Ons demissionair kabinet wil 220 miljoen bezuinigen op kunst en cultuur. Dat betekent een gemiddelde bezuiniging van 21%, maar voor bijvoorbeeld podiumkunsten, muziek, theater, film komt dit neer op wel 40%. En dat terwijl de laatste jaren duidelijk is dat de creatieve industrie een van de belangrijke motoren van de economie is. Want zonder creativiteit is er geen innovatie. Niet voor niets is de creatieve industrie een van de speerpunten van de Hogeschool Utrecht en hebben de vijf lectoraten van de FEM allemaal het woordje innovatie in de naam.
Hoe dom en kortzichtig kan een kabinet zijn. Die 220 miljoen is nog geen procent van de rijksbegroting van 225 miljard euro. Nederland moet voorop lopen in de creatieve kennisindustrie. Maar in plaats van deze te steunen wordt er gekort. Terwijl algemeen bekend is dat kunst en cultuur de verbeelding prikkelen en de hersens stimuleren. En sinds Jan Bogerd het boek The rise of the creative class (2002) van Richard Florida onder de aandacht van beleidsmakers van de HU bracht, weten we ook dat de creatieve industrie, waaronder kunst en cultuur, een belangrijke trekker is voor de toenemende bedrijvigheid in een stad.
Onze speerpunt wordt dus in het hart getroffen door de aanstaande bezuiniging.