijn qua model alle drie hetzelfde, alleen de kleuren verschillen. PME Aviator van honderd euro per stuk. In één koop gekocht. Zomaar. En ik had al zes vrijwel nieuwe in de kast liggen.
Drie overbodige spijkerbroeken. Driehonderd euro. Hadden zestig gezinnen in Mali een jaar lang van kunnen drinken. Of had ik zestig kinderen mee kunnen sponseren. Dit laatste vind ik nog belangrijker dan het eerste, merk ik: m’n schuldgevoel verdubbelt op slag.
Ik hoop dat er snel weer zoiets als een sponsoractie gehouden wordt zodat ik dit nieuwe schuldgevoel ook even makkelijk en snel af kan kopen. Verschil tussen arm en rijk is tot daar aan toe, maar een schuldgevoel over niet gesponsorde kinderen is pas echt ondraaglijk