Bjorn Beijnon (31) is docent bij de opleiding Creative Business. Bij de aanstaande Tweede Kamerverkiezing op 29 oktober staat hij op nummer 5 voor de lijst van Volt.
Toen Bjorn in 2019 de “uil van Minerva”-speech van Thierry Baudet zag, wist hij dat hijzelf de politiek in wilde. Maar dan juist ‘iets progressiefs, Europees en verbindend’. En dus sloot hij zich bij Volt aan. ‘De meest progressieve partij, met een gezamenlijk programma in alle EU-lidstaten.’
Vooralsnog ziet hij lesgeven als zijn belangrijkste roeping. De nog jonge maar ervaren docent werkt al sinds 2017 als docent aan Hogeschool Utrecht. ‘Daarvoor studeerde ik Theater-, Film- en Televisiewetenschap aan de UU en deed een tweejarige researchmaster. Ik gaf daar ook werkgroepen. Toen wist ik dat ik graag in het hoger onderwijs wilde lesgeven.’
Maar nu is er dus de lokroep van de Tweede Kamer. Met een vijfde plek op de lijst lijkt hij het in de laatste peilingen niet te halen, maar kan hij er alsnog dichtbij komen. Zo staat de partij in de Peilingwijzer op 2 tot 4 zetels. Hoe verloopt zo’n stap van belangstellende naar Kamerkandidaat?
‘Het is niet iets wat ik van tevoren had uitgestippeld’, zegt hij zelf daarover. ‘Ik woon in Den Bosch en daar was destijds nog geen lokale Volt-afdeling. Dus ik begon die samen met andere lokale Volt-ers op te zetten zodat de partij in Den Bosch mee kon doen aan de gemeenteraadsverkiezingen.’
Daarna werd hij campagnestrateeg in Noord-Brabant voor de Provinciale Statenverkiezingen, kandidaat voor de Eerste Kamer en bij de vorige Tweede Kamerverkiezingen op plek negen van de lijst. ‘Nu dus op plek vijf. Stap voor stap ben ik dichterbij gekomen.’
Wat is het persoonlijke verhaal dat je meebrengt naar de partij? Wat heeft jou gevormd?
‘Ik kom uit een nest waar mensen PVV stemmen. Mijn opa en oma deden dat en waren heel goede mensen: zorgzaam en betrokken, maar wel met het gevoel dat Wilders voor hen opkwam. Niet omdat ze het met alles eens waren, maar omdat ze hem toegankelijk vonden. En daar kunnen progressieve partijen iets van leren. Wilders staat niet van een blaadje te lezen en legt de vinger op de zere plek. Hij spreekt de taal van veel mensen en dat voelt authentiek. Dat wil ik ook doen, maar dan vanuit een andere, progressieve hoek.’
Hoe wil je die brug slaan met een partij als Volt, waar de PVV zich juist tegen afzet?
‘Ik durf mezelf te laten zien, heb weinig schaamte, dat helpt. Als docent leer je dat ook wel: fouten maken, een grap te maken. Dat schept verbinding. Mensen voelen dat je echt luistert en iets van jezelf laat zien. Dat kwetsbare maakt je geloofwaardig. Misschien komt dat ook door mijn opleiding in theater en media. In Den Haag is het vaak ingestudeerd of voorgelezen. Terwijl ik denk dat authenticiteit en kwetsbaarheid juist ervoor zorgen dat mensen wél luisteren. En natuurlijk is inhoud belangrijk, maar je moet ook jezelf kunnen zijn in hoe je die inhoud brengt. Die vrijheid ervaar ik gelukkig bij Volt.’
En hoe bereik je dan studenten als kiezersgroep?
‘Door gesprekken zoals deze. Ik ga mezelf niet in collegezalen promoten, maar ik wil luisteren naar wat studenten bezighoudt en praten over oplossingen. Studenten voelen zich vaak niet gehoord. Of ze willen wel verandering, maar geloven soms niet dat ze zelf verschil kunnen maken. Dat cynisme wil ik doorbreken.’
En dan helpt het dat je docent bent?
‘Zeker. Den Haag kan meer docenten gebruiken, is mijn overtuiging. Docenten kunnen complexe materie helder uitleggen. Dat wil ik ook in de politiek doen.’
Tegen subsidieconfetti, voor Silicon Europe
Beijnon houdt zich binnen Volt bezig met de thema’s onderwijs, jongerenparticipatie en digitalisering. Voor onderwijs pleit hij voor ‘een duidelijke visie op wat leerlingen en studenten moeten leren’ en voor een structurele financiering daarvan. ‘Nu is het beleid te veel afhankelijk van losse subsidiepotjes, een soort “subsidieconfetti” vanuit Den Haag. Zo kun je geen keuzes voor de lange termijn maken. Ik wil dat er eindelijk structurele financiering komt, zodat onderwijsinstellingen stabiliteit krijgen, voor docenten én voor studenten.’
