Yara (20) studeert Journalistiek aan de HU (en zit nu een halfjaar in het buitenland). Zij schrijft columns voor Trajectum.
Iedereen die wel eens heeft gereisd weet: het maakt niet uit waar je heen gaat, je zult er Nederlanders tegenkomen. In Melbourne valt het mee. Naast mijn vier Nederlandse studiegenoten, spot ik zelden een kaaskop in het wild. Daardoor namen we steeds meer risico’s…
We voelden ons steeds meer op ons gemak met het gebruiken van ons ‘geheime’ taaltje. Vooral op straat en vooral wanneer we geïrriteerd waren. Treuzelde iemand in de supermarkt of voor het stoplicht, dan hoorde je ons al gauw: ‘Loop toch door, troela.’ of ‘Ja joh, ga hier stilstaan.’
Tot nu toe ging het goed. Wanneer er eens in een blauwe maan een Nederlander is, valt die namelijk makkelijk te spotten. Omdat hij een Susan Bijl-tas om heeft, of met een sneldrogende handdoek van de Decathlon onder zijn arm loopt. Op dat moment vielen wij even stil, wisselden een blik uit en wachtten we tot de kust veilig is. Mijn kaaskop-radar had me nog niet teleurgesteld.
Vorige week ging het mis.
Terwijl mijn Nederlandse vrienden en ik wachtten om dolfijnen te kunnen zien, lieten de iets lompere jongens zich uit over de gillende kinderen voor ons. ‘Je mag de dolfijnen niet aaien, maar dat zullen die ***kinderen vast alsnog doen.’, gromde een vriend. Ernaast: ‘Als je ze wel aait, gaan ze dood.’ En dan: ‘Naja, die kinderen dan hè, niet de dolfijnen.’
Voordat ik kon lachen, draaide de moeder van een van de gillende kinderen zich om en zei: ‘Ik kan jullie verstaan.’ Verbouwereerd keek ik haar aan. Niet doordat ze ons geheime taaltje had ontdekt, maar doordat ik haar accent niet kon plaatsen. ‘Nederlands?’, vroeg ik met rode kaken. ‘Afrikaans’, bitste ze terug. Het werd tijd mijn radar te upgraden…