Naast die visie en stabiele financiering gaat het hem ook om ‘genoeg studentenwoningen en een onderwijsomgeving waar iedereen zich welkom voelt. We moeten ermee ophouden om internationale studenten als probleem neer te zetten. Beter is het om te zorgen voor voldoende woonruimte, bijvoorbeeld door meer te bouwen, te splitsen of bij te bouwen.’
Op digitaal gebied houdt Beijnon graag een pleidooi voor een Europa dat veel onafhankelijker is van grote techbedrijven zoals Google en Microsoft. ‘We moeten onze eigen digitale infrastructuur bouwen, geen Silicon Valley, maar Silicon Europa. Daarmee kunnen we onze eigen data beschermen, onze eigen software ontwikkelen en verantwoordelijkheid nemen voor de processen die daarbij horen.’
Uit de eigen bubbel
Ook in het onderwijs zijn er stappen te zetten op dit terrein: ‘Waarom zijn we bijvoorbeeld afhankelijk van commerciële platforms zoals Canvas of Osiris?’ zo werpt hij de vraag op. En hij droomt hardop van ‘een open source systeem waar alle universiteiten gebruik van kunnen maken, zonder verdienmodel. We moeten als Europa leren om digitaal zelfvoorzienend te zijn.’
Je hebt duidelijke plannen op inhoud en stijl. Schrikt de harde toon in Den Haag je niet af?
‘Nee, niet echt. Ik wil juist laten zien dat boosheid niet de enige emotie is die mensen verstaan. In de Kamer lijkt het soms alsof iedereen constant boos is, maar politiek hoeft niet vanuit woede gevoerd te worden. Ik wil laten zien dat je ook vanuit positiviteit en betrokkenheid verschil kunt maken. Boosheid mag, maar niet als enige toon. Ik wil verandering brengen vanuit een houding van hoop, niet van angst of frustratie.’
Maar kun je dan zulke uiteenlopende groepen als Volt en PVV bij elkaar brengen?
‘We hoeven het niet allemaal eens te zijn, maar we moeten elkaar wel blijven zien, begrijpen en waarderen. Dat is mijn ideale wereld. Terwijl ik zie dat we steeds meer gesegregeerd raken. Mensen blijven in hun eigen bubbel hangen. Als je uit het hoger onderwijs komt, ontmoet je zelden iemand met een mbo-achtergrond, en andersom. Dat moet echt veranderen.’
Hoe kan dat volgens jou veranderen? Waar begin je?
‘In het onderwijs. Niet alleen met brede brugklassen, maar ook door het middelbaar onderwijs zo in te richten dat leerlingen van verschillende niveaus elkaar blijven ontmoeten.Er zijn scholen die dat al doen, bijvoorbeeld door leerlingen in de eerste drie jaar gezamenlijk les te geven in vakken als muziek, tekenen of burgerschap. Je hoeft niet alles per se te scheiden per niveau.
Je kan best vakken hebben waarin iedereen samen leert, en daarnaast toetsen of opdrachten gebruiken om te bepalen op welk niveau iemand presteert. Dat vraagt om een andere inrichting van het systeem, één die veel gemengder is en waarin je meer van elkaar leert.’
En dat gemengde wil je ook buiten het klaslokaal?
‘Zeker. Dat geldt bijvoorbeeld ook voor huisvesting. Kijk naar hoe studentenwoningen nu zijn ingericht: mbo’ers worden vaak uitgesloten. In veel advertenties staat letterlijk dat er alleen hbo- of universitaire studenten mogen reageren. Dat is gewoon discriminatie en moet stoppen. De politiek kan daarin ingrijpen. Je kunt wetgeving maken die zegt: “Iedere student, ongeacht opleidingsniveau, heeft recht op toegang tot betaalbare huisvesting.”
Als je echt inclusie en kansengelijkheid wilt, moet je dat ook in zulke basisvoorzieningen doorvoeren. Niet alleen in woorden, maar in beleid.’
Lange adem
Het liefst streeft hij daarbij ook nog naar een systeem waarbij elke openbare basisschool een gelijke kwaliteit moet halen, vanuit één publieke financieringsbron. Waarbij religieus onderwijs niet apart gefinancierd wordt. Dat vergt een grondwetswijziging, beseft hij, en is dus een kwestie van een lange adem. ‘Maar het is tijd om dat gesprek serieus te voeren. De samenleving is veranderd en ons onderwijssysteem moet daarin meegroeien.’
Tot slot, als je gekozen wordt: wanneer zou jij na vier jaar Kamerlidmaatschap zeggen: dit was geslaagd?
‘Als we kunnen zeggen dat we het onderwijs structureel beter hebben gefinancierd en kansengelijkheid echt dichterbij hebben gebracht. Want zonder dat fundament werkt niets anders in de samenleving.